algemeen Klinken is met metalen pennen aan elkaar
bevestigen van delen, door één of beide uiteinden van deze pennen
plat te slaan. De metalen pen, meestal staal, maar soms ook koper,
messing of aluminium, noemt men een klink.
De klink kan voorzien zijn van een verdikt uiteinde of een platte
schijf, de (klink)kop. De pen
zelf noemt men in dat geval de steel.
In beide, aan elkaar te bevestigen
delen, wordt een gat voor de klink gemaakt. De diameter van deze
gaten moet overeenstemmen met de dikte van de klink. De klink, of als
er een klink met een kop gebruikt wordt, de steel van de klink, moet iets
langer zijn, dan de gezamelijke dikte van de aan elkaar te bevestigen
delen, eventueel vermeerderd met de dikte van de toegepaste ringen. Wanneer de
klink door de gaten gestoken is, de eventuele ringen aangebracht
zijn, wordt de ene zijde van de klink, terwijl men tegen de andere kant een
zwaar stuk staal, de tegenhouder,
houdt, met een flinke hamer, de klinkhamer,
platgeslagen.
Het klinken van hout
Kleine houten vaartuigen en
houten overnaadse
vaartuigen kunnen eveneens geklonken zijn. De klinken zijn ronde
messing of koperen pennen, meestal zonder kop. Bij harde houtsoorten zijn beide
uiteinden van het gat gesouvereind.
Men slaat men de pennen door het gat en beide uiteinden worden stuik
geslagen. Bij zachte houtsoorten of wanneer er grote krachten op de
klink komen te staan, worden de gaten niet gesouvereind, maar wordt het gat
aan de buitenzijde een eindje, met een grote boor, ingeboord. In het gat
wordt een ring gelegd, terwijl ook rond de klink aan de binnenzijde een ring
gelegd wordt (ook aan de binnenkant kan men een verzonken constructie
toepassen). Daarna wordt de pen geklonken. De ingeboorde gaten worden
meestal met een stukje hout, een prop of daalder, weer
afgedekt.
Een vaartuig dat geheel met koperen of messing klinken geklonken is
noemt men kopergeklonken.
Het klinken van luiken, strips, e.d.
Ook de luikklampen van een luikenkap
worden geklonken. Hiervoor gebruikt men luikbouten, lange
stalen pennen met een grote vlakke kop. Deze worden van bovenaf door de
planken van het luik en de klamp gestoken, aan de onderzijde wordt een grote
ring rond de pen gelegd, waarna het uitstekende deel stuik geslagen wordt.
Ook stalen strips en metalen beslagdelen, kunnen met luikbouten op hout
geklonken zijn. Het komt echter ook voor dat men de gaten in de metalen
delen souvereind en daarna klinkt, zodat er nauwelijks iets van de
klink uitsteekt.
Het klinken van staal
Het klinken van schepen is een
arbeidsintensief karwei. Na de tweede oorlog is het klinken van stalen schepen, zo goed als verleden tijd
geworden. Rond 1980 was er bijna geen werf
meer te vinden, die schepen kon klinken. (Al schijnen er nu, in 2002, wel weer enkele werven te zijn, die
klinkwerk kunnen leveren. Er wordt dan echter vaak met pneumatisch gereedschap
geklonken.)
Voor elke klink moeten er in beide delen een gat gemaakt worden, die
als beide delen samengevoegd worden, precies op elkaar moeten vallen.
