Algemeen Drinkwatervaatjes Drinkwatertanks Sauzen Tappunten Drinkwaterboot Pomp Hydrofoor Winterweer
Ondanks het feit dat schippers
altijd water om zich heen hebben vormt drinkbaar water soms een probleem.
Vroeger haalden de schippers, net zo als veel walbewoners, het water uit de vaart. Ging
men het zoute water op of de stad in, dan werd er een watervaatje*
met buitenwater (1),
liefst uit één der meren, gevuld. De inhoud van zo'n vaatje was over het algemeen
niet erg groot. Vroeger was het met zo'n 20 liter was het meestal wel
bekeken.
Een watervaatje.
Op grote schepen of op
schepen met grote gezinnen misschien 40 liter. Op de grote schepen is dat later, zo eind negentiende eeuw,
opgelopen tot 100, soms zelfs tot 200 liter. Ook schepen die lang op vervuild water zaten, zoals in de veenderijen en bij industrieën zag met dergelijk grote vaten.
Een watervat met naast het spongat een waterplompje. (groot formaat).
Fotofragment: Jacob Olie, Amstel, Amsterdam 1895. Bron: Stadsarchief Amsterdam obj. 10019A000994 PD
In de steden was de bevolking niet beter af dan de schippers, ook zij
moesten hun water zelf gaan halen, daartoe dienden de waterputten en
pompen, die men hier en daar nog kan aanschouwen. Een zelfde weg moest
de schipper, die lang in de stad moest blijven liggen bewandelen.
In de negentiende eeuw (?) konden in de grote steden de pompen en
putten het verbruik al niet meer aan, waardoor de kwaliteit van het
drinkwater minder werd. Om in de waterbehoefte te voorzien verschenen
de vuur- en waterwinkeltjes en lagen hier en daar in de grachten de waterleggers. Het water werd
met de zogenaamde waterschepen,
die hun lading op de meren innamen, aangevoerd. Deze
waterschepen waren al eeuwen lang in de vaart om de grootverbruikers
van drinkwater (voornamelijk brouwerijen) van goed water te voorzien.
Een waterligger aan de Kloveniersburgwal Amsterdam, rond 1860-1865.
Fotofragment: Pieter Oosterhuis. Bron: Stadsarchief Amsterdam obj. B00000031007 PD
Toen in het begin van de 20ste eeuw waterleidingen aangelegd
werden, moesten er voor de schippers oplossingen komen. In de
meeste kleinere havenplaatsen
kwam er een tappunt*. In de zeehavens
werden door de gemeentes, omdat ook de zeeschepen van water voorzien moesten worden,
waterboten* in de vaart gebracht. Dat gebeurde zo rond 1925.
Inmiddels waren de schippers ook tot de ontdekking gekomen, dat het meeste buitenwater ook buiten de
steden, toch niet voor consumptie geschikt was. Buitenwater werd nog wel gebruikt voor voor de was, de afwas,
die in de putsbak gespoeld werd, en de schoonmaak (en er zijn nog steeds scheepsbewoners
die dat doen). Tot in de jaren 70 waren en aan boord van onze
binnenvaartschepen
nog genoeg gezinnen, die met zo'n 400 liter drinkwater meerdere weken toe konden.
Zo rond de jaren dertig (?) doet de drinkwatertank* zijn intrede. De drinkwatertank
was een stalen tank. Hij had meestal een plaatsje in het achteronder
gekregen. De tank was, tegen het roesten, aan de binnenzijde
ingesmeerd met cement, gesausd* noemt men dat. Het water werd met een handpomp
(afbeelding)
opgepompt. Je handen wassen terwijl de kraan loopt (wat een water verspilling) was er dus niet bij.
Trouwens handen, en de rest, wassen deed men met (een emmer) buitenwater.
In de jaren 70 komt er op steeds meer schepen luxe van de wal. De hydrofoor*
zorgt voor stromend water. De geiser, op flessegas,
voor warm water. Het water verbruik is in de binnenvaart daardoor flink
toegenomen en de drinkwatertanks werden natuurlijk ook groter. De grote
binnenvaartschepen van tegenwoordig tanken soms meer dan 10 ton
drinkwater, wat dan genoeg is voor 3 à 4 weken, soms minder. Alleen voor het
dekwassen en ruimspoelen gebruikt
men nog steeds buitenwater. De tanks zijn van staal of roestvrijstaal.
De stalen tanks worden, ondanks alle andere middellen die men de afgelopen 30 jaar verzonnen heeft in veel
gevallen nog steeds gesausd. Net zoals bij brandstoftanks worden in grotere drinkwatertanks slingerschotten
toegepast, terwijl men voor een gelijkmatige gewichtsverdeling soms twee tanks, één aan bakboord en één aan stuurboord
gebruikt.
