In de binnenvaart verstaat men onder touw een vezelproduct van
parallel liggende, meerdere malen om elkaar gedraaide, vezels.
Onder koord verstaat men een tweeledig vezelproduct, bestaande uit
een kern van parallel liggende vezels, omgeven door elkaar kruisende
bundels van dunne parallel liggende om elkaar gedraaide vezels.
Onder gevlochten touw verstaat men in de binnenvaart elkaar
kruisende, naar verhouding dikke, bundels van parallel liggende
gedraaide vezels.
touwfabricage
Van vezel tot draad
Touw wordt gemaakt van vezels. Tegenwoordig zijn dat veelal
kunststofvezels, maar tot de jaren zeventig waren dat veelal
natuurlijke vezels. Het proces van vezel tot touw is al eeuwen oud en bijna
onveranderd. Met de komst van de kunststofvezel vervielen alleen de bij
natuurlijke vezels noodzakelijke voorbewerkingen. Voor de rest bleef de
verwerking in principe gelijk.
Door de afwijkende eigenschappen ,de oneindige lengte en complexere touw-machines zijn er bij de toepassing van kunststoffen diverse variaties in het spinnen, twijnen en slaan mogelijk.
vezels, draden, garens, kardelen vormen te samen geslagen touw. Foto: Pieter Klein Appelscha 14-8-2010. (groter formaat)
natuurlijke vezels
Natuurlijke vezels
moeten eerst uit de plant of van de vrucht los worden gemaakt en
gehekeld. Na het hekelen heeft men een lange bundel of band van
evenwijdig en ten opzichte van elkaar verschoven liggende, schone
vezels. Lengte en dikte van deze vezels is niet alleen afhankelijk van
de gebruikte grondstof maar ook van de kwaliteit van de grondstoffen.
Lange dunne
vezels leveren een sterker product dan korte dikke.
In sommige gevallen maakt men gebruik van reeds gebruikte, niet
versleten, vezels.
kunststofvezels
Kunststofvezels kunnen in elke lengte en dikte geproduceerd worden. Met
het voortschrijden van de techniek zijn er diverse methodes ontwikkeld
om vezels te produceren. Bijna al deze vezels zijn 'oneindig'
lang.
Ronde vezels dikker dan 0,1mm noemt men monofilament.
Ronde vezels dunner dan 0,1mm noemt men multifilament.
Het ragfijne multifilament van polyamide. Foto: Pieter Klein Schoonoord ca. 2010. (groter formaat)
Gestapelde vezels zijn vrij korte en dunne multifilament
vezels. Zij moeten net zoals de natuurlijke vezels tot een lange band
of bundel gevormd worden. Voor zover bekend is dit materiaal slechts korte
tijd in productie geweest.
Verder bestaan er dan nog 'vezels' in de vorm van film. Geblazen film is een vliesdun
en soms beetje onregelmatige strook. Het is zo dun dat het gekleurde
vlies bijna kleurloos lijkt. Geëxtrudeerde film is in
feite het zelfde als een geblazen film.
De term wordt echter meestal gebruikt in verband met wat dikkere
geblazen film, die in een regelmatig patroon ingesneden is. Hierdoor
ontstaat een netvormig patroon. Gespleten film
bestaat uit een vliesdunne strook, die in de
lengterichting 'gespleten' is. Dit splijten kan min of meer natuurlijk,
men rekt de film uit tot deze in de lengterichting een groot aantal
scheuren vertoont, wat dikker vlies wordt soms vooraf ingekerfd
en daarna gespannen tot het gaat splijten. De randen van gespleten film vertonen vaak fijne rafels waardoor het touw een 'zachter en warmer uiterlijk' heeftt. Dit in tegenstelling tot kort geslagen monofilament, wat 'koud en hard' lijkt.
De grondstoffen
1. Hennep
Vezels uit de stengel van de hennepplant (Cannabis). Herkomst:
Italië, Amerika, Rusland, ook Duitsland (Nederland niet meer).
Vezels l—2 meter lang. Toepassing: Overal, behalve voor schoten.
2. Manilla
Vezels uit de stam van een wilde bananensoort (Musa). Herkomst:
Filippijnen, Antillen, Nieuw Zeeland. Vezels van 2 meter lengte en
langer. Toepassing: Overal, behalve voor schoten.