Wanneer het niet exact paste, kon men met een ruimer de gaten beter pas maken, of met een drift een beetje forceren,
maar wanneer men er echt naast zat, moest het onderdeel opnieuw gemaakt
worden. De gaten werden gemaakt met een slingerpons [Afbeelding]. Een mechanisch
werktuig met een verzwaarde arm, die men op moest tillen en daarna een
flinke zet moest geven. Via een tandheugel of hefboommechanisme drukte
een hardstalen pen dan het gat in het staal. Nadat het gat geponsd was,
moest het afgebraamd worden. Behalve in het prille begin, werd
één der gaten aan één kant gesouvereind
[Afbeelding],
d.w.z. van een schuine kant voorzien. Deze kant kwam meestal aan de buitenzijde van het
vaartuig. Wanneer de klink stuik geslagen was,
stak de klink, dankzij dit souvereinen nauwelijks buiten de plaat uit. In het
begin sloeg men de klink echt helemaal gelijk met de plaat, later, ongeveer
sinds de jaren dertig, blijft er een kleine bolling uitsteken. Voordat
men kon gaan klinken, moest de klink, een korte dikke stalen
pen met een flink dikke kop, door de smid of door de nagelheter
eerst in de veldsmid
heet gestookt worden. De hete klink werd vervolgens overgegooid naar de
aangever, die hem opving in een leren trechter. Vervolgens
werd de roodgloeiende klink met een tang op zijn plaats geduwd. De tegenhouder
plaatste een zwaar stuk staal, ook tegenhouder, maar ook dolly genoemd
[Afbeelding], of een voorhamer tegen
de klinkkop, terwijl de klinker, die aan de andere kant stond, de klink met een
zware hamer stuik sloeg.
Tijdens het slaan wordt de klink dikker en korter, waardoor deze zich
in het gat vast zet. De gesouvereinde rand, die, door het slaan
eveneens geheel met 'klink' gevuld wordt, geeft nog eens extra houvast. Wanneer
de klink plat is, is deze, als het goed is, nog niet afgekoeld. Tijdens
het verder afkoelen krimpt de klink en trekt de delen nog sterker tegen
elkaar. Een klink moest bij het klinken de goede temperatuur hebben.
Was hij te heet, dan was hij snel plat, kromp sterk, waardoor er veel
spanning op de klink kwam te staan. Hij kon tijdens het afkoelen al stuk
springen, maar vaker gebeurde dat pas later. Was een klink te koud, dan kreeg men
geen goed sluitende verbinding. Ook werd de klink, door het vele slaan
zo hard dat hij later kapot zou kunnen springen. Dat kapot springen van
klinken gebeurde voornamelijk bij het hellingen
en bij het varen in zware zeegang.
Wanneer er tijdens het varen een
klink uitsprong, sloeg men, zo men het tenmiste in de gaten had, een houten
pen in het gat. Zodra men stillag, werd het gat met behulp van een bout of,
als het onder water zat, met een visbout* gedicht.
Een visbout is een
dikke bout met een vrij platte grote kop. Het uitiende van de steel is spits
toegeslepen. Dit deel is dwars doorboord. Om de visbout op zijn plaatst te krijgen,
liet men door het klinkgat een touwtje met een gewichtje (een flinke
spijker) zakken. Met een pikhaak of
door een lijn onder het schip door te trekken, werd dit touwtje opgevist. Op de bout
werd een leren of rubberen ringetje geschoven, waarna het touwtje door
het gaatje in de steel geknoopt werd. Voorzichtig werd het touwtje,
binnen in het schip, aangehaald tot de steel door het gat stak. Daarna kon men
een moer op de bout draaien.
Voor kleine bijboten gebruikte men klinken van vijf millimeter,
voor de grote schepen 8 à 10 en soms werden er zelfs klinken van 12
mm gebruikt. De afstand tussen twee klinken is ongeveer 5 maal de diameter
van de steel. De spanten, slijtstrippen, berghoutstrip, e.d. werden zo
rond de 10 steeldiktes met de scheepshuid verbonden. Al met al komt men
dan voor een tjalk van 120 ton
op circa 30.000 klinken. Dat wil dus tevens zeggen dat er 30.000 gaten precies op
30.000 andere gaten moesten vallen. Ook moesten er dus 60.000 gaten in 6 tot 8
mm dik staal geponst en afgebraamd moesten worden. Daarna werden er dan
30.000 gesouvereind.
Koud klinken
[A>]
Het koud klinken gebeurt op dezelfde wijze als het klinken van stalen schepen, alleen het heet stoken van de klink vervalt. De klinken die men hiervoor gebruikt zijn van een zachter materiaal en meestal niet dikker dan zes millimeter en daardoor alleen voor lichte constructies geschikt.
De afstand tussen twee klinken is meestal kleiner, dan bij de gewone stalen klink, in een gelijke situatie. Het koud klinken werd behalve voor lichte stalen constructies, ook toegepast voor aluminium schepen. De klinken
waren dan eveneens van aluminium.