INTRO
Een baken is eigenlijk elk herkenbaar punt dat door een schipper ter oriëntering gebruikt kan worden. Dat kan net
zo goed een boom of een kerk, als een door de waterstaten geplaatst object zijn. Getuige het spreekwoord "Een schip op het strand, is een baken op zee' kunnen zelfs tijdelijke objecten als baken fungeren. Over het algemeen rekent men echter alleen de door de overheden voor dat doel geplaatste objecten als echte bakens.
Het woord baken is de meervoudsvorm van het woord baak, tegenwoordig gebruikt men echter baken als enkelvoud en is bakens het meervoud geworden.
Onder de bebakening verstaat men alle bakens, kapen, vuren, lichten, tonnen, boeien, sparren enz. enz.
Bakens hebben tot doel de verantwoordelijke op een vaartuig een aanwijzing omtrent de bevaarbare loop van een water te geven. Bakens geplaatst volgens het Laterale stelsel geven aan waar wel gevaren kan worden en wordt voornamelijk gebruikt op het binnenwater. Bakens geplaatst volgens het Cardinale stelsel geven aan waar niet gevaren kan worden en worden voornamelijk gebruikt op zee en op zeer brede wateren. Beide stelsels kennen aanvullende bebakening voor onder meer "veilig vaarwater" (meestal een gunstige koers op groot breed en voldoende diep water), losliggend al dan niet gevaarlijk object (bijvoorbeeld een wrak of meetboei), of bijzondere gebieden of wateren (speedbotenbaan, route voor pleziervaart, en dergelijken).
De vuurtoren van Durgerdam was, ook al stond hij mijlen ver van open zee, van groot belang van de toenmalige zeevaart.
De binnenvaart en de visserij profiteerden er van mee.
Prent: P.I. Portier ca. 1740, Bron Stadsarchief Amsterdam Bestand nr 010097006529. CC0/PD (groter formaat)
Korte historie
Al sinds de dertiende eeuw worden er bakens geplaatst. Eerst alleen bij de 'zeegaten' en later ook landinwaarts op de zeer brede wateren. Betonning Groningerwad vond bijv. vanaf 1611 plaats. Bakens (kapen, vuren en soms tonnen) werden geplaatst en onderhouden door de plaatselijk belanghebbenden. Vaak was dat een nabij gelegen havenstad. Voor het instandhouden werd een belasting het vuur- of bakengeld geheven.
Pas in het begin van de negentiende eeuw wordt de bebakening een meer nationale aangelegenheid.
Op het echte binnenwater zijn tot aan het begin van de twintigste eeuw, als men het vergelijkt met tegenwoordig, nauwelijks bakens te vinden. Op de Rijn gold echter wel sinds 1870 een bakenplicht.
Tot in de negentiende eeuw is er weinig uniformiteit in de betonning en bebakening. Daarna begint men op zee zich aan een betonning met witte en zwarte tonnen te houden. Alleen de wijze waarop ze gelegd en genummerd worden, kan wel van zeegat tot zeegat anders zijn. Wel wordt vanaf 1853 beloodsing van zeeschepen wettelijk verplicht. Langzamerhand treed er meer standaardisatie in en verschijnen ook op het binnenwater op wat uitgebreidere schaal witte en zwarte tonnen (met eventueel op de splitsingen rode). De richting en de nummering lijkt door de vaarwegbeheer bepaald te worden.
In 1936 besluit men tot een internationaal gestandaardiseerd systeem, waarvan de invoering nogal wat vertreging oploopt. Pas in 1947 is men (in Nederland) overgestapt naar een uniforme betonning met spitse rode tonnen en zwarte stompe tonnen. Stroomafwaarts (naar zee toe) gezien lagen de spitse rode tonnen links!
In 1954 veranderen de tonnen van model. Rood wordt stomp en zwart wordt spits! Stomp en spits blijven echter wel op hun plaats liggen dus krijgt men: stroomafwaarts (naar zee toe) spitse zwarte tonnen links!
De overgang van zwart (spits) en rood (stomp) naar groen (spits) en rood (stomp) begint in 1977 op zee. Op het binnenwater vond dat in 1983 zijn beslag.