3. Sisal
Vezels uit de bladeren van een agavesoort (Agava). Herkomst: Mexico,
Oost Afrika. De vezels zijn korter en stugger dan die van hennep en
korter dan die van manilla; het touwwerk van sisal is dientengevolge
ruw en weinig soepel; het is goedkoop, maar niet aangenaam om te
hanteren. Toepassing: Ankertrossen, landvasten, sleeptrossen.
Sisal touw ca. 4 mm dik. Foto: Pieter Klein Schoonoord ca. 2010. (groter formaat)
4. Kokos
Vezel uit de buitenschil van de kokosnoot. Herkomst: Tropische
kuststreken. De vezels zijn kort en ruig, echter slap en zeer licht,
zodat kokostouwwerk drijft.
Toepassing: Sleeptrossen (de drijvende tros is gemakkelijk op te pikken
en blijft klaar van de schroef van de sleper!), landvasten.
5. Katoen
Zaadharen van de katoenboom (Gossypium). Herkomst: Verenigde Staten,
Egypte. Vezellengte 2 tot 5 cm. Zeer soepel, rekt echter sterk.
Toepassing: Schoten, vlaggelijnen, bindsels op kleine boten, ook
rijglijnen enz.
6. Nylon (Enkalon; Perlon)
Kunstvezel. Zeer licht, zeer duurzaam en van grote breeksterkte
(breekvastheid); ongevoelig voor vocht en rot derhalve niet; zeer
soepel, maar zeer elastisch. Toepassing: Vanglijnen, landvasten, sleep-
en anker-trossen, spinnakerschoten, halvewinderschoten; voor toepassing
als fokke-, genua- of grootschoot is de grote elasticiteit storend.
7. Dacron (Terylene; Terlenka)
Kunstvezel. Vele eigenschappen als van nylon, maar zonder de zeer grote
elasticiteit daarvan. Ook verkrijgbaar met een stroef — op katoentouw
gelijkend — oppervlak.
Toepassing: Daar waar elasticiteit muider gewenst is; dus ook voor
schoten van aandewindse zeilen.
8. Polyethyleen (Nymplex)
Kunstvezel. Licht (blijf drijven op het water), neemt geen water op,
rot niet, soepel. Betrekkelijk jong produkt. Toepassing: Landvasten,
sleeplijnen, enz.
9. Polypropyleen
Kunstvezel. Sterker en hittebestendiger dan polyethyleen. Nieuwste
produkt en verkocht als PP touw (monofilament), Toplon (multifilament),
Danaflex (poly-gespleten film) en Primaflex (geblazen film). De
breeksterkte van PP is 1,7 – 2 keer sterker dan die van manilla, het
drijft, heeft een hoge slijtvastheid, soepel en prettig om mee te
werken, Erg gevoelig voor bleek- en oplosmiddelen en ook erg UV
gevoelig.
Nieuwere materialen komen later misschien nog eens aan bod.
De vezelbundels worden, door de spinner,
in elkaar gedraaid, gesponnen, tot een draad. De handeling die verricht wordt om vezels tot een draad te
maken, noemt men spinnen.
Sommigen gebruiken hiervoor echter de term twijnen, hetgeen soms verwarrend kan werken.
Natuurlijke vezels zijn niet oneindig lang en een lange bundel
vezels kan zonder moeite uit elkaar gedtrokken worden. Door het spinnen
zullen de vezels elkaar echter vastklemmen en is de gesponnen draad
één geheel van vezels geworden, die men alleen met de
nodige kracht uit elkaar kan trekken. Het aantal vezels en de mate
waarin de vezels om elkaar gedraaid zijn bepalen de sterkte van de
draad.
De dikte van de draad is variabel en houdt verband met de uiteindelijke
toepassing. De draad is meestal rechts geslagen, dus Z-slag (waarover later meer).
De draad wordt als het bedoeld is om tot touw te verwerken ook kabelgaren
genoemd. Is het bedoeld om lijnen van te maken dan spreekt men van lijngaren,
terwijl als het bestemd is voor garens garendraad
genoemd wordt.
