Men kent hier in Nederland twee groepen van vaartuigen met sterk
uiteenlopende kenmerken die men vlet noemt. Een vrij fors plat
voornamelijk door boeren gebruikt vaartuig en een nogal rond en krom
scheepje dat voor diverse doeleinden gebruikt is. Dat twee zo
uiteenlopende modellen dezelfde naam dragen lijkt moeilijk te
verklaren.
De herkomst van het woord vlet is niet geheel duidelijk, hetgeen mijns inziens,
ondermeer veroorzaakt wordt door het feit dat de meeste taalkundigen slecht thuis
zullen zijn in (de historie van) de scheepvaart.
Het Woordenboek der Nederlandse Taal geeft als herkomst van het woord vlet
o.a. flet, flette, flata hetgeen vlak, plat, betekent. Dit kan misschien van toepassing
zijn op de boerenschuiten e.d., maar niet op
het scheepstype vlet,
dat juist opvalt door zijn ronde, nog al holle, bouw.
Het werkwoord vletten.
Aan het werkwoord vletten worden door het WNT twee of eigenlijk drie
betekenissen hoofdbetekenissen gegeven.
In mijn ogen de belangrijkste is die van drijven, zich voortbewegen op
het water, stromen.
In de tweede betekenis gaat het om het vervoer over water met
vaartuigen. Er wordt daarbij een verband gelegd met de dijkenbouw. Er
wordt daarbij gesteld dat het woord komt van vlotten; grondstoffen met
vlotten en schuiten aanvoeren. In ruimere zin blijft het ook steeds het
vervoer per vaartuig over korte afstanden.
De derde en volgens het WNT oudste betekenis zou die van baggeren,
mogelijk het van uit een schuit baggeren van veen, zijn. Het woord
treft men ook aan in woorden als vletaarde, vletgrond
en vletzode. Dit zijn natte, drassige (drijvende?) gronden. Ze werden
onder andere bij de bouw van dijken gebruikt en over korte afstand met
vlotten en schepen aangevoerd.
Eigenlijk zijn deze twee laatste betekenissen te herleiden tot de
eerste. Water, drijven en verplaatsen zijn de kernbegrippen.
Vlotten.
Wat bij het woord vlet natuurlijk meteen opvalt is de klankverwantschap
met het woord vlot/vlotten. Niet alleen in de betekenis van drijvend,
en vooruit gaan, maar ook in de
betekenis van een plat vaartuig (bestaand uit samengevoegde balken of
stammen).
Men neemt aan dat het (balken)vlot zijn naam ontleent aan het feit dat
het op het water drijft, vlottend is. De invloed van de vormen van de
term 'vlak' zijn mijns inziens echter ook niet uit te sluiten.
De platte vlet.
De platte vlet wordt ook vletschuit
genoemd en is duidelijk een vrachtscheepje.
De eerste vermeldingen van het woord stammen uit de 16de
eeuw. De vaartuigen worden in één adem genoemd met
pramen en
baggerschuiten.
Ze worden gebruikt voor het vervoer van grond, zand, bagger, vee en hooi.
Het waren platte schepen en dat het woord afkomstig zou zijn van het
germaanse 'flata' is dus goed mogelijk.
Een andere mogelijkheid is dat het vlet van de platte vlet
afkomstig is van vletten, vleten, vloten in de betekenis van drijven (varen).
Het gebruik van het woord in deze betekenis stamt ongeveer uit dezelfde periode.
Ook dat deze schuit gebruikt wordt voor het baggeren en het vervoer van
drassige grond, vletaarde, kan er toe bijgedragen hebben het een vlet te noemen.
Kwam eerder al het woord vlotten ter sprake men kent ook nog een
scheepje dat men vlotschuit
noemt.
Dit kon natuurlijk, onder invloed van vletten*, makkelijk verbasterd
worden tot vletschuit, vlet. (* ongeacht of dit nu drijven
of over korte afstand vervoeren betekent.)
Al met al brengt ons dit niet veel verder. Het enige wat mij bij de
door het WNT gegeven voorbeelden opvalt is
dat dit vletten vaak verband houdt met natte (drijvende?) grond en
het vervoer te water over vrij korte afstanden
(vletten, vervletten,
vletwerk).
de ronde vlet.
De grondvorm van het scheepstype vlet
moet al zeer oud zijn; men kan de kenmerken ervan al in het Utrechtse schip herkennen.
