Bootje, boot, schuitje, schuit, scheepje, schip! Wat is wat?
De taal kent
verschillende woorden, met het doel een ander duidelijk te kunnen maken wat men
bedoelt. (Echte synoniemen bestaan nauwelijks.) Het gebruik van het
verkeerde woord voor een bepaald begrip, kan tot misverstanden leiden.
Het feit dat men in
de media veelvuldig het woord BOOT gebruikt, terwijl men het over een
schip heeft, maakt nog niet dat een boot een schip is of een schip een
boot is!
Een BOOT is volgens de
woordenboeken en ook volgens bijna alle schippers: een klein open vaartuig.
Een SCHIP is volgens vele
woordenboeken: een vaartuig van aanzienlijke afmetingen. Volgens schippers is het een vaartuig met dekken
en opbouwen.
Een VAARTUIG is,
over het algemeen, een voorwerp bestemd om personen of goederen over
water te verplaatsen.
Volgens landrotten en dus ook veel watersporters, is een boot een
vaartuig, ongeacht of dat een bootje van 2 meter of een transatlantisch
passagiersschip is. Wat zij wel een schip wensen te noemen, is mij onbekend.
Onder havenarbeiders e.d. (die ik ook tot de landrotten
reken) is het eveneens gebruikelijk om van alles een boot te noemen.
Een zeeschip is een zeeboot, een vrachtschip een boot en alles wat niet
zelfstandig vaart een lichter.
Alhoewel sommige schippers, en vooral die in de Rijnvaart actief waren, dit
spraakgebruik overgenomen hebben, kan ik
dit niet juist vinden!
BOOT
Een boot is dus een klein open vaartuig.
Met klein bedoelt men over
het algemeen minder dan 6 meter lang, maar toch zijn ook boten die
flink wat langer zijn.
Met open bedoelt men zonder opbouwen
en zonder vaste dekken. (Ook een gangboord
is een dek.) Een boot met een vast voordek
(tot aan, of tot en met de achterkant van,
de mast)
noemt men een
half-gedekte boot
.
Een boot met een vast voordek en gangboorden en eventueel ook een
achterdek, maar zonder vaste opbouwen, noemt men een
gedekte-boot
.
Foto: Pieter Klein, Hasselt 28-07-2007.
De term boot werd over het algemeen gebezigd voor vaartuigen, die
bij een ander vaartuig hoorden, zoals de bijboot,
die de vrachtschepen
hedentendage nog steeds hebben. Schippers zeiden dan ook: "de
boot komt achter het schip, behalve de sleepboot, die vaart er voor."
Verder bestaat er nog een 16de eeuws type vrachtschip, dat kortweg boot
genoemd wordt en ook de sloep
aan boord van zeilende zeeschepen
werd soms kortweg boot genoemd.
Het woord boot in samenstellingen
Het woord boot in samenstellingen is meestal niet op zijn plaats, omdat
het om een vaartuig met dekken en opbouwen gaat, zoals bijvoorbeeld
in sleepboot, duwboot, rondvaartboot, veerboot, reddingboot,
enz.
Dat deze schepen of scheepjes boot worden genoemd, is vaak terug te voeren op het feit dat de
allereerste exemplaren werkelijk open
vaartuigen waren. Naarmate het type zich verder ontwikkelde kreeg het vaartuig dekken en opbouwen, maar de oude
benaming bleef.
De sleepboot is echt begonnen als open vaartuig met een stoommachine;
een stoomboot. De brandweerboot
/ blusboot ook. De
politieboot heeft het 'boot' vermoedelijk over genomen van de
stoom(sleep)boot waarmee het allemaal begonnen is..
Eigenlijk
waren de oorspronkelijke vaartuigen geen boten, maar schuiten, maar
daarover zo dadelijk meer.
Met het woord 'duwboot' is het een ander geval.