Draad wordt hoogst zelden als eindproduct gebruikt. Indien men het als
eindproduct gebruikt, dan noemt men het, in verband met de geringe
diameter garen.
van draad tot garen of kardeel
Één of meerdere draden worden vervolgens weer,
tegengesteld aan de slag van de draad, in elkaar gedraaid. Dit is wat
men twijnen noemt. Getwijnd draad wordt zowel als eindproduct, als ook als half-product gebruikt.
Het product is afhankelijk van het gebruikte materiaal, de dikte
van de draad, het aantal draden en de mate waarin het in elkaar
gedraaid is.
Het half-product noemt men een kardeel,
maar vaak ook streng. Het aantal kabelgarens/draden in een kardeel is
afhankelijk van de gewenste dikte van het touw. Voor dunne touwen
worden soms slechts twee draden gebruikt, voor dikke tientallen.
De eindproducten worden garens
genoemd en zijn dus meestal links geslagen (S-slag).
Het aantal gebruikte draden variëert van twee tot vier. De
uiteindelijke dikte van minder dan één tot zes
millimeter. Tot de garens behoren: zeilgaren, takelgaren, marllijn,
schiemansgaren en kardeeltouw.
Het dunste is zeilgaren en is
gemaakt van 2 tot 4 dunne hennepdraden en tamelijk lang van slag. Takelgaren is iets dikker, tot ca.
2mm, tamelijk lang geslagen en bestaat uit 3 of 4 hennepdraden. Marllijn of huizing is 2 à 2,5mm dik,
kort geslagen, geteerd en bestaat uit 2 of 3 hennepdraden. In later
tijd is men echter vaker geteerd sisal gaan gebruiken. Schiemansgaren is 3 tot 6 mm
dik, lang geslagen en bestaat uit 2 tot 4 geteerde hennepdraden. Het
wordt voornamelijk voor het bekleden gebruikt. Ook hier is men in later tijd
geteerd sisal voor gaan gebruiken.
Als laatste kent men dan nog kardeeltouw
soms verkort tot 'kardeel'.
Het is tamelijk variabel van samenstelling en meestal van mindere
kwaliteit. Men gebruikt het voornamelijk als paktouw en werd vaak
gemaakt van sisal of jute.
Tegenwoordig worden bijna uitsluitend nog kunststofgarens gebruikt.
Zeilgaren is meestal van polyester de overige garens meestal van
polypropyleen.
van kardeel tot touw
Een kardeel bestaat dus uit een bundel in elkaar gedraaide draden. De
kardelen worden op hun beurt weer in elkaar gedraaid en vormen dan een touw.
Ook dit gebeurt weer tegen de
voorgaande slag in zodat het meeste touw rechts geslagen, z-slag, is.
De kardelen kan men sterk of minder in elkaar draaien. Men verkrijgt
dan kortslag- of langslagtouw.
Indien men uitgaat van het zelfde aantal draden dan zal
kortslagtouw dikker zijn, dan langslagtouw.
Bij gelijke dikte zitten er dus in langsslagtouw meer draden dan in
kortslagtouw. Aangezien het aantal draden in het touw de sterkte
bepaalt, is, bij gelijke dikte, kortslagtouw dus minder sterk als
langslagtouw. Doordat kortslagtouw met een grotere kracht ineengedraaid
wordt, is het stugger dan langslagtouw. Het is echter om dat de draden
meer slagen om elkaar heen maken minder gevoelig voor slijtage en
beschadigingen.
Voor de meeste touwen gebruikt men drie kardelen. Er ontstaat dan drie
strengstouw. Dit is de meest gebruikte touwsoort.
Men kan echter ook van vier of zes kardelen touw slaan. Hierbij zou
echter in het midden een kleine loze ruimte ontstaan. Om dat te
voorkomen worden de kardelen rond een hart geslagen. Het hart is een
dun garen of touw dat net dik genoeg is om de 'loze ruimte' te vullen.
Vierstrengs touw is soepeler dan driestrengs, maar in kleine diameters
minder sterk. Afgezien van de 'Belgische tros', die een tijd lang erg
populair geweest is, wordt het niet vaak gebruikt.
Zes strengstouw scheen een Franse specialiteit geweest te zijn. Het
werd in de Nederlandse binnenvaart bijna niet gebruikt.
Diverse bronnen noemen driestrengstouw wantslagtouw
en vierstrengstouw kardeelslagtouw.
