Van de familie Flobbe, Delfzijl kreeg ik een zeer aardig verhaal,
dat illustreert hoe de schipperswereld en vooral het vakjargon op de
buitenstaander overkomt. Het verhaal speelt zich rond 1967.
In het navolgend verhaal zijn die woorden geaccentueerd, die voor
een echte 'landrot' vreemd waren, of verkeerd verstaan werden, of in
combinatie met hetgeen dat er opvolgt in tegenspraak lijkt.
Ik hoop dat U er plezier aan zult beleven. (redactie)
Bob heeft mij uitgenodigd een paar dagen mee te varen op de
'Lemsterland'. Dus ging ik op stap. Niet naar Lemmer,
want het schip lag bij Katerveer.
Dat is niet bij het veer,
maar bij de brug
over de IJssel.
Ik werd voorgesteld aan iedereen en kreeg ook een rondleiding op het
schip. We begonnen voorop. Daar
was het vooronder.
Door de patrijspoorten
keek ik naar binnen,
maar zag geen patrijzen.
Helemaal vooraan het schip zaten de kluisgaten.
Een vreemde plek om je geld te
bewaren.
Daarom zat er een anker in deze kluis. Langs de ketting keek je zo naar
buiten.
Ik dacht altijd dat schippers op de
beurs lagen. Maar mijn aanstaande schoonfamilie zal wel niet zo
rijk geweest zijn. Onlangs nog had Bob gebeld vanuit de gaarkeuken.
Een stok- en een klip-anker.
Foto: Han Visser
Enfin, we gingen verder. Verhalen over stokankers
en klipankers.
Als er aan de
wal geen stokken
staan om aan
vast te maken, gebruiken ze het klipanker. Ze leggen dan het schip een
eind achter
het anker tot
stilstand, zodat het voor
anker ligt.
Het stokanker zou een onding zijn. Er schijnen ook poolankers
te zijn. Zeker in Polen
uitgevonden.
In de mast hing een stormlantaarn,
terwijl het windstil
was.
Het heet een ankerlicht,
om
aan te geven dat het schip aan de wal
ligt, dus niet
ten anker.
Bob liet mij de bolders zien. “Moderne schepen hebben bolderkasten”
zei hij. Dat leek me
makkelijk. Opgeruimd staat netjes.
In deze bolders zaten diepe groeven. Van het afstoppen
in de sluis, legde Bob
uit. Ik heb begrepen dat van alle schepen de rem niet goed werkt. Ze
zijn er aan gewend. Het schip moet met een stalen springtouw
tot stilstand gebracht
worden. Een steekeind
heet het
ook wel.
We liepen van af het voorschip naar achteren door het gangboord.
Thuis hadden we ook board in de gang.
Lichtgroen.
Dit was gewoon het looppad. Met aan de zijkant de denneboom.
Ik dacht even aan een
verlate kerst
maar zag geen
dennenboom.
Aan de denneboom zou op halve hoogte het bulb-ijzer
zitten. Ik schrok me rot.
Mij was uitgelegd dat de bulb-steven
bij zeeschepen onder water zit. Zou hier aan boord het water tot aan
het bulb-ijzer komen als het schip geladen wordt?
De volgende dag zouden we varen. Bob was al vroeg op, vanwege dauwwassen.
Maar eerst werd het restant post
van het plaatselijke postkantoor opgehaald. Toen voeren we weg. De
IJssel op, naar
boven. Dat is
op de landkaart naar beneden.
Onderweg kwamen we een groen-wit bootje tegen. Een parelvisser.
Hij had ook
levensmiddelen te koop dus werd er proviand ingeslagen.
Bob moest ook sturen. Als het schip naar rechts ging draaide hij
linksom. Dat heet trouwens bakboord.
Want aan die kant stond het gasstel
om eten te koken.
Het zou laagwater zijn op de IJssel en we moesten op de tonnen
varen. Dat is hem
trouwens niet gelukt. Steeds gingen we er rakelings langs.
Zo voeren we de IJsselkop
uit
en even later de Pannekop.