Mogelijk is het gewoon een vertaling van het Engelse/Amirikaanse 'push-boat' of is het naar
analogie met sleepboot gevormd. Zowel de duwboot als de sleepboot
kennen een 'tegenhanger' het duwschip
en het sleepschip.
Het woord 'onderzeeboot' is me een raadsel. Vermoedelijk is de
samenstelling met boot het gevolg van het feit, dat landrotten
deze naam aan het vaartuig gaven.
Termen als 'fluisterboot', 'zonnecelboot', 'woonboot', 'draagvleugelboot' zijn vermoedelijk eveneens aan het brein van een
landrot ontsproten.
In al deze gevallen wordt, tenzij het echt om een open vaartuig gaat, de term boot
alleen in de samenstelling gebruikt. Buiten de samenstelling zijn het geen
boten, maar schepen of vaartuigen.
Veel schippers ervaren het als hoogst beledigend als hun schip of scheepje een boot genoemd wordt!
Een baggerschuit met een veegboot als duwbootje.
Foto: Pieter Klein, Amersfoort maart 2012.
Schuit
Flinke boten, die als middel tot uitoefening van een beroep of bedrijf werden
gebruikt, werden
schuit
genoemd. Ook nu is moeilijk aan te geven waar de grens tussen
boot en schuit ligt.
De meeste schuiten zijn van oorsprong open vaartuigen.
Diverse schuiten zijn in later tijd ter verhoging van het (vaar)comfort
soms uitgerust met een voor- en/of achterdekje en soms ook vrij smalle
gangboordjes. Onder voor- of achterdek bevond zich soms een afsluitbare
ruimte, maar gesloten leefruimtes of een afdekbaar laadruim ontbrak nog
steeds.
Veel schuiten gebruikte de gehele schuit als plaats waar lading gestuwd
kon worden, bij anderen is door middel van een eenvoudige dwarsscheepse
schotten hiervoor een bepaalde ruimte geschapen.
Later werden er soms voor dezelfde aard van bedrijfsvoering gedekte
boten/scheepjes gebruikt, maar de term schuit bleef in de benaming van die scheepjes
voortbestaan.
Bekend zijn onder meer de veerschuit,
de dekschuit, de pakschuit
en de trekschuit.
Het bekende schuitje uit "Schuitje varen, Theetje drinken" was dus een
open vaartuigje. Vermoedelijk werden de zangers hierin door een schipper
rondgevaren of was het misschien een pieremachochel
dat ze ergens gehuurd hadden?
Wanneer een bepaald scheepstype
voornamelijk gebouwd werd als schuit en deze voorzien werd van dekken
en opbouwen, dan sprak men wel van een
schuiteschip
.
Anders om, wanneer een bepaald scheepstype voornamelijk als schip
gebouwd werd, dan werd de open uitvoering soms een
schipschuit
genoemd.
In sommige samenstellingen wordt de term schuit en schip gebruikt om onderscheid
te maken tussen een bepaald scheepstype in open of gesloten uitvoering.
Een Snikkeschip is
dus een gesloten vaartuig, een Snikkeschuit een (gedeeltelijk) open vaartuig.
In sommige gebieden gebruikt men voor een boerenschuit de term
praam of vlet.
In het eerste geval omdat de meeste schuiten pramen waren en in het
tweede geval in verband met de aard van het werk (het vervoer van
goederen over korte afstand zie: vletten)
In de visserij is een visschuit een vaartuig waarvan het voorste deel
(ongeveer tot de mast) gedekt is. Later wordt de term gebruikt
voor alle niet al te grote visserscheepjes, met dekken en eventueel ook
opbouwen. De term vissersschip komt pas in
de loop van de twintigste eeuw in het dagelijks taalgebruik in zwang
als aanduiding van de grotere schepen voor de visserij. Daarvoor was
het voornamelijk een verzamelnaam naam voor alle vissersvaartuigen.
Jacht
Oorspronkelijk werd de term jacht of jager gebruikt om aan te geven dat het om
een snelvarend vaartuig handelde. Ook een vrachtschip kon dus een jacht
zijn, als het maar gebouwd was op snelheid en niet op
laadvermogen. Ook snelvarende visschuiten noemde men jachten of jagers.