Dit is in de binnenvaart echter niet de gewoonte en bovendien kan dit tot verwarring
leiden (waarover straks meer).
Een echte verklaring voor deze woordkeuze heb ik helaas niet kunnen
vinden. In verband hiermee kan wel gemeld worden dat vooral in de
Zuidelijke Nederlanden de term kardeel voor diverse soorten touwen en
lijnen gebruikt wordt en dat vier strengstouw daar enige populariteit
geniet, terwijl men in de Noordelijke Nederlanden in overeenkomstige
gevallen de term want gebruikt en men vrijwel uitsluitend drie
strengstouw
benut.
De termen schijnen pas in de tweede helft van de 19de eeuw in de
zeevaart ingebruik geraakt te zijn.
Het in elkaar draaien van kardelen wordt mogelijk luiken genoemd. Het
handmatig vormen van touw gebeurde voor zover mij bekend in de zeevaart
vaker, dan in de binnenvaart. In de zeevaart werden van oude, doch niet
versleten einden, vaak knuttels en seizings gemaakt.
Meestal worden touwen echter gemaakt met een slagmachine.
Touwen dunner dan 10 mm noemt men over het algemeen lijnen. Zeer dunne lijnen, minder
dan 4 mm, ogen beter dan dan garens, maar zijn minder sterk en soepel.
Ze zijn meestal van hennep, vlas of jute gemaakt en worden voornamelijk
als vislijn gebruikt.
Verder kent men bindsellijn, marllijn, stiklijn, boeilijn, loglijn,
loodlijn, jaaglijn, enz. enz.
van touw tot kabeltouw
Wanneer men drie touwen weer in elkaar draait, krijgt men kabeltouw.
Ook nu wordt er weer tegengesteld aan de voorgaande slag gedraaid.
Kabeltouw is dus meestal links geslagen, S-slag.
Het is me niet bekend of er vroeger ook kabeltouwen van meer dan 3
touwen in de binnenvaart gebruikt werden. Vier en zes
strengskabeltouwen zijn voorzien van een hart.
Al ruim 3000 jaar wordt er touw gemaakt. Voordat in de tweede helft van
de middeleeuwen de slagmachine ingevoerd werd, werd het touw op de hand
in elkaar gedraaid hetgeen een tijdrovende bezigheid is.
De slagmachine bestaat uit een
aantal (3 tot 6) ronddraaiende haken,
deze worden worden via een groot wiel, dat met de hand werd rond
gedraaid, aangedreven. De slagmachine wordt daarom ook wel 'het wiel' genoemd.
De door de spinner aangeleverde draden worden allen aan een vrij
ronddraaiende haak, de lameroen,
geknoopt. Daarna in 3 (4 of 6) goepjes gesplitst, op spanning gebracht
en aan een haak van de slagmachine, die op grote afstand stond,
geknoopt.
Bij het draaien van het wiel zullen de haken van de slagmachine gaan
draaien, hierdoor zullen de draden in elkaar gedraaid worden en een
kardeel vormen. De draaiing van de haken zal door de kardelen
overgebracht worden op de lameroen aan het andere eind. Deze zal
daardoor gaan draaien waardoor de kardelen om elkaar gewonden worden en
een touw ontstaat. In één handeling worden dus
twee bewerkingen uitgevoerd (twijnen en luiken) dit wordt slaan genoemd.
Zo zonder meer zou het één en ander niet werken. Door het
ineendraaien van de draden/kardelen zal de lengte van het ineengedraaide gedeelte korter zijn dan van
het oorspronkelijke. (De draden of kardelen draaien immers om elkaar heen
en hebben dus een langere weg af te leggen.)
De afstand tussen de haken op de slagmachine en de lameroen zal dus
variabel moeten zijn. Vroeger was het eindblok
waaraan de lameroen zat, vaak op een met stenen verzwaarde slede opgesteld. Door
het korter worden van de geslagen draden werd de slede in de richting van
het wiel getrokken. Later ging men er toe over de touwmachine op een
kar te zetten. Deze kar, de baanderwagen,
kon door middel van een kabel in de juiste mate gevierd worden. Het
eindblok met de lameroen was in de grond verankerd. Er zijn echter,
vooral voor kleinere inrichtingen nog diverse andere oplossingen
verzonnen.
Voor een regelmatig resultaