De fam. van Leeuwen en het varen met deklasten stro en vlas
Tekst en foto's (tenzij anders vermeld) ingezonden door W. van Leeuwen.
Bewerking en toevoegingen (in groen): Pieter Klein.
Meer over deklasten op het 'Binnenvaartforum' [E>]
Het soms interessant om te weten hoe twee schepselen bij elkaar komen
en dan een leven, met alles wat daar bij hoort, opbouwen. Mijn vader,
geboren 1881, komt als één van de dertien
kinderen uit een arm huisgezin dat woonde in Walsoorden. Hij ging al
vroeg als knechtje, voor kost en inwoning, varen op een zeilende
beurtklipper uit
Vlissingen en is later, via de zeevaart, als kapitein op
één van de Dordrechtse stoomsleepboten, de "L’Avenir", op
Antwerpen komen te varen.
Dat op Antwerpen varen, ging soms wel eens wat ruig toe, want toen pa,
samen met zijn broer Piet als machinist, eens met slecht weer op een klein
stoombootje Hansweert moesten binnenlopen, liepen de zeeën over
het achterdek en werd oom Piet veiligheidshalve in de machinekamer opgesloten.
In die periode heeft mijn vader mijn moeder leren kennen. Toen ze voor
het eerst eens samen in de roef waren vertelde moeder, hing er een kachelpook
achter de stoel; want je weet maar nooit met zo’n vreemde kerel. In het
begin van hun huwelijk hebben mijn ouders op dit scheepje gewoond.
De stoomsleepboot L'Avenir
ca. 1911. Vermoedelijk is het de L'Avenir van J. Jansens uit Antwerpen.
Het schip is in 1909 in Leiderdorp gebouwd.
(groter formaat)
Mijn moeder, geboren in 1890, komt als
één van de tien kinderen uit een schippers- en
strohandelaarsgezin uit Purmerend. Een deel van de kinderen moesten al
vroeg in het bedrijf meehelpen. Opa was de eerste handelaar, die in de
drooggemaakte Wieringermeer stro kocht.
Later hebben mijn ouders een aakje gekocht dat ze "Nieuwe Zorg" noemden.
Aangezien nog nooit iemand de moeite heeft willen nemen mij het duidelijk uit te leggen, moet ik gokken: ik denk dat dit een hevelaak is.
Van een sleepboot op een aakje was
voor vader direct ook geen succes, want toen pa eens met dat lege aakje
met een pittig gangetje kort voor een sluis kwam en achteruit draaide,
knalde hij zo op de sluismuur. Pa dacht dat de schroef er af was, maar
hij vergat dat je met een sleepboot wel
met een paar slagen achteruit stil lag, maar niet met zo’n leeg aakje.
Uiteraard gingen ze, onder andere in het seizoen, ook voor opa stro
varen.
Dit was mijn Opa in Purmerend bij
zijn Internationaal. Die wist ook wel wat van een deklast.
Zijn eerste auto had alleen maar een voorruit en was verders open.
(groter
formaat)
Het heeft moeder heel veel beleid en tactiek gekost om vader de
kunst van het lastzetten
te leren. Vader was nogal driftig, vandaar. Het varen ging schijnbaar goed
en mijn ouders lieten in 1922 bij Fa. Van Vlaardingen in Gouderak een
nieuwe luxe motor, genaamd 'Mon Desir', bouwen.
Al vroeg ben ik dus met het varen van stro vertrouwd geraakt en toen ik in 1950
op dat zelfde schip voor mijzelf begon, heb ik dat siezoenwerk nog
verschillende jaren voortgezet tot die vorm van vervoer uit de tijd raakte.
Een fraai luxe-motortje met twee laadbomen aan de mast.
(groter
formaat)
De afmetingen van de luxe motor waren L. 28 - Br. 5.27 - Diep 1.50.
m. Het schip werd aangedreven door een Kromhout middeldruk
gloeikopmotor van 40 pk. 320 toeren per minuut.