Tegenwoordig zijn in de drinkwaterleidingen steeds vaker filters en
andere voorzieningen opgenomen die het drinkwater bruikbaar moeten houden.
Al blijven de drinkwaterbedrijven beweren dat drinkwater gekoeld, in glas
en in het donker bewaard slechts 2 dagen houdbaar is, toch zijn drinkwatermachines*
alleen bij echte grootverbruikers, zoals de rijncruisers
in gebruik.
De 'recente' belangstelling voor de legionella bacterie heeft er
toegeleid dat ook op het moderne binnenvaartschip maatregelen ter
bestrijding van deze bacterie genomen worden.
Drinkwatervaten.
Drinkwater vaten waren meestal van eikenhout. Ze waren 20, 40 of 100
liter groot. Het vat lag op z'n kant op een paar, in model gemaakte,
houten klossen. Op kleine schepen lag het vaatje meestal onder het helmhout. Op de grotere schepen
op of voor de roef. In de
bovenzijde zat een spongat waardoor men het vat vulde en met een
waterplompje of akertje water kon pakken. Het spongat was ca. 10 cm
groot. Een waterplompje was
een cylindervormig maartje, ca. 6 cm in doorsnede en zo'n 15 tot 20 cm
hoog, waaraan een lange iets gebogen steel bevestigd was. De goedkopen
waren van zink, de dure van messing of roodkoper. Om het water
drinkbaar te houden moest men tijdens langdurige
hitte de houten aan de buitenzijde (met buitenwater) nat houden.
Drinkwatertanks op het achterdek van een tjalk.
Watertanks.
De eerste stalen watertanks waren geklonken.
Om het aantal naden te beperken werden ze soms uit één of twee platen staal,
waarbij de tweede plaat dan als een soort deksel de bovenkant vormde,
gevouwen. In de bovenkant van de tank was een ruime opening gelaten
waardoor men de tank kon vullen, schoonmaken en sauzen. Het mangat werd
afgesloten met een deksel die met boutjes vastgezet werd. Boven op de
tank of het mangat was een ontluchting en soms een vulpijp
gemaakt aan de onderzijde bevond zich de aansluiting voor de pomp. Sommige
watertanks zijn echter zonder pomp ingebruik geweest. Deze tanks
stonden dan meestal gewoon aan dek.
In de andere gevallen stond de tank
in het achteronder, onder
de vloer van de roef of hing in de machinekamer.
Het lassen van drinkwatertanks werd pas na WOII algemeen.
Roestvrijstalen tanks kwamen pas in de jaren 80.
Sauzen
Voor men een nieuwe tank kon gaan sauzen moest de eventueel aanwezige walshuid geheel van het staal
verwijderd zijn. Daarna liet men het
staal even goed aan roesten, zodat men een ruw oppervlak, waaraan het
cement zich goed hechtte, verkreeg. Het sauzen gebeurde met gewone
portland-cement. Hiervan werd een dikke pap gemaakt en dit werd met een
zachte stoffer of boender op het staal gesmeeerd. Na het drogen was de
tank gereed voor gebruik.
Ook de tanks van de waterboten* werden vroeger (ik weet echt niet hoe
het daarmee de laatste jaren gesteld is) gesausd.
Het tappunt
Volgens de schippers en ook volgens mij, is het aantal plaatsen waar
schippers een beetje gemakkelijk aan hun benodigde drinkwater kunnen
komen te klein. Het begon op de meeste plaatsen met een tappunt. Dit
was meestal een kraan aan de buitenwand van het havenkantoor
of aan een brug- of sluiswachterswoning.
In sommige gevallen was het water gratis, maar vaker moest er voor betaald worden. Een dergelijk
tappunt was meestal voor de passerende schepen een uitkomst. Lag men in
de haven op een lading te wachten, dan kon men toch
moeilijk alleen voor een beetje water een reisje naar het dichtstbijzijnde tappunt
ondernemen. In de gebieden waar geregeld schepen lagen, werden soms ook
tappunten geplaatst. In veel gevallen waren dit de zogenaamde schipperskranen. Een aardig
gietijzeren geval om te zien, maar men had één hand nodig
om de kraan open te houden (deze sloot zich vanzelf) terwijl men met de
andere hand een emmertje of een jerrycan onder de tuit moest zien te
houden (ook als het vroor). De tuit van de kraan was zo geconstrueerd
dat het wel haast onmogelijk was, hieraan een slang te bevestigen. Men
moest dus werkelijk elk slokje water aanslepen. Dit soort kanen heb ik
tot in de jaren negentig nog ingebruik gezien (en gebruikt).
Een slecht onderhouden schipperskraan te Zwolle
Foto: Pieter Klein, Zwolle 10 oktober 2010.
Groot formaat.