Nu
waren we op de Rijn en dat is gevaarlijk water. Vandaar natuurlijk de
naam Panne.
We passeerden de grens met Duitsland en omdat we geen smokkelwaar
hadden konden we groen klaren.
Er werd een groene vlag gehesen zodat de zwarte bende
in het grijze bootje
dat kon zien.
In een zandgat boven
Race
(boven ? nou ja, iets verder dan
Race) moesten we grind laden.
De aak Theja bij de grindmolen.
Foto inzender: Fre Zondag.
Zo te zien lagen er een stuk of 25 schepen te wachten om te laden. De
naam Zet
schipper (Z-schipper)
begrijp ik nu ook. In dit gat
ver buiten de bewoonde wereld moesten we een paar dagen wachten om aan
de reis te komen. In die tijd werd het ruim open gegooid.
Nou ja, zo ruig ging
dat ook niet, alle luiken werden keurig
opgestapeld.
Op een dag moesten we naar de wal om brood te halen aan de overkant van
het gat. We gingen dus met de roeiboot. Er stond wat regenwater op de
bodem van de boot. Van de motregen, gisteren. Dat moest er eerst uitgehoosd
worden.
Toen werd de boot aan de david naar
buiten gedraaid (hij hing toch al buiten …..?) en toen naar
beneden.
Omdat er maar één roeiriem was moest hij de boot wrikken.
Gelukkig zat er aan de
achterkant ook een holletje in de rand van de boot. Het wrikgat.
Ze waren dus wel voorbereid
op één roeispaan.
“Ein weissbrot und ein schwarzbrot bitte”. Maar de winkeljuffrouw sprak
vlot Nederlands tegen ons. Kom je ook eens in het buitenland…….
Toen we terug wrikten wees Bob op de ijken
van de Lemsterland. Ik zag geen eiken. Wel paar wilgenbomen waar een verhaaldraadje
aan vast zat. Bob
hield vol dat de drie witte strepen aan de zijkant van het schip eiken
zouden zijn.
Na enkele dagen waren we aan de reis.
Er was sprake van de we ½
- 3* zouden laden, maar vanmorgen om 09.00 u was het al zo ver.
We voeren onder
de grindmolen.
Nou ja, er vlak naast dan. Rondom de molen hingen autobanden. Dan hoef
je geen wrijfhoutje
(wie heeft
er jeuk) te gebruiken aldus Bob. De molenbaas beduidde dat we aan de
buitenkant moesten laden. Dus trok Bob het ijzeren
helmhout
van het koproer
naar bakboord, zodat we naar
stuurboord voeren. Het voorschip werd met een lang ijzeren touw
vastgeknoopt en achterop gaf de molenbaas een verhaaldraadje.
Maar ik snap al
niets meer van dit verhaal !
Ik moest maar even van de bolder
afgaan en met mijn aardappelen op het potdeksel
gaan zitten. Zo gek ben ik niet geweest om op het deksel van de
aardappelpan te gaan zitten.
Dortmunder Eben-Haezer; een beunschip.
Foto inzender: B. v. Roest.
Naast ons kwam een Dortmunder
te liggen. Toch stond er Rotterdam achterop en sprak de schipper
Nederlands. De man moest 30 alles* hebben. Dikke stenen denderden vanaf
de transportband in zijn ruim. De splinters vlogen van de houten
vloerplanken. Heel z’n buikdenning
kapot hoorde ik. Logisch dat die schipper een buikaandoening kreeg met
zoveel schade.
Aan de andere kant lag een beunschip
onder de molen (dus ook er naast). Dat schip liep over, zo vol was het
al. Ze waren het zeker vergeten, want niemand trok er zich iets van aan.
Toen wij aan
de vracht waren,
stond het water in het gangboord. De ijken zaten onder water.
We voeren langzaam achteruit weg en gingen nog een tijdje in het gat
liggen pompen.
Niet dat de Lemsterland lek was, maar de molenbaas had wat extra grind
gegeven omdat er water in zat. Met de kattekop
werd er lens
gepompt onder de
buikdenning.