Wij hadden een bevrachtingsboekje waarin was vermeld: 'speciaal
geschikt voor de veenkoloniën' Het schip laadde 100 ton op 1.41 m.
Bij de bouw heeft Van Vlaardingen
er voor eigen rekening een middenzaadhout in gebouwd i.v.m. het
schudden omdat het schip breed en vlak was.
Met het bepalen van de afmetingen van het schip
heeft vader rekening gehouden met de afmeting van de, toentertijd
geldende afmeting van de stropakken, die door een stropakkenpers,
genaamd 'de paardenkop', werden gemaakt.
Hier een model van een hooi- en stro-pers, die wij de Paardenkop noemden.
(groter
formaat)
In het begin van de oorlog heeft vader eens een hooipers
na gevaren in de kop van Noord-Holland in zuidelijke richting.
Wij losten de ladingen in de binnenstad van Amsterdam. Ze waren bestemd
voor de dierentuin Artis en de ARM. De ARM was de Amsterdamse Rijtuig
Maatschappij en die had alleen paarden als trekkracht.
Als er eens een mannetje tekort was aan de pers, en dat gebeurde
wel eens, dan viel ik wel eens in, en dat kon ik, want ik had al vele
keren gezien hoe dat moest. Ik hoefde aan mijn kant van de pers alleen
de draad door te voeren in de bubbele naald en de doorgvoerde draad met
de andere te verbinden. Voor vader was dat wel eens een voordeel, want
wij laden altijd per ton en als je aan de goede kant van de pers stond,
kon je aan het perswiel draaien, dan werden de balen zwaarder. (
Er was dus blijkbaar vooraf niet afgesproken hoeveel ton er
geladen zou gaan worden.
) Zoiets ging dan een poosje goed,
totdat de dragers het merkten. De balen
hadden een gewicht van ca. 60-80 kilo.
Stro en vlas laden.
Wij komen nu toe aan het stro
laden. Eerst werd de inhoud van de
“stoeltjes”
of “barlijn” genoemd aan de wal gesjouwd. Vervolgens moesten de luiken
van het achterruim op de stuurhut worden gestapeld en de (ijzeren)
merkels in het gangboord gelegd worden.
Vader had speciale platte haken laten maken, die hingen aan het
railingijzer (potdeksel)
van het gangboord aan de buitenzijde van het schip en
steunden op het berghout.
Daar werden dan planken opgelegd en zo werd de ondersteuning van de deklast
met ca. een halve meter verbreed. Het schip moest inverband met de
toegenomen breedte wel van de kant
gehouden worden, maar ik dat was toendertijd geen groot bezwaar.
Het schip werd dus in het totaal een volle meter breder. Iets
waar men i.v.m. de doorvaartopeningen van de tijdens de reis te
passeren bruggen en sluizen wel aan moest denken! Behalve het hier
genoemde systeem, dat voor hen die geregeld met een dergelijke lading
voeren, een handige oplossing was, heb ik me laten vertllen dat er ook
schippers waren, die hun luiken langsscheeps in het gangboord legden en
wel zo dat ongeveer de helft buitenboord stak. De eerste
lagen, die op de luiken lagen moesten wel wat voorzichter geladen en
gelost worden, maar het loonde de moeite!
Op deze foto ligt de 'Mon Desir' te
Zwarteberg 40 ton vlas, afkomstig van Oude Schild, te lossen.
Met pakstro laden ging bij ons goed, wij laden ca. 1100 pakken stro,
maar met vlas laden ging minder eenvoudig. In mijn jonge tijd
werden drie kleine vlasbosjes op de akkers met de hand samengebonden
tot één
grotere bos en dat werd dan bij het schip aangevoerd met auto’s.
De lading werd aangevoerd door de boeren zelf of door vrachtrijders,
die gooiden de bossen met een z.g. vlasvork aan boord. Ik gooide
dan de bossen naar vader toe, die dan de last legde wat in de
vrachtprijs was inbegrepen. (
Normaal is het laden voor rekening van de verlader. Pieter
) In latere tijd kregen wij daar een vergoeding voor van fl. 2,50 per ingeladen ton.