Bronnen: diverse waterkaarten online via Maritiem Digitaal en het Fries Scheepvaart Museum, forumberichten en afbeeldingen op kustvaartforum.com, Betonningssystemen in Nederland uitgave: Chef Hydrografie 's Gravenhage.
Voorkomen
Bakens kunnen verdeeld worden in twee groepen: vast opgestelde bakens, vaak landbakens genoemd, en 'drijvende'
bakens. Zowel land- als 'drijvende' bakens kunnen voorzien van een bepaald
soort licht. Daar de namen van de drijvende bakens vrij algemeen bekend
zijn, noemt men de landbakens over het algemeen: baken, de drijvende
bakens: tonnen of boeien, en de verlichte bakens: lichten.
Onder betond vaarwater verstaat men groot water, waarop de te
volgen vaargeul van begin tot eind door tonnen (boeien of drijfbakens),
van het laterale stelsel,aangegeven is.
Onder verlicht vaarwater verstaat men vaarwater, waarbij de
vaargeul door lichtboeien, bakens en geleide lichten gemarkeerd is. (Vaarwegen
worden niet door lantaarnpalen o.i.d. verlicht.)
Onder een baken-, lichten-, boeien- of tonnenlijn
verstaat men een denkbeeldige lijn, die een aantal bijelkaar horende bakens,
met elkaar verbindt.
Functie
Bakens kunnen verschillende functies hebben:
- ze markeren de ligging van het vaarwater. (bijv. door boeien, tonnen,
geleidelichten, rivierbakens en kribbakens)
- ze markeren de ligging van obstakels of ondiepten. (bijv. door ankerboeien,
wrakboeien, wrakscheepjes, visserijbakens of steekbakens)
- ze markeren doorvaarten. (bijv. door oeverbakens, rikbakens, kapen
of havenlichten)
- ze dienen ter oriëntering.(bijv. midvaarwater en verkenningsboeien).
- ze bakenen een bijzonder deel van het vaarwater af. (bijv. een speedbotenbaan).
- ze markeren een punt van een te volgen route. (bijv. wedstrijdboeien).
Bebakeningsstelsels
Bakens worden volgens een bepaalde methode geplaatst, dit heet officiëel
een bebakeningsstelsel, maar vaker spreekt men van een betonningsstelsel,
wat dus niet helemaal juist is.
Nog even herhaald:
Bij de bebakening kent men het laterale stelsel en het cardinale
stelsel en aanvullende bebakening. Bij het laterale stelsel wordt
het BEVAARBARE gedeelte van het water gemarkeerd, bij het cardinale stelsel
het ONBEVAARBARE gedeelte. In de binnenvaart gebruikt men hoofdzakelijk
het laterale stelsel. Het cardinale stelsel wordt alleen gebruikt om gevaren
van beperkte omvang te markeren. Het laterale stelsel kent op zich weer
twee stelsels: SIGNI en IALA. De geringe verschillen tussen deze twee systemen
betreffen voornamelijk de bakens op splitsingen van vaarwateren. SIGNI
is een Europees syteem voor de binnenwateren. IALA (International
Association of Lighthouse Authorities) is een internationaal systeem voor
op zee en in de zeegaten.
HET LATERALE STELSEL
De bakens van het laterale stelsel bestaan in hoofdzaak uit groene,
spitse, bakens en rode, stompe, bakens. De groene bakens liggen of staan
aan de rechterkant van het vaarwater, de rode links. De rechterkant van
het vaarwater ligt rechts, wanneer men (van zee afkomende) stroomopwaarts,
dus naar een hoger gelegen gebied, vaart. Op diverse kanalen en meren is
vaak niet te bepalen welke richting als stroomopwaarts gezien wordt en
is de schipper, voor zover hij er belang
aanhecht, aangewezen op de vermelding op de waterkaarten.
