Het skûtsje wordt door een toenemend aantal mensen, volkomen onterecht,
een Friese tjalk genoemd.
Het skûtsje rekent men wel tot de familie van de tjalken
en vertoont ook vele overeenkomsten met de Tjalken, maar het is toch een afwijkend scheepstype.
De term skûtsje is op zich al verwarrend. Wanneer men aan een
Fries vraagt wat een bepaald schip is en men als antwoord krijgt een
skûtsje, dan weet men eigenlijk niet of hiermee het scheepstype
bedoelt wordt. Het kan net zo goed betekenen dat het gewoon een vrachtscheepje is.
(Zie ook: uitleg begrip boot enz.- De Friezen )
Het is niet onmogelijk dat (in het verleden) schrijvers, fotografen,
schilders en tekenaars hierdoor vergissingen begaan hebben. De
schrijver W. J. van Dijk gebruikt in zijn boek "De schoonheid onzer
binnenschepen" de term 'Fries binnenscheepje' in plaats van
'skûtsje', daarmee eventuele verwarring met de andere aanverwante
scheepstypes voorkomend? De liggers van de meetdiensten spreken meestal
van een roefschip. Veel ouder dan het begin van de twintigste eeuw
schijnt het woord niet te zijn. Volgens het Nieuwsblad van Friesland
van 1906 bestaat tijdens de Sneeker Hardzeilerij de groep skûtsjes uit alle beurt- en vrachtscheepjes......
Het skûtsje wordt door sommigen gezien als een kleinere
uitvoering van een skûte,
wat opzich weer een kleinere versie, maximaal ca. 50 ton groot, van de
Friese Tjalk gezien werd. Anderen zien een het skûtsje een meer
een vergrote en vooral verlengde versie van het Friese jacht, men heeft
het over een ver verleden waarin deze jachten nog gewoon kleine snelle
vrachtscheepjes waren. We praten dus over deze schepen zoals ze voor de
komst van de stalen schepen waren.
De houten skûtsjes voeren een onverstaagde mast, die een beetje
ruim in de mastkoker zat. Deze stak door het dek en was aldaar voorzien
van een wegerij. Op de deze skûtsjes was het mogelijk om, na het
lossen van de strijktalie en het wegnemen van de grendel en de
kokerluiken, de mast met behulp van de dirk achterover te trekken. Het
zetten gaf ook al niet veel problemen. Het strijkstag zat vast op de
botteloef en liep vandaar via een blok hoog in de mast terug naar het
dek (de grotere schepen hadden tussen blok en dek een klaploper) alwaar
men door gelijktijdig te talie aan te halen en de wegerij naar beneden
te drukken de mast weer overeind kreeg. Door het ontbreken van de
strijktalie kon de fok groter zijn en kwam deze ook laag over het dek
te hangen. Het grootzeil zal aan een vrij korte gaffel, deze werd
slecht met één val gehesen. De mast is vrij hoog ,
wanneer deze gestreken is komt hij met de top tot de achterzijde van
het roer.
De schepen hadden over het algemeen weinig kleur.
Stappen we over naar het stalen skûtsje. De algehele verschijning
moge bekend zijn, zowel op deze site, als op diverse anderen, zijn
tientallen afbeeldingen te vinden. Helaas vergist men zich daarbij soms
met de skûtes, als ook met de elders gebouwde tjalkjes. Dus toch
maar even de belangrijkste kenmerken (van het stalen) skûtsje.
De holte zal bijna nooit meer dan 1,2 m. zijn. De scheepjes hebben weinig
zeeg en de zijden zijn vrij vlak.
Vergelijkt men het skûtsje met de skûtes, dan hebben de
skûtsjes een lagere kop, waarbij de
sterkste ronding van de boegen verder naar
buiten ligt. Hierdoor wekt de kop een wat bredere plattere indruk dan bij de
skûte. Van opzij gezien ligt de sterkste ronding van
de kop van een skûtsje dichter bij het berghout,
dan zoals bij de skûte bij de waterlijn.
Opvallend bij veel skûtsjes is het vrij sterk naar binnenvallende
boeisel op voor- en achterschip.