Toen ik voor mijzelf ging varen, deelde ik dat met mijn matroos,
ik fl. 1,50 en hij fl. 1,00.
Verschil moet er zijn niet waar.
Eerst werd het achterruim vol geladen en dan gingen de
gebinten en
scheerhouten dwars over de lading.
Als we aan de bovenkant van de denneboom
waren, werden de eerdergenoemde haken en planken gelegd en werd het gangboord, tot
het relingijzer, volgestuwd met grote bossen. Dan werd een deel van de grote bossen
losgemaakt en werden de kleinere bosjes dwarsuit op de planken en over
het gangboord gestuwd tot het klem onder het hoeklijn van de den (de
dekzeilrand) zat.
Daarna gingen wij in de breedte uitbouwen.
Als we dan een paar meter hoger waren werd de giek en mast gestreken en
de last op hoogte gebracht en afgedekt. We hoopten dat de
achterlast er
in één dag opstond anders hadden we extra werk zoals
begrijpelijk. De voorkap
luiken werden op het (kleine) voordek
gestapeld, waarna de voorlast werd gestuwd.
De deklastbreedte hing af van laad- of losplaats. Van Texel gingen we
wel tot acht meter maar de Wieringermeer was maar ruim zeven meter.
Hier zat
nog een verhaal aan vast. Vader had een reis aangenomen om in
Middenmeer te laden en voor een lastzetter
werd gezorgd. Wij hadden zoals gewoonlijk een lange
haakstok van zeven meter dwars op
de stuurhut en later op het voordek klaar gelegd om de breedte in de
gaten te houden, maar de man was nogal hardleers en moest geregeld tot orde
worden geroepen. Na belading hadden wij uitgerekend, dat wij juist nog
voor sluitingstijd in de sluis van Kolhorn nog naar boven konden
schutten, maar het was wel erg krap. De sluismeester kende ons echter goed en die
zou ons wel snel even bovenschutten.
Niet dus! ,want toen wij kort voor de sluis kwamen, zei ik tegen vader;
"volaan, want we zijn wat breed". Wij liepen met een flink gangetje tot
bijna half in de sluis en toen ging het niet verder. Met vlas gaat terug nooit,
dus moesten wij er wel verder in. Voor in de sluis hebben we dwarsover een draad gespannen en
daarop een draad naar de ankerlier. Met vier behulpzame collega’s en
de ankerlier op dubbelwerk,
palletje voor palletje, proberen te winnen. De kromhout op zijn
'schudstand' gezet zo kropen
wij naar binnen. Toen we de sluisdeurhoofden
voorbij waren, werd de sluis wat breder. Zo kwamen na een paar uur
martelen, binnen. Een bijkomstigheid was nog dat de vlaswagens op de
laadplaats van achter zo kort mogelijk langs de deklast reden en de
uiteinden van de vlaswortels allemaal naar voor waren gericht.
Als op de eerste dag, de achterlast op hoogte was, dan gingen er 2 van
de 3 dekkleden van 7x7m op. Vervolgens werden de luiken, die op de
stuurhut lagen, op de last gedragen en aan beiden zijden, met de klampen naar
boven en de eiken klamp (de onderste) aan de buitenzijde, uitgevloerd.
Dan werd de inhoud van de stoeltjes, bestaande uit battings (rechthoekige balken)
en schoorbomen, op de
last gesjouwd en langs de buitenkanten op de luiken gelegd. Als
dan de volgende dag de voorlast ook afgedekt en gereed was, dan werd dit alles
gesjord.
Alleen de bovenkant van de lading werd met dekkleden
afgedekt. De luiken, waarvoor men toch ook een plaatsje moest hebben,
werden daarbij gebruikt om het dekkleed plat te houden, zodat de wind
er niet onder kon slaan. De battings en zware rondhouten werden
gebruikt om de druk van de sjorringen gelijkmatig over de last te
verdelen.
het sjorren van de last.