De groene bakens kunnen voorzien zijn van een kegelvormig topteken, de
rode van een cilindervormig topteken. Bij de samenkomst van vaarwegen worden,
waar op één en dezelfde plaats zowel een rode als een groene
boei zou moeten liggen, een ronde boei gelegd. Deze is horizontaal rood/groen
en is vaak voorzien van een topteken. Een groene, spitse, wanneer de ton
op de groene bakenlijn ligt of op een rode, stompe, wanneer die op de rode
bakenlijn van het hoofdvaarwater ligt. Bovendien kan daaronder een topteken
in de vorm van een bol, in de kleur van de bakenlijn, geplaatst zijn. Over
het algemeen worden beide zijdes van het vaarwater gemarkeerd en ligt er
recht tegen over een rode ton, een groene ton. Soms liggen de rode en groene
tonnen om en om en soms is slechts één zijde van het vaarwater
gemarkeerd.
Voordat de huidige kleuren ingevoerd werd, waren de groene bakens zwart.
Groene tonnen waren in die tijd wrakboeien*.
De aanvullende bakens hebben dezelfde vorm, als een baken van het laterale
stelsel wat op die plaats zou kunnen zijn, ze zijn echter geel van kleur.
Een aparte vorm van bebakening is de jachtbebakening (recreatiebebakening).
Meestal bestaat deze uit drijfbakens, die rood/wit of groen/wit gestreept
zijn. Hiermee wordt het gebied buiten de vaargeul, waar met geringe diepgang,
meestal 1,50 m, gevaren kan worden, aangegeven.
Overzicht van de belangrijkste kenmerken van het Kardinale stelsel.
Auteur: Reinhard Kraasch, via Commons.Wikimedia,org. CC2-SA (groter formaat)
HET CARDINALE STELSEL
De bakens van het cardinale stelsel zijn geel-zwart gekleurd, hebben
geen vaste vorm, maar zijn meestal spits, kunnen voorzien zijn van een
wit licht en voeren altijd een topteken. De verdeling van zwarte en gele
banden op het baken, het topteken en het karakter van het licht geven aan
of het baken ten noorden, ten oosten, ten zuiden of ten westen van het
onbevaar gebied ligt. Het topteken bestaat uit twee zwarte kegels. De punten
naar boven als het baken ten noorden van het onbevaarbare gebied ligt,
de punten naar beneden voor zuid, de punten van elkaar af voor oost en
de punten naar elkaar toe voor west.
Om bepaalde bakens op het radarbeeld goed zichtbaar te laten zijn, zijn
deze van een radarreflector.
Toptekens
Toptekens zijn op het baken geplaatste voorwerpen. Ze hebben meestal
een veel geringere omvang dan het eigenlijke baken. Toptekens kunnen spits
(kegelvormig), stomp (tonvormig), of rond (bolvormig) zijn. Bij de aanvullende
bebakening kan het topteken bovendien bestaan uit een geel Andreaskruis
of een verkeersbord.
Toptekens, met dezelfde vorm als het baken, worden geplaatst op bakens
met een moeilijk herkenbare vorm (sommige boeien en drijfbakens) of als
herkenningspunt in een lange rij gelijksoortige bakens. Toptekens op boltonnen
geven aan of de ton in de spitse of de stompe lijn ligt.
Nummering De bakens zijn voorzien van letters en cijfers. De letters vormen een
soort afkorting van de naam van het vaarwater waar het baken geplaatst
is. De nummering loopt landinwaarts toe op. De groene bakens hebben oneven
nummers, de rode even.
'Bakens' e.d.
Wanneer men onder bakens alleen die bakens verstaat die op de wal langs,
of in de bodem van, het vaarwater geplaatst zijn, dan kent men de navolgende
bakens:
steekbakens, sparboeien: dit zijn
in de bodem gestoken boompjes of takken bossen. Ze komen hoofdzakelijk
op de Waddenzee en Oosterschelde voor. Ook mosselpercelen worden er mee
af gebakend. Het onderscheid tussen rode stompe bakens en spitse groene
bakens, wordt verkregen door de takken van de steekbakens die groen en
spits zouden moeten zijn, samen te binden.
kopbakens: dit zijn in de bodem geplaatste
zuilen, die voorzien zijn van een stomp of spits topteken. Meestal gebruikt
als baken om de kop van een krib te markeren.