Het ruim werd ondertussen dicht
gegooid. Nou ja, netjes alle luiken op hun plaats.
En met dekwaswater
werd de
luikenkap schoongespoten.
In de namiddag zijn we het grindgat uitgevaren. Met een paar donkere
tonen op de fluit werd afscheid genomen van de molenbaas, maar die
reageerde niet. Bob ging uitsteken.
Met een streepjesstok gaf hij de waterstanden door, om niet aan de grond
te lopen.
Eenmaal op de rivier was het een drukte van belang. Overal schepen.
Sommige met een dikke snor voor
de kop.
Die voeren naar
boven. We
haalden een schip in. Dat gebeurde blijkbaar niet zo vaak op de
Lemsterland, want van vreugde werd er in de stuurhut aan een touwtje
getrokken zodat aan de voormast een blauwe
vlag wapperde. (Onderaan de vlag zat als gewicht een harpsluiting.
Maar met een D
sluiting
zou het ook gelukt zijn).
Het schip dat we inhaalden was een spits.
Van voren helemaal plat. En een dikke
deklast.
Een Spits.
Foto: Leo Schuitemaker.
We waren blij de spits opgelopen
te zijn. Van vreugde werd opzij van de stuurhut een blauwe vlag
uitgestoken en gingen we links varen. We moesten overlopen.
De opvaart
had daarom gevraagd.
Gevraagd ? ik heb niks
gehoord !
Toen het avond werd, werden de navigatielampen ontstoken. In de mast
een toplicht
en achterop het heklicht.
Omdat daar geen hek was,
hing de lamp aan de stuurhut.
Ook de seinbakken
werden uitgedraaid
en de boordlichten aangedraaid.
Rood aan de zuidzijde
en groen noord heb ik begrepen. Dat kon je zien aan de kompasroos.
Ik zag wel een kompas,
maar geen roos. Helaas.
In de stuurhut was het donker. Dat kwam omdat het stuurlichtje
helemaal voorop stond
en bovendien maar heel weinig licht gaf.
’s Avonds gingen we opdraaien.
Niet dat er iemand boos was hoor, maar we gingen met de kop naar boven
liggen. Dat is beter om
te ankeren. Voor
anker dus.
Dat is zo’n 20 meter achter het anker. Hoewel we nu op stroom
lagen moesten we zuinig
zijn met elektriciteit. Daarom werd een olielamp in de mast gehesen ten
teken dat we stil lagen.
Hoezo stilliggen ? Ik zag toch duidelijk het water langs het schip
bewegen !
De motor werd gestopt en het vetkanon
van de schroefaskoker
werd een
tikje aangezet.
Ook werd een blik geworpen in de koektrommel.
Dat is een bak achter het schip waar de roeren bewogen worden. Er
zouden 2 roerkoningen
te zien
moeten zijn.
De volgende morgen was het alweer vroeg ankerop.
Er werd kopvoor
genomen en we
gingen bij Tiel door de sluis. Het duurde even voordat we aan de beurt
waren en ondertussen werden de kleden
getrokken. Grote dekzeilen kwamen over de luiken te liggen en
werden aan de zijkant met schalklatten
en keggen
aan het bulbijzer
vast geslagen. Dat zou
nodig zijn omdat de Lemsterland over zee zou gaan. Nou ja, het
IJsselmeer over naar Friesland. Dan moet het schip wel zeewaardig zijn.
Dat heb ik niet meer meegemaakt, want in Zuilen ging ik van boord en
met de trein van Utrecht naar Zwolle. Het was een leerzame ervaring.
Getekend: Tr.F-R.
* ½-3 Een maat voor grind. Stenen van een halve cm tot 3 cm. De
meest gangbare (goedkoopste) grindsoort.
5 - 15. Van 5 tot 15 mm. Een fijne grindsoort, die duur was.
30 - alles. Alles groter dan 30 mm ging over de bovenste grindzeef naar
het buitenste schip. Daar zaten soms keien van 20 cm bij.