Als, tijdens het laden, de deklast
op een meter na, op hoogte was, dan werden er
sjortouwen in de last verankerd. Bij vlas werd er een lijn
met een lus aan een bos gebonden en deze bos kwam een eind van de
achterkant van de last tussen de lading te liggen. Het gewicht van de resterende,
daarop gestapelde lading, zorgde er voor dat de zaak vast zat. Met strobalen
ging men overeenkomstig te werk. Alleen gebruikte men dan lijnen met
een haak, die zo in de strobaal gehaakt konden worden. Wanneer de
lading op hoogte was, en alles wat er op moest op z'n plaats lag,
werden de lussen van de sjorlijnen met een haakje aan een eindje touw
opgevist. Hierop werd dan een takel van twee tweeschijfsblokkken gezet.
Vervolgens werden op het voordek twee touwen vastgezet. Deze werden
langsscheeps over de lading naar achter gevoerd en op de takels
vastgezet. Daarna werd de zaak stevig aangehaald. Bij strobalen
was één keer doorhalen van de takels voldoende, maar bij
vlas of los hooi moest je dat na verloop
van tijd, meerdere keren doen.
Op de wat grotere schepen ziet men soms dat er vier touwen
langsscheeps over de last lopen. Soms zijn daar nog dwarsscheepse
naaiingen tussen aangebracht.
De takels ziet men soms aan de voorkant van de lading in plaats van
achteraan en ook zullen de achterste touwen niet altijd tussen de
lading verankerd zijn, maar als het schip daartoe gelegenheid bood,
gewoon aan het schip vast gezet zijn.
De stuurstelling.
Zelfs het stuurhutdak is gebruikt. Let op de enorme helmstok waarmee gestuurd moest worden.
(groter formaat)
Vroeger laadde vader op de stuurhut ook
nog vlas, maar later niet meer. Ik kocht in het begin van het seizoen
bij een boer 4 balen stro en die stapelde
wij twee hoog aan de zijkant op het stuurhutdak. Daar kwamen dan twee 2
loopplanken over, waarop we dan stonden om over de deklast heen te
kunnen zien. (Over een dode hoek
gesproken).
Onderwijl had ik het regulateurwerk (het 'gas' van de motor) en de
bediening van de keerkoppeling tot op het stuurhutdak verlengd. In de
machinekamer waren daartoe de bedieningen van een bus voorzien, waarin
dan een pijp, die tot boven het stuurhutdak kwam, gestoken kon
worden. De lange helmstok, die men nodig had om op het dak te kunnen sturen, werd
in de ringen van de “zwanenhals”
van de roerkoning gestoken
en in de achterpiek het
roer vrij gezet van het roerwerk.
Op diverse schepen had men ook de mogelijkheid het stuurrad
naar boven te brengen. Bij schepen met een liggend rad, was dit een
eenvoudige zaak. Er werd gewoon een verleng-as op de as van het
stuurwerk geplaatst. In het stuurhutdak was een gat, met een stevige
klos bijwijze van lagering, waardoor deze as naar buiten stak.
Bij de schepen met een gewoon vertikaal rad was de constructie echter
een stuk ingewikkelder. Hoe dat precies zat is me nog niet bekend.
Links de stuurhut met daarop de opgestapelde luiken,
daar bovenuit steekt de handel voor de
keerkoppeling met rechts daarvan een voetpedaal voor het motortoerental.
(groter formaat)
In de lange helmstok waren een paar zware spijkers
aangebracht voor de stuurstok
met daaraan een groot oog, waarmee men dan de
helmstok dan verder buitenboord kon duwen.
Vervolgens kon de Kromhout warm
worden gestookt en gestart worden en als dan ook nog de fiets op de
last was gesjouwd en de lantarenbakken
met lantarens op een
gunstige plek waren gezet, waren we vaarklaar.
Vader had in zijn tijd geen handel en regulateurwerk bovenop de
stuurhut en dat ging dan zo; als het nodig was stampte vader met zijn hulpstokje
(stuurstok) op het dak van de stuurhut en dan hoorde hij even later van moeder; "ja
Willem, ik ben er hoor". Vervolgens deelde vader zijn orders uit en moeder zorgde
er in de stuurhut dan voor dat er met de motor bediend werd. Uiteraard werden de
navigatiegeluiden
verzorgd door een handmisthoorn.