rikbakens, landbakens, kapen: Het
rikbaken is een baken dat men alleen in Friesland tegen kan komen. Het
bestaat uit een flinke paal, die op de hoek van een in- of doorvaart, bij
een meer of bij een kruiswater, geplaatst
is. Aan de bovenzijde van de paal is een driehoekige vorm bevestigd. Hiervan
wijst de punt bij de rode bakens naar beneden (stomp), bij de groene omhoog
(spits). (Afbeelding)
Dit baken vertoont veel overeenkomst met de inmiddels verdwenen
kaap.
Deze stonden meestal aan de kust nabij de zeegaten. Het waren forse houten
of stalen bouwsels waarop behalve een herkenningsteken vaak ook een licht
of een vuur geplaatst was.
kribbakens, raambakens: deze zijn
op de kop van een krib geplaatst. De spitse bakens bestaan uit een paal,
eventueel voorzien van een driehoek met de punt naar boven. De stompe bakens
bestaan uit een paal met een dwarslat of met een driehoek met de punt naar
beneden. De driehoek bestaat, net zoals bij rikbakens, vaak uit een raamwerk
van latten. Deze bakens worden daarom ook raambakens genoemd.
rivierbakens, dieptebakens, stroombakens,
geleidebakens,
dit zijn bakens die de ligging van de stroomgeul op de rivieren aangeven.
Ze staan bij de buitenbochten van de rivieren en wel zo dat de lijn tussen
twee opeen volgende bakens, die op een verschillende oever staan, voor
een groot deel gelijk valt met de stroomgeul in de rivier. Op sommige rivieren
heeft men, op dezelfde lijn, achter het eerste rivierbaken op de oever
een tweede, hogere en verder landinwaarts, geplaatst. Men hoeft dan niet
achterom te kijken om te zien of men nog wel op de 'lijn' vaart. Het zijn
deze bakens, die de term
geleidebakens terecht dragen. Wanneer de
stroomgeul over grote afstand langs dezelfde oever ligt staan er op deze
oever aanvullende bakens. De bakens die het 'oversteken' van de geul aangeven
zijn geel, de andere rood of groen. De rode bakens en de gele bakens aan
de rode kant bestaan uit een paal met daarop een vierkant. De groene bakens
en de gele bakens aan de groene kant bestaan uit een paal met daarop een
ruitvorm. Geleidebakens kan men soms ook buiten de grote rivieren aantreffen.
Ze staan dan in het verlengde van de vaargeul.
fuikestokken: dit zijn geen officieéle
bakens, maar ze fungeren voor de waterweggebruiker wel als dus. Ze bestaan
uit een stok, waaraan soms een gele lap gebonden is.
kilometerraaiborden: ook deze staan niet
als bakens bekend, maar ze worden wel ter orientering geplaatst en gebruikt.
Zie verder bij kilometerraai.
Een gasboei op het IJ te Amsterfdam. Op de achtergrond rechts: de Oranjewerf en een drijfkraan.
Foto: Ino Roël, Bron Stadsarchief Amsterdam Bestand nr 010122044710. CC0-BY-SA (groter formaat)
Boeien e.d. De 'drijvende' bakens noemt men, van groot naar klein, boei, ton en
drijfbaken.
Boeien bestaan meestal uit een schijfvormig
drijflichaam, waarop d.m.v. een open gewerkte staalconstructie, het silhouet,
dat de boei zou moeten hebben, spits, stomp of rond, weergegeven kan zijn.
Is dit niet het geval, dan wordt de vorm door middel van een duidelijk
zichtbaar topteken weergegeven.
Tonnen zijn cilindervormige drijflichamen
waarvan het boven water uitstekende deel stomp is of spits toeloopt, danwel
bolvormige drijflichamen.
Drijfbakens hebben een klein drijflichaam,
dat vaak bijna niet zichtbaar is, en waar een paal, staaf of stok bovenuit
steekt. Hierop is een vierkant of cylindervormig, een driehoekig of kegelvormig
danwel een rond of bolvormig topteken geplaatst.