Later waren de meeste jachten echter speelvaartuigen,
waardoor de term min of meer synoniem werd met pleziervaartuig.
In het verleden, halverwege de twintigste eeuw, kende men in de
watersport een vrij strikte scheiding tussen de zeilboten en de
zeiljachten. Een zeilscheepje met voor- en achterdek en gangboordjes was al een zeiljacht.
Een vrachtSCHIP op het Prinses Margrietkanaal.
Foto: Pieter Klein, Grou 30-09-2006.
Schip
.
Een schip is dus een vaartuig met vaste dekken (waartoe ook de gangboorden
gerekend worden) en vaak ook opbouwen.
Kleine vaartuigen met vaste dekken (en opbouwen) noemt men dus
scheepjes
.
De meeste hedendaagse pleziervaartuigen zijn dus geen boten, maar scheepjes!
Waar men precies de grens legt tussen een scheepje en een schip is
volkomen willekeurig en afhankelijk van wat men gewend is. Een tjalk
van 23 meter wordt bij de Oranjesluizen te Amsterdam een scheepje genoemd, maar in de Drentse
Hoofdvaart een schip.
De term schip werd vroeger (voor de 17de (?) eeuw) hoofdzakelijk gebruikt voor zeewaardige vaartuigen.
Schip of vaartuig?
De term 'schip' wordt vaak tevens gebruikt wanneer men geen onderscheid
tussen boot, schuit of schip maakt. Sommigen geven dan echter de voorkeur aan
aan de term 'vaartuig'. Tegen beide termen kan men
bezwaren hebben. Een boot en schuit zijn nu eenmaal geen schip, maar de
term vaartuig betekent dat ook vlotten, opblaasbootjes, surfplanken
enz. inbegrepen zijn.
De Friezen.
In diverse boeken kan men lezen dat bekende Friese scheepbouwers er een
potje van maakten. Alle vissersvaartuigen
met ronde vormen werden kortweg als Aak aangeduid. Veel op snelheid gebouwde vaartuigen met ronde
vormen noemden men jacht of jager.
Van de meeste overige vaartuigen staan de kleinsten (<6m) soms te boek als bootje
(boatsje), de wat grotere (<12) vaak als boot (boat), de
grootsten hiervan soms als grote boot (greate boat). Voor vrachtscheepjes
vanaf een meter of tien twaalf hanteert men vaak de term schuitje
(skûtsje) en voor de min of meer zeewaardige binnenvaartschepen de term schuit
(skûtte) of grote schuit
(greate skûtte), terwijl de term schip (skip)
voornamelijk voor de echte zeeschepen
gereserveerd scheen te worden; een uitzondering hierop vormen de verhollandse samenstellingen
zoals Tjalkschip, Snikkeschip,
enz.
Vlaanderen.
In Vlaanderen kent men het scheepstype schuit
het welk echter een volwaardig vrachtschip
of scheepje is. De term boot wordt daar niet alleen gebruikt
voor kleine open vaartuigen, maar ook voor vaartuigen die men in
Holland allang een schuit(je) zou noemen. Getuige de uitlatingen van
schrijvers zoals Maurice Kaak lijkt alles onder de 12 meter veelal een
boot genoemd te worden, wat groter is, noemt men over het algemeen een
schuit. De grootste schuiten meten ongeveer 17 meter. Grotere schepen
worden vaak Pleit genoemd, ook wanneer ze tot een ander type behoren
gebeurt dat vrij regelmatig.
Het onderscheid tussen schip en boot is niet alleen aanwezig in de
Nederlandse taal. De meeste andere talen, ook Russisch en Chinees, kennen het onderscheid ook.
Ook daar schijnt het, laten we zeggen, minder terzakekundige deel van de
bevolking een onverklaarbare voorkeur voor het woord boot te koesteren.