De tappunten gaven niet al te veel water zo'n 8 tot 14 liter per
minuut. Voor een vaatje van 20 liter geen bezwaar, maar voor tanks van
meer dan 500 liter wordt het al een langdaradige geschiedenis.
Gelukkig gingen op veel plaatsen de tappunten met hun tijd mee, er
kwamen zwaardere aansluitingen en dikkere slangen. Niet op alle
plaatsen was er een slang aanwezig, daar moesten de schippers dan zelf
maar voor zorgen. In
veel gevallen werd daarvoor de dekwasslang
gebruikt. Gewoon een
minuutje doorspoelen en dan in de tank hangen of in de vuldop steken.
Tegenwoordig zijn veel tappunten voorzien van een muntautomaat en van
een electrische verwarming, die de zaak, ook bij strenge vorst,
bruikbaar houdt. De capaciteit van de kraan is op sommige (mij bekende
plaatsen) meer dan 1 ton per uur, dus het watertanken met een modern
vrachtschip is nog steeds een tijdrovende kwestie.
Behalve de officiëele tappunten hadden ook de meeste bunkerschepen waterkranen
waar men
kon tanken. Wanneer men lag te bunkeren
kon men dan meteen de watertanks vullen. Het water was hier, in mijn
tijd, gratis.
Een Rotterdamse drinkwaterboot in actie.
Foto: Archief Hans Schuitemaker.
Drinkwaterboot.
De drinkwaterboot was
in de grotere havenplaatsen een uitkomst voor
schippers, die daar op hun volgende reisje lagen wachten. Ze waren er
in diverse maten. De grootsten werden voor het bevoorraden van de
zeeschepen gebruikt. In feite waren het tankscheepjes,
alleen vergde de lading, in tegenstelling tot de meeste andere tankschepen,
weinig andere maatregelen dan het voorkomen van roest in de tanks. De
waterboten zelf hadden ook weer een tappunt, maar dan wel
één met een enorme capaciteit. Veel weet ik hier helaas
niet van, ik ben alleen afnemer geweest.
De waterboot voor de binnenvaart voer op bepaalde dagen bepaalde
routes. We water wilde hing op die dag een witte vlag op een goed
zichtbare plaats. Er zijn mij geen gevallen bekend dat een waterboot op
afspraak kwam, maar dat zal er ongetwijfeld ook wel geweest zijn.
De meeste waterboten hadden een flinke pompcapaciteit en de tijd die
men nodig had voor het tanken was grotendeels afhankelijk van de
grootte van de vulopening van de tank.
De waterboot was niet de enige die het drinkwater aan boord afleverde.
Veel oliebootjes leverden
eveneens water. In de jaren '80 werden de
eisen tenaanzien van het gecombineerde vervoer van drinkwater en
brandstof dusdanig, dat veel leurbootjes deze service moesten staken.
De drinkwaterpomp
Links een pomp met reservoir wat makkelijker is als je niet zo veel water wilt hebben.
Rechts een pomp zonder reservoir wat handiger is als je flink door wilt kunnen pompen.
Foto's Pieter Klein.
De pomp waarmee men het dinkwater pompte was een enkel werkende
zuigerpomp. Meesal was deze van (verchroomd) messing. Onderin de pomp
bevindt zich een klep, die door zijn eigen gewicht op zijn zitting (de
onderkant van de pomp) rust. De afdichting geschied door een
chroomlederen schijf. In de messingzuiger, ook al voorzien van een
chroomlederen afdichting, bevindt zich een messing klep. De, aan de
zuiger bevestigde, zuigerstang wordt doormiddel van een hefboom
(zwengel, kruk) op en neer bewogen. Men noemt deze pompen daarom zwengel- of krukpomp. Het steunpunt
voor de hefboom is soms aan het deksel, dat de bovenkant van de pomp
afsluit, bevestigd. Het deksel kan in dat geval meestal in elke gewenste stand op de
bovenkant van de pomp geklemd worden, zodat men altijd een gunstige
positie voor de kruk ten opzichte van de uitloop (de tuit) kan kiezen.
De uitloop zat net boven het punt waarbij de zuiger zijn hoogste stand
bereikt heeft.
Dit type pomp bestond in twee uitvoeringen. Een model met en een
model zonder reservoir. Bij het eerste type verbrede het pomphuis zich
boven het punt waar de zuiger zich in de hoogste stand bevindt. De
uitloop was voorzien van een kraan. Men kon het reservoir volpompen en
vervolgens de kraan een weinig openzetten, zodat men
toch (een beetje) stromend water had. Of men kon, als men een te forse
slag gemaakt had, de kraan sluiten, zodat niet al het opgepompte water
zou weg vloeien.
Het type met reservoir had in de bovenzijde een gat met een bus, waar
de zuigerstang maar net doorheen paste. Het steunpunt voor de kruk was
daarom scharnierend aan het deksel bevestigd. Het model zonder
reservoir had vaak een vast steunpunt en een gleuf in de deksel.
