De wijd- en smalschepen behoren tot de voornaamste binnenvaartschepen
van de zeventiende eeuw. Volgens Cornelis van Yk (p.308) bestaat het verschil tussen een wijd- en smalschip daarin dat
het smalschip zo nauw gebouwd is dat het ‘door de stad Gouda kon worden gelaten’
terwijl het wijdschip zo breed is dat het ‘daar
buitenom gevoerd moest worden’ naar de Mallegatsluis.
De sluis bij Gouda
De vaarroute door Holland vanaf het IJ naar de Hollandse IJssel
en verder naar de Maasmonding en Dordrecht liep vanaf de Spaarndamse sluis bij Haarlem over het
Haarlemmermeer via de Gouwe en de Gouwsluis
door Gouda. De sluis binnen de stad Gouda die de wijdte van de doorgang
bepaalde was de smalle deels overwelfde ‘Donkere Sluis’. Deze had een
doorvaartwijdte van 16 voet 6 duim Amsterdams, oftewel 4,68 meter.
Smalschepen waren schepen die hierlangs konden passeren. Deze ‘bottleneck’ werd daarmee de naamgever van een
bepaald soort schepen.
De veel bredere Mallegatsluis werd in het begin van de Tachtigjarige Oorlog, in 1576,
gebouwd speciaal met het doel dat ook oorlogsschepen
met een vaste mast de stad Leiden zouden kunnen bereiken. Later werd
deze sluis ook voor ander scheepvaartverkeer
opengesteld.
Maten
Wijd- en smalschepen zijn schepen
die mogelijk niet veel
van elkaar hebben verschild, behalve in hun lengte-breedteverhoudingen.
Nicolaas Witsen geeft voor een smalschip van 60 tot 65 voet
lengte een wijdte van 16 voet, terwijl een wijdschip volgens hem wel 20
voet breed is bij een lengte van 70 voet (1 voet = 28,3 cm).
Overeenkomstige maten vinden we bij Van Yk.
Het smalschip diende om goederen te laden en grotere
schepen te lossen, terwijl het wijdschip als veer-
en vrachtschip
werd gebruikt en ook ruimer water dan alleen vaarten (5)
en kanalen bevoer, zoals het
Haarlemmermeer en de Zuiderzee. Overigens moeten we niet vergeten dat
een moderne systematiek in de relatie tussen scheepstypen en hun
benaming in de 17de eeuw zo goed als ontbrak, althans nooit volledig is beschreven.
Het wijdschip van Witsen
Tekening van een 17de-eeuws beurtschip, zoals
aangetroffen in Nicolaes Witsens 'Aeloude Scheeps-bouw en Bestier
(1671)'
In zijn bekende boek ‘Aeloude Scheepsbouw en bestier’ heeft Nicolaas Witsen
het bestek van een wijdschip beschreven. In deze tekst,
die vergezeld gaat van een tekening, blijkt het wijdschip een schip met
zeer ronde kimmen. Het boord stond licht bol en
viel enigszins naar binnen. De voorsteven
was matig gebogen, de achtersteven was recht;
beide hadden een sterke valling.
Het boeisel was versterkt met drie
boven elkaar liggende berghouten,
waarvan het onderste de ronding van de romp volgde, maar
de andere twee liepen hoog naar achteren naar
elkaar toe en vormden daar de z.g. staatsie
om een driehoekig hennegat waarlangs de helmstok
naar binnen kwam.
Het roer was breed en
zwaar, evenals de zwaarden. De enige mast
stond op een derde van het schip van voren uit gezien. Het schip was getuigd met
een voor die tijd gebruikelijk spriettuig. Dit tuig laat het
niet toe om zeil te minderen anders dan
het grootzeil gedeeltelijk in te nemen.
Daartoe moet de sprietgekaaid,
dat wil zeggen horizontaal gedraaid, worden en om dat te doen bevindt
zich achterop het schip een klein braadspil.
Het schip was verder voorzien van een stagfok,
terwijl op de kluiverboom
een kluiver kon worden bijgezet.
Soms zien we ook nog een klein topzeil
aan een ra bovenin de mast.
Het Beurtschip B71
Het beurtschip
B71 meet 17,85 meter over stevens
met een grootste breedte van 5,15 meter.
Voor een smalschip is het dus niet alleen te groot, het voer bovendien
op groot water, de Zuiderzee, waar het rond 1620 moet zijn vergaan. Op
basis van de beschrijvingen van Witsen en Van Yk en van de beschikbare
afbeeldingen, is het daarom aannemelijk dat ons beurtschip B71 een
schip van het type wijdschip is. Rompvorm, lengte, breedte en het
voorkomen van een staatsie wijzen allemaal in die richting. Ook het
braadspil voor het kaaien van de spriet ontbreekt niet.
Het schip op dit schilderij van Hendrick Vroom uit het begin van
de 17de eeuw toont veel overeenkomsten met het Beurtschip B71. Let op
de staatsie achterop en het spriettuig. Een kluiverboom ontbreekt op dit
schip.(groter formaat)
Literatuur: J. Van Beylen, Schepen van de Nederlanden
Petrejus, Oude schepen en hun modellen
*Ik ben er niet in geslaagd de tekening die aan Nicolaas Witsen toegeschrven wordt in het desbetreffende boek te vinden.
Witsen heeft wel een afbeelding van een Wijd- of Overzees veerschip.
Of Witsen het juist heeft, weet ik niet. De meeste schrijvers zijn niet erg duidelijk over de verschillen tussen de wijd- en smalschepen, die in vroegere periodes wijd- en smalkarveel genoemd werden. Terwijl in latere tijden de namen smal- en wijdschip volgens sommige schrijvers verdrongen worden door de term Tjalk. Kortom de benamingen die door de verschillende schrijvers gegeven worden, bieden ook weinig houvast.
Ook de diverse schilderijen en prenten met waarop, volgens de beschrijving dan, smalschepen zouden staan tonen niet echt duidelijk waar eventuele verschillen zouden liggen.
Meer over dit onderwerp valt te lezen bij J. van Beylen, Schepen van de Nederlanden, 1970. blz. 166-170.
Ik vermoed dat dit detail uit de atlas van Storck een smalschip toont.
Het zwaard is breed, breefok of toprazeil ontbreken, er is vrij veel volk aan boord en het schip wil het Damrak te Amsterdam, de plaats waar veel beurtschepen liplaats hadden, op varen.