Het echte skutsje was niet meer dan een meter of twaalf, maximaal ca. 18 ton. Begin twintigste eeuw gaat men grotere
skûtsjes, bouwen met een lengte tot zo'n 18 meter en een laadvermogen van soms bijna 50 ton. Het zijn meestal deze skûtsjes, die men tegenwoordig tjalken wenst te noemen.
Skûtsjes hebben een mast, die door het dek
steekt en tot bijna aan het vlak rijkt.
De mast is voorzien van een wegerij en er
is een uitwip op het voordek.
De mast wordt niet door bakstagen
gesteund! Op de kleine houten exemplaren ontbraken zelfs de zijstagen.
Omdat de mast vrij voorlijk staat, wordt de fok op
een botteloef gevoerd. Ook dit is een
markant verschil met de tjalken, die de fok gewoon op het neusje hebben staan en eventueel een kluiverboom kunnen voeren. De
den is laag. De roef is diep
verzonken en steekt nauwelijks boven de
luikenkap uit.
Skûtsjes werden in Friesland gebouwd. De skûtsjes uit de
zuid-westhoek van Friesland hebben een wat hogere kop dan die uit
andere delen van Friesland en verder is er natuurlijk de nodige variatie, die
bij de oudere scheepstypes nu eenmaal normaal is. Bekend door het
wedstrijdzeilen zijn de piipsterskûtsjes
die op scheepswerf de Pijp, van Roorda, in Drachten gebouwd zijn. Aan
de hedendaagse wedstrijdskûtsjes is, om wille van de snelheid, nog
al wat gesleuteld. De meesten voeren een te lange mast en een te groot
tuig, fok en grootzeil zijn voorzien
van ronde achterlijken met zeillatten, het
schip is meestal opgelengd en vaak
ook geknikt
en ook in de kleinere details wijken ze af van de oude vrachtscheepsjes.
Een aantal echte liefhebbers zien in deze skûtsjes meer moderne
racemonsters, dan traditionele schepen.
De skûtsjes van de scheepswerf Croles te IJlst waren wat stomp in
de kop en werden daarom soms Butsekop genoemd.
Het skûtsjesîlen in 1981 op het Sneekermeer. (groter formaat)
Het Skûtsjesilen is begonnen als een hardzeilerij tussen
skûtsjes = vrachtscheepjes en is, als ik het wel heb, pas na WOII
een wedstrijd tussen skûtsjes als scheepstype geworden. In de
oude tijd werd er gevaren met scheepjes, die werkelijk nog deelnamen
aan de vrachtvaart. Voor
de wedstrijd werd het meeste huisraad van boord (4) gehaald en met wat extra
bemanning, afkomstig van schepen, die niet aan de wedstrijd deelnamen, werd er aan de wedstrijd begonnen. De
belangrijkste reden voor een schipper
om deel te nemen aan een dergelijke wedstrijd was het geld dat er voor de winnaar te verdienen
viel. Kreeg men echter averij
tijdens een wedstrijd, dan betekende dat een flinke strop voor de schipper en zijn gezin. Veel arme schippers
dorsten een dergelijke gok niet te wagen, vooral ook op dat hun schip
vaak wat minder was dan die van de welgesteldere schippers. Langzaam
maar zeker treed daardoor een verschuiving op. Het begon er mee dat de
welgestelde schippers hun schip voor belangrijke wedstrijden lieten hellingen, zodat ze met een
schoon schip aan de start verschenen en
uiteindelijk heeft het er toe geleid dat men compleet aan het
wedstrijdzeilen aangepaste schepen en met een goed getrainde bemanning
deelneemt. Met een oude traditie heeft dit volgens mij weinig meer te
maken.
Er zijn tegenwoordig twee belangrijke series wedstrijden, die welke
door de S.K.S. georganiseerd
worden en die van de I.F.K.S.. Die van de S.K.S.
omvat 11 wedstrijden tussen 14 skûtsjes. Bij de I.F.K.S. worden ca. 7 wedstrijden
gehouden en zijn er rond de 60 schepen, verdeeld over een aantal groepen, die
aan de start verschijnen. De skûtsjes van de S.K.S. zijn het eigendom
van stichtingen en verenigingen en worden voor weinig anders gebruikt
dan voor de hardzeilerij. De skûtsjes van de I.F.K.S. zijn meestal
eigendom van 'partikulieren' en worden het grootste deel van het jaar voor
recreatieve doeleinden of de chartervaart
gebruikt.