Hydrofoor.
Een hydrofoor is een installatie waarmee men water
onder een, min of meer, constante drukt houdt. Wil een schipper stromend
water aan boord hebben dan zal hij een hydrofoor moeten gebruiken. Een
hydrofoor bestaat uit een krachtige waterpomp, een drukvat en een drukschakelaar.
De waterpomp pompt water uit de watertank
in het drukvat, wanneer de druk in het vat voldoende hoog is (iets meer
dan 2 atm.), zorgt de drukschakelaar er voor dat de pomp uitgeschakeld wordt. De waterleiding
aan boord is aangesloten op het drukvat. Wanneer er een kraan opengezet
wordt zal er water uit het drukvat stromen, de druk zal lager worden, en
de drukschakelaar zal voordat de druk te laag wordt (minder dan 2 atm.), de pomp aan
zetten. De electrische pomp werkt meestal op de scheepsaccu's (soms op een 220
Volt boordnet ). Zolang er voldoende lading
in de accu's zit, heeft men dus stromend water en dus de mogelijkheid een
geiser en een douche te gebruiken.
Het drukvat is een stalen of roestvrijstalen cylinder waarin zich een
kunststoffen balg bevindt, waardoor het water niet in direct contact
met wanden van het vat komt. De hydrofoor is meestal in de machinekamer
opgesteld.
Een hydrofoor-installatie.
Herkomst foto: onbekend..
De hydrofoor is pas in de jaren 80 in zwang gekomen, maar tot op heden zijn er nog steeds schippers die geen
hydrofoor willen hebben. Er kleven namelijk ook grote nadelen aan het gebruik
van een hydrofoor. Het gebruikt electriciteit en aangezien men aan boord
bijna altijd zijn eigen electriciteit moet opwekken, zal men vaker in de
herrie zitten. Bovendien zal men als de accu's leeg of stuk zijn, zonder
water komen te zitten. Een tweede nadeel is het watergebruik. Wanneer men
zelf het water moet oppompen zal men er wel voor zorgen niet al te veel
te pompen. Als men een kraan open draait, laat men veel water ongebruikt
door de gootsteen weglopen. Het drinkwater komt uit een drinkwatertank
en men zal al gauw een grotere drinkwatertank nodig hebben wanneer men
een hydrofoor gaat gebruiken of men zal vaker moeten gaan tanken. Het derde
bezwaar is niet de hydrofoor, maar de geiser, in verband waarmee de hydrofoor
meestal gekocht wordt. Door het gebruik van een geiser stijgt het gas gebruik
aanzienlijk. Het gas aan boord komt uit gasflessen en is niet alleen vreselijk
duur, men moet het ook nog aanslepen. Bovendien raakt het altijd op een
ongelegen moment op en moet er dus een aantal in voorraad hebben.
Drinkwatermachine
De drinkwatermachine is niet meer dan een krachtige waterpomp die
buitenwater door een zeer fijn filter, meestaal in de vorm van een
membraam perst, waarna het in een voorraadvat terecht komt. Tussen de
machine en het vat zijn vaak nog extra voorzieningen aangebracht de
smaak en de kwaliteit van het water verbeteren en eventuele
bacteriën doden.
Winterweer
Winterweer brengt voor velen ongerief, maar voor schippers vooral. Het
watertanken, over liever gezegd, het varen en bunkeren in het algemeen
wordt een koude bedoening, bovendien wanneer het
vaarwater dicht
vriest, valt er voor de meeste schippers weinig meer te verdienen en
moeten zij zich zorgen om het drinkwater gaan maken. De waterleidingen
in een schip zijn meestal tamelijk vorstgevoelig. Het is dus zaak de
leidingen of het water in de tanks op temperatuur te houden. Behalve
dat, is de drinkwater voorraad een grote zorg. Hoe lang gaat de vorst
nog duren en hoeveel water hebben we nog, is een vraag die geregeld
door de gedachten speelt. Drinkwaterboten varen niet meer, zelf naar
het tappunt varen is er ook niet meer bij, dus wat moet men als het
opraakt? In de meeste gevallen zal men zelf of met meerdere schippers
gezamelijk, een oplossing moeten zoeken. In een enkel geval is het
plaatselijk waterleidingbedrijf bereid te helpen, zoals in de winter
van 1976 toen ze op Schellingwoude, op de late vrijmiddag, gewapend met
brandweerputkranen en een enige honderden meters brandweerslang nog
kwamen, om tot laat in de avond, schippers gratis van drinkwater te
voorzien. (Nogmaals hartelijk dank daarvoor!)
De waterboot DWL 11 in actie tijdens de winter van '62-'63.
Foto: Archief Hans Schuitemaker.