Diverse 'boeien'. Ankerboei: kleine, tegenwoordig gele, boei die de ligging van
een anker markeert. Eigenlijk geen boei, maar een ton. Soms ook markeerboei
genoemd.
Belboei: boei van het laterale stelsel, die met een zelf luidende
bel uit gerust is. De klepel(s) of hamer(s) van de bel wordt mechanisch,
of door de deining bewogen.
Brulboei: (niet meer voorkomende?) boei van het cardinale of
laterale stelsel, die met een mistsein
uit gerust is.
IJsboei: metalen boei, in de tijd dat boeien over het algemeen
nog van hout waren.
Lichtboei: boei van het laterale of cardinale stelsel, waarop
een licht geplaatst is.
Meerboei: grote, zwaar verankerde, boei waaraan afgemeerd kan
worden. Meestal bedoeld voor zeeschepen.
Midvaarwater- en verkenningsboei: Wanneer het bevaarbare
gebied erg breed is, kunnen er, midden in het vaarwater, bakens van het
cardinale stelsel geplaatst zijn. Het baken is bolvormig, vertikaal rood/wit
gestreept, soms voorzien van een rood, bolvormig topteken. Ligt dit baken
in betond water, dan noemt men het een midvaarwaterboei. Ligt het
in water, waar geen andere bakens te zien zijn, dan noemt men het een verkenningsboei.
Verkenningsboeien markeren meestal de kortste diepe route tussen twee belangrijke
havenplaatsen.
Uiterton: laatste boei van een naar zee voerend vaarwater.
Visboei: Dit zijn vaak drijfbakens. Ze bestaan vaak uit niet
meer dan een stuk piepschuim, waar een stok door gestoken is. De stokken
zijn voorzien van één of meer donker gekleurde vlaggetjes.
Ook worden netten of fuiken soms gemarkeerd door lege jerrycans (in diverse
kleuren), die als ton fungeren.
'Wrakboei': Wanneer een onbevaarbare gebied klein, of slechts
tijdelijk, is (bijv. een gezonken voorwerp) dan wordt dit gemarkeerd door
een horizontaal rood/zwart gekleurd baken van het cardinale stelsel. Het
bijbehorende topteken bestaat uit twee zwarte bollen. Dit baken wordt door
sommigen een wrakboei genoemd. Vroeger werden hiervoor groene tonnen
gebruikt. Wanneer het plaatsen van één of meerdere wrakboeien
alleen niet voldoende is, bijv. omdat het vaarwater ernstig versmald wordt
of omdat het 'wrak'met de nodige voorzichtigheid gepasserd moet worden,
verankert men een wrakscheepje. Een wrakscheepje is een schuitje
waarop de nodige dagtekens en lichten geplaatst kunnen worden.
Lichtbakens.
Lichtbakens, lichtboeien, lichten, of zoals men
ze vroeger ook wel noemden: fanalen, markeren eveneens het vaarwater.
Behalve een enkele vuurtoren en havenlichten zijn er, tot en met de tweede
wereldoorlog, op het echte binnenwater, nauwelijks lichtbakens te vinden.
Geleidelijk aan komen er daarna meer lichten, pas sinds het gebruik
van zonnepanelen, is men wat kwistiger met het plaatsen van lichtbakens
geworden. Nog altijd is echter het overgrote deel van het binnenwater onverlicht.
Ook wanneer men spreekt van verlicht vaarwater, moet men niet verwachten
dat elk baken een licht draagt. Op rechte stukken worden bijna geen lichten
geplaatst en zelfs niet elke bocht wordt door een licht gemarkeerd. Voor
de komst van de zonnepanelen werden voor verlichte boeien gaslampen gebruikt.
Deze vergden het nodige onderhoud en moesten van tijd tot tijd van een
nieuwe voorraad gas voorzien worden. Dit was de reden dat men erg spaarzaam
bij het plaatsen van lichtboeien te werk ging. Sommige vaarwateren konden
door op, of dichtbij, de wal (waar men de beschikking had over het electriciteitsnet)
geplaatste lichtopstanden verlicht worden en een enkele maal konden, op
de wal geplaatste geleidelichten de loop van het vaarwater aangeven.