Het varen op zich was natuurlijk wel iets apparts, je hoefde geen
wrijfhouten te
gebruiken (
de uitstekende last stro of vlas zorgde er voor, dat je met
het schip niets kon raken.
) maar de buren vonden het niet prettig als wij,
zoals in in de Oostsluis in Terneuzen, op de verkeerde plek (
langszij normaal beladen vrachtschepen
) werden ingedeeld.
Hier ligt mijn broer Simon met zijn schip; Christina, geladen met stro,
ingevroren in de haven van Oudeschild.
(groter
formaat)
Dat het wel eens fout kan gaan blijkt wel. Zo'n
70 jaar geleden, ik was bij mijn zus in Purmerend op school, is in
Wieringerwerf de 'Mon Desir' met 60 ton stro uitgebrand. De deklast
werd toen tot tegen de stuurhut, over het lage machinekamerkapje; de 3
hemellichten met elk
twee patrijspoorten gebouwd. Omdat het schip zo ondiep was kwam de
cilinderkop van de motor tot bovenin. De motor werd voorgegloeid d.m.v met een
peterolielamp onder luchtdruk en een verstelbare eikelversproeier
[A>].
Waarschijnlijk heeft er een vuiltje gespeeld in de eikel, waardoor er
een grote vlam ontstond, die de patrijspoortjes deed springen, waardoor
de deklast vlam vatte. Er stond een
flinke wind van achter en eer de brandweer was gearriveerd, was de vlam
al door het gangboord naar het voorschip gebracht en was er geen redden
meer aan. Door een wonder is de machinekamer gespaard gebleven. De
buikdenning was hier en
daar wat ingebrand en er zat nog maar een paar meter
mast in de koker. Mijn ouders hadden niets anders meer, dan wat ze op
dat moment aanhadden. Natuurlijk was er paniek want in plaats van het
geldkistje, papieren en kleren te redden, werd er een mislukte poging
gedaan om wat meubels uit het kleine roefje te halen. Het, pas nieuwe,
Belgische houten roeibootje is ook nog verbrand, doordat er een brandende
strobaal tegenaan dreef. Mijn moeder heeft daar een geestelijke klap van
overgehouden, die ze nooit meer is kwijtgeraakt. Ze waren pas onderling
verzekerd, omdat ze de beurspolis
niet meer op konden varen. Dat is ook het schippersleven.
Mijn vader voer ook
regelmatig met zijn Mon-Desir voor Fa. W. Pleijzier. De tijd was
toen niet erg best en als vader dan de moed op kon brengen om een
dubbeltje meer vracht te vragen, kon dat er echt niet af volgens mr.
Pleijzier. Wat vader wel vertelde, is dat die zelfde mijnheer wel 45
landhuisjes liet zetten in de omgeving van Zeist.
Een goede bekende van ons was in die tijd de vader van Jo Bloemen, die
ook stro voor Pleijzier voer. Zoals mijn vader vertelde was de tijd
dermate slecht dat mijnheer Pleijzier mijn vader en Bloemen voorstelde
om het schip en hypotheek over te nemen. Bloemen heeft dat voorstel
aangenomen en is op het schip blijven varen als
zetschipper. Vader
heeft dat niet gedaan, maar heeft dan ook het grootste deel van zijn
leven voor de hypotheek moeten varen. Overigens zijn wij niets te kort
gekomen maar het was wel een zorgelijke tijd.
Over deklast gesproken. Mijn zwager Klaas Raukema met zijn Revenir
had zo'n dikke 30 à 40 jaar geleden deze gelijmde dakspanten,
bestemd voor België, geladen in Doetinchem, bij de Nemaho.
Hij heeft de reis zonder controle en ongelukken volbracht. Vervoer over water de juiste weg!!!
(groter formaat)