De vlet staat bekend om zijn wendbaarheid en zeewaardigheid, maar ook om zijn lastige bouw.
Een erg populair scheepstype zal het nooit geweest zijn, behalve in die gevallen
waarin men de eigenschappen van het vaartuig hard nodig had.
Vreemd genoeg is, dat hoewel het scheepstype zo oud lijkt, de eerste duidelijke
vermelding van het woord niet erg oud is. Dat valt namelijk rond 1820.
F.N. van Loon spreekt in zijn
beschouwing van den Nederlandschen scheepsbouw met betrekking tot deszelfs zeilaadje.
Haarlem 1820, over uit Noorwegen geïmporteerde Flitten.
Het is natuurlijk mogelijk dat het scheepstype vroeger anders heeft geheten of
dat het lange tijd verdwenen is geweest en pas weer in de 19de eeuw weer 'terug' kwam.
Op oude prenten en schilderijen is echter zelden of nooit een vlet te zien
en ook het woord flitten lijkt niet eerder voor te komen.
Het is bekend dat ze zo tussen 1850 en 1950 beroepsmatig gebruikt werden voor het overzetten van personen,
voor de vangst van vis (o.a. de Helderse vlet) en bij het assisteren van zeeschepen in de haven en op de rede.
(zie vletterlui).
Voor het vervoer van vracht waren ze minder populair, al schijnen er wel tuinders geweest te zijn,
die van deze vaartuigjes gebruik maakten. In Vlaanderen sprak men niet van vletten, maar van jollen, bijv. van scheldejol, Hamse jol of
gewoon van boten.
Een roeivlet. foto archief Nederlandse Dok- en Scheepsbouw Mij.
In verband met de herkomst wordt door sommigen verwezen naar een scheepje dat als 'Noorse flit'
betiteld wordt, wat dan door de klankverwantschap natuurlijk Noorse vlet
werd. Het Noors zou naar het land van herkomst moeten wijzen. Al mijn
speurtochten in die richting brengen mij echter terug bij
de 'hollandse' vlet of bij scheepjes met een duidelijke steven. Ook op de
Duitse Rijn duikt in dezelfde tijd te St.-Goar de Lotse-Schaluppe
op. Een vlet waarmee in het woeste water van het gebergte de loodsen
naar de radersleepboten roeien. Een andere vertegenwoordiger komt uit België en is
de Hamse jol. Het lijkt dus meer op een ontwikkeling in deze hoek van Europa.
Vaartuigen in zekere mate lijkend op de 'ronde vlet' komen in
de Scandinavische landen wel voor. In het Noors worden ze echter 'pram' genoemd.
Slechts enkele oude Scandinavische scheepstypes hebben een naam waarin men het woord vlet/flat terug kan vinden, maar
deze lijken weer niet op onze ronde vlet.
Het is mogelijk dat de toevoeging 'Noors' in 'Noorse Flit/vlet' alleen maar slaat op
de overnaadse bouwwijze, die wij uit de scandinavische landen zo goed kennen en dat het 'vlet' van
Nederlandse oorsprong is.
Ik acht het ook goed mogelijk dat 'Noors' ook werd toegevoegd om in het gesprek
verwarring met de platte boerenvlet te voorkomen.
Onze ronde vlet schijnt in de ons omringde landen geen 'eigen' naam te hebben.
Het scheepstype lijkt er, de eerder genoemde uitzondering daar gelaten, onbekend. Ook dit wijst er op dat het woord en
de bekendheid van het type van vrij recente datum moeten zijn.
Vergeleken met de stevige zware houten roeiboten, waren de vletten,
vlietige, vlotte scheepjes. Zelfs vrij grote exemplaren werden nog door
één persoon geroeid. Of dat iets met hun naamgeving te
maken heeft? De grote zware Helderse vletten waarmee fameuze reddingen
verricht werden, werden echter met 10 man geroeid........
Ik hou het er op dat het vletten genoemd worden omdat ze voor korte
verplaatsingen, vletwerk, gebruikt worden.
slot.
Men kan zo nog een eind weg redeneren er zijn tenslotte talloze woorden
die met plat, drijven of varen te maken hebben die ook met 'vl'
beginnen: Vlieten (stromen), Vliet, Vlie (waterloop, Duits:
Fluß), Vleet (net), Vloot (verzameling schepen; engels: fleet),
vlak (plat, scheepsbodem), vloer, vloering, vlonder (zowel vloer, als
steiger of een soort buikdenning) enz. enz.