Op het binnenwater zijn bijna alle lichtbakens volgens het laterale
stelsel geplaatst. De weinige bakens van het cadinale stelsel kunnen echter
ook van een licht voorzien zijn.
Over het algemeen worden alleen op de wal geplaatste lichten, lichtbakens
of baak genoemd. Men noemt ze ook wallichten of vuren. Boeien
en tonnen, die voorzien zijn van een licht worden lichtboeien genoemd.
Men kent de navolgende lichten:
Vuurtorens: redelijk grote tot grote torenvormige bouwwerken
waarop een zeer krachtig licht geplaatst is. Men treft ze vrijwel uitsluitend
bij de (voormalige) zeegaten aan.
Lichtopstanden: vrij kleine tot kleine, torenvormige constructies
of flinke palen of zuilen voorzien van een licht. Lichtopstanden kunnen,
ook als onderdeel van een tonnenrij, in het water geplaatst zijn. (Afbeelding)
De gebruikte lenzen zijn, bij de kleinere lichten, zoals die van scheepslantaarns
( afbeelding),
terwijl de gewenste kleur(en) door een inzetcylinder verkregen worden.
Een aantal verschillende bakens waaronder, opvallend in beeld, lichtboeien met led-verlichting en zonnepanelen.
Foto: Eelke Klein, Harlingen 29 mei 2010. (groter formaat)
Lichtboeien: boeien voorzien van een licht. Niet alleen de betonning
van het vaarwater kan van lichten voorzien zijn, boeien, die gevaarlijk
uitstaande ankers of netten markeren, dienen ook een licht (wit, rondomschijnend,
vast) dragen. De gebruikte lenzen zijn, zoals die van scheepslantaarns
(afbeelding),
terwijl de gewenste kleur(en) door een inzetcylinder verkregen worden.
Havenlichten: havenlichten zijn lichtbakens, die de ingang van
een haven markeren. Vaak zijn het lichtopstanden, maar ze kunnen ook direct
tegen gebouwen op de havenhoofden of de havenhoofden zelf enz. aangebracht
zijn. In het laatste geval is de constructie soms zoals verkeerslichten
op de wal.
Geleidelichten: hebben dezelfde functie als geleide bakens.
Ze worden meestal gevormd door twee, op ruime afstand, achter elkaar geplaatste
lichtopstanden, waarbij het licht van de achterste, hoger geplaatst is,
als het licht op het voorste. Geleidelichten zijn soms een soort van schijnwerpers.
Het zijn meestal witte lichten.
Doorvaartlichten: zijn lichten, die terweerszijden van, of boven,
de doorvaartopeningen van sluizen en beweegbare bruggen aangebracht zijn.
Ze zijn niet als echt baken aangebracht, ze dienen als verkeerslichten,
maar fungeren voor de schippers wel als baken. Doorvaartlichten hebben
een behuizing zoals verkeerslichten op de wal.
Sectorlichten Vuurtorens en de lichtopstanden, die op een belangrijk punt aan groot
water staan, zijn vaak voorzien van een sectorlicht. Dit is een
licht dat, wanneer men er vanuit een bepaalde richting nadert, een andere
kleur heeft, dan wanneer men van een geheel andere richting komt. De gebruikte
sectorkleuren zijn rood, groen, wit en donker. (Ook toen men voor de bakens
nog zwart en rood gebruikte was het licht voor de zwarte sector groen.)
In de witte sector kan men het licht tot op zekere afstand (het staat immers
op de wal) veilig naderen. De betekenis van de overige kleuren moet men
aan de hand van de kaart bepalen. De rode sector wordt echter vaak gebruikt
om een een onveilig gebied te markeren. Ook havenlichten kunnen sectorlichten
zijn.
De overige lichten zijn groen of rood, zoals door het laterale stelsel
bepaald wordt, soms wit. Lichten op bakens van het cardinale stelsel zijn
altijd wit. Al deze lichten zijn rondomschijnend.
