Alhoewel vaak met elkaar verward, zijn er essentiële verschillen
tussen het hijstuig en de zelflosser.
Voor leken is het feit dat, bij een echte
zelflosser, de giek, in gestreken
toestand, vaak tot naast, of zelfs voorbij, de stuurhut
steekt, of in ieder geval veel langer is dan de mast, een duidelijk waarneembaar verschil.
Een gewoon hijstuig is voornamelijk bedoelt om stukgoed
te laden en te lossen, terwijl de zelflosser is ontwikkeld voor de zand- en grindvaart. Bij de eerste
moet met de giek goederen uit het ruim gehesen worden. Het uiteinde van
de giek moet daarom makkelijk boven het ruim gebracht worden. Bij
de tweede staat de giek constant dwarsuit en moet het uiteinde van de
giek juist hoog en ver boven de wal gebracht zijn.
Een leuk model, met een beetje overmaatse bak, van een
overslaginstallatie/zelflosser.
Foto: S. de Waard. (groter formaat)
Begin vorige eeuw geschiedde de zandwinning nog door beugelen.
Eerst werd de zandbeugel, waarmee het zand
van de bodem geschept werd, op pure handkracht aan boord gezwaaid en leeg gekiept.
Het lossen geschiedde met schep en kruiwagens. Later verlichtte men het beugelwerk door gebruik te maken
van de giek van het zeiltuig waaraan een
hijsinrichting bevestigd was.
Zandschipper Arie Kreuk uit Nieuwerkerk aan de IJssel begon rond 1915
te experimenteren met het aan land brengen van zand met behulp van zijn
mast en giek, waaraan geladen kruiwagens en manden werden gehangen. Een
jaar later ontwikkelde hij een bak, waarmee het zand uit het ruim
geschept kon worden, die dan vervolgens over een draad langs de giek,
boven de wal gebracht en aldaar geleegd kon worden.
De lange giek is tijdens lossen, omhoog
gericht en permanent buitenboord gedraaid. De giek is, met behulp van draden, de gaarden,
stevig in die stand vastgezet. Vanaf de top van de giek, over de den,
naar de buitenkant van het schip, was
de zogenaamde rijdraad gespannen. Deze liep net voor de berg zand of
grind, die in het ruim lag, langs. Aan de rijdraad zat een, op rollen lopend, rijblok.
De lierman links heeft zijn
voet op de rem en zijn hand aan de koppelinghandel (de kluts), waarmee de lier in of uit z'n werk gezet wordt.
Foto: Simon de Waard. (groter formaat)
Dit blok kon door een trekdraad,
die via de nok van de giek
naar een speciaal lier, de zandlier,
ging, langs de rijdraad omhoog, naar de nok van de giek, getrokken worden.
De lier stond meestal op het mastdek
en werd door een hulpmotor aangedreven. De hulpmotor stond meestal benedendeks.
Behalve de lier werd daarmee ook een flinke pomp, meestal een kattekop,
waarmee het water, dat uit het zand kwam lekken werd weggepompt,
aangedreven.
De lier was voorzien van een rem, waarmee men de bak, wanneer deze
naar het ruim afgevierd werd, tijdig diende te stoppen. De rijdraad was
meestal wel voorzien van een verplaatsbare stopper, maar het was niet
de bedoeling dat deze de hele zaak in zijn volle vaart moest stuiten.
Het rijblok afgevierd in de laagste stand; rustend tegen een op de rijdraad aangebrachte stopper. (groter formaat)
Onder het rijblok hing een sleepbak. Een flink
stalen gevaarte ( ca 350 liter) dat in een beugel, waarin de bak kan kantelen,
opgehangen is. Wanneer de bak vertikaal in de beugel hangt, wordt deze
door een verende grendel geborgd. Aan de grendel is een lang touw, de
pallijn,
gebonden. Deze wordt door de lierman en soms door de bakloper* bediend.
Wanneer de bak aan de nok van de giek is, trekt men aan het
touw, de grendel opent en de bak kiept om, waardoor de inhoud
uitgestort wordt.
Een met zand gevulde sleepbak. Duidelijk is hier de grendel
met daaraan de pallijn waarmee de grendel gelost kan worden te zien.
Foto: Simon de Waard. (groter formaat)
Wanneer de bak aan het uiteinde van de giek en leeg gekiept is, en de
rem op de zandlier los staat, zal de bak door zijn eigen gewicht,
eventueel geholpen door aan een touw, de zgn. bakloper, te
trekken naar beneden gaan. Het touw wordt door de man in het
ruim, doe ook al bakloper genoemd wordt, bediend. Beneden aangekomen zal de bak tijdig
afgeremt moeten worden, om tenslotte tegen de stopper tot rust te komen.
De trekdraad vormt met het rijblok en een blok aan de sleepbak, het bakkenblok,
een half-last takel.
Daardoor zal eerst het rijblok naar beneden komen en pas daarna zal, als het rijblok
tegen de stopper rust en men de trekdraad verder viert, de bak gaan zakken.
Wanneer de bak beneden aangekomen is pakt de man in het ruim, de
bakloper dus, de bak aan de beugels
aan de achterkant en trekt hem naar de gewenste plaats. Daarbij kantelt
de bak in de uitgangspositie, waarbij de grendel sluit.
De bak wordt door de bakloper bij de handgrepen vastgepakt
en achter de berg zand getrokken.
Foto: Simon de Waard. (groter formaat)
Vervolgens wordt de lier in het werk gezet. De trekdraad trekt de
sleepbak door het zand naar boven, tot het bakkenblok
door het rijblok gestopt wordt. Wat hieronder duidelijk te zien is.
Het bakkenblok is tegen het rijblok getrokken. Beide blokken zijn op de plaats waar ze elkaar raken van een vlak stuk voorzien. Zo voorkomt men overmatige slijtage en ook kan de zaak nu niet op één of andere manier klem lopen. (groter formaat)
Bij het verder indraaien van de trekdraad wordt het rijblok met daaraan
de bak, langs de rijdraad omhoog getrokken. Vlak voor het uiteinde van
de giek bereikt wordt, wordt de lier uit het werk gezet en de grendel
wordt met behulp van het touw opengetrokken. De bak kantelt, stort leeg
en zal weer een nieuwe reis naar beneden beginnen.
Het moment waarop gelost wordt. Het touw van de grendel loopt,
evenals de trekdraad, via een blok in de mast naar het dek.
Foto: Simon de Waard. (groter formaat)
Slechts wanneer men moet wachten met het leegstorten van de bak, zal de
bak met behulp van de rem, aan het uiteinde van de giek gehouden worden.
Voor de goede orde moet er op gewezen worden dat er een verschil was
tussen het rijblok wanneer men het eigen schip loste en het rijblok dat
men gebruikte wanneer men een langszij liggend schip loste. In het
laatste geval stond de rijdraad minder steil omhoog. De kracht die op
de trekdraad uitgeoefend werd, kon in een dergelijk geval het rijblok
alweer langs de rijdraad omhoog trekken voordat de bak tegen het blok
zat. Om dit te vookomen gebruikte men een rijblok met twee schijven en
dit vormde dan met het bakkenblok een derdehand-,
in plaats van
de 'gebruikelijke' halflast-,
takel.
De 'zelflosser' in de overslag met een rijblok met 2 schijven. Stenen
van Ibbenburen aan het Middellandkanaal voor Musselkanaal worden gelost
uit de Nooit Gedacht van Andreas van der Vlag, 111 ton groot voorzien
van 105 pk Bussing. Foto: Tinus Bakker. (groter formaat)
Zelflossers werden later veelvuldig op Luxe-motors
toegepast, zo vaak dat men de luxe-motor met zelflosser,
kortweg zelflosser ging noemen.
Op andere scheepstypes kwamen ze ook voor maar toch waren ze daar
minder gebruikelijk.
Schepen met een zelflosser deden al spoedig al weinig meer dan het
vervoer van zand en grind. Sommigen kwamen zelfs als overslagschip min
of meer permanent tegen de wal te liggen.
Wie in de zand en grindvaart zat, verkleinde het ruim meestal met een
zogenaamd zandschot. Een dwarsscheeps schot voor in het ruim, dat van
onder tot boven doorliep. Zonder zandschot moest men zo werken dat men
midden in het ruim de hoogste berg zand hield. Men werkte met de bak
rondom de berg. Met zandschot en zeker met een schuinschot kon men met
de bak tegen het schot omhoog werken, hetgeen een stuk eenvoudiger was.
Het schot voorkwam ook dat men te veel voorover laadde en als laatste,
maar zeker niet minst belangrijke punt, men had voor het schot een
prachtige plaats voor het opstellen van de hulpmotor.
Bij de grotere schepen kon men vaak ook een stukje aan het achter eind
van het ruim missen. Afhankelijk van hoe verlegen men om ruimte zat,
maakte men dan een keukentje, bergplaatsje/ diepherft of men liet als meer
permanente oplossing tussen de den, op de plaats
van de herften, een royale
keuken/stookhut bouwen.
Met de komst van beunschepen,
elevatorbakken en mobiele
grijperkranen verdween langzamerhand het schip met de zelflosser. Eind jaren 70 waren er
slechts nog enkelen in gebruik. Ook ontstonden er nieuwe vormen van 'zelflossers'.
De meesten daarvan staan bekend als kraanschip,
maar een enkele werkt nog met de ouderwetse sleepbak, maar dan in combinatie met de
transportband.