Lichtkarakter De meeste lichtbakens hebben een licht dat niet continu brandt, het
gaat met een bepaalde regelmaat aan en uit. Dit noemt men een periode-
of karakterlicht; het aan en uit gaan: het lichtkarakter.
Lichten die continu branden noemt men vaste lichten. Sommige havenlichten
zijn vaste lichten, verder worden vaste lichten weinig toegepast. Een vast
licht op een bakens zou men namelijk moeilijk kunnen onderscheiden van
de navigatielichten van schepen of van lichten op de wal. Dat laatste is
soms toch een groot probleem. Niet alleen kunnen rode en groene lichten
op de wal voor verwarring zorgen, veel wit licht maakt de lichtbakens moeilijk
zichtbaar. Men spreekt dan van een storende achtergrondverlichting.
Het lichtkarakter van lichtbakens van hetzelfde vaarwater, vaargeul,
is meestal gelijk, behalve op belangrijke punten (splitsingen, zijvaarten,
havens, e.d.), daar gebruikt men een afwijkend karakter. Door het gebruik
van afwijkende karakters op verschillende punten, is soms alleen al uit
het karakter af te leiden welk baken het is. Hierdoor vereenvoudigt de
positiebepaling sterk.
Het lichtkarakter van lichtbakens is op de waterkaarten aangegeven.
De zes verschillende bakens van het cardinale stelsel kennen elk slechts
twee lichtkarakters. Uit het lichtkarakter valt dus niet af te leiden met
welk baken men het te doen heeft.
Behalve vaste lichten (altijd aan) kent men, onderbroken lichten
(lang aan, kort uit), isofase lichten (even lang aan, als uit),
schitterlichten
(kort aan, lang uit), flikkerlichten (herhaald aan en meteen weer
uit, ca. 55 maal per minuut). Bij het schitterlicht kent men bovendien
nog een lang schitterlicht (2 sec. aan, minstens 8 sec. uit) en
het groepsschitterlicht; dat na 2 tot 5 schitteringen een langere
tijd uit blijft. Bij de flikkerlichten kent men bovendien het
snelflikkerlicht
dat ca. 110 keer per minuut flikkert en het groeps(snel)flikkerlicht
dat na 3,6 of 9 flikkeringen langere tijd uit blijft. Sommige van deze
karakters worden, met andere karakters, weer gecombineerd tot een nieuw
karakter.
Lichtkarakters zoals die bij lichtbakens voor kunnen komen.
Elk hokje staat voor een tijdsduur van 1 seconde. Geel staat voor de tijd dat de lamp brandt, donkrgrijs voor de tijd dat het licht uit is. In de tweede kolom staan de afkortingen zoals ze op waterkaarten gebruikt werden, daarachter de omschrijvende benaming. Wanneer men gebruik maakt van led's is de grafische voorstelling van het geheel iets anders.
Bron: Rijksoverheid, rond 2008.(groter formaat)
Plaatsing en onderhoud Het onderhoud en de plaatsing van de bakens was vroeger een taak van
de plaats, die het recht tot plaatsing van bakens verkregen had. Sinds
de negentiende eeuw is dit een taak van de overheid, die uitgevoerd wordt
door havendiensten en waterstaten
e.d. Klein onderhoud wordt meestal uitgevoerd met de normale vaartuigen
van deze diensten. Het grote onderhoud, het opnemen en plaatsen door werkscheepjes
van deze diensten. Echte betonningsvaartuigen
zijn er op het echte binnenwater nauwelijks
te vinden. Wanneer er zich 'swinters ijs vormt, raken de boeien, tonnen
en drijfbakens hierin vast. Op zich kan dit, sinds deze niet meer van hout
zijn, weinig kwaad, maar op de rivieren en in de (voormalige) zeegaten
kunnen grote ijsvelden, wanneer deze in beweging komen, de bakens verzetten.
Omdat het vrij veel werk geeft, deze zwaar verankerde
voorwerpen terug op hun plaats te leggen, worden ze opgenomen of vervangen.
Boeien en tonnen door drijf- of steekbakens en drijfbakens, soms door steekbakens
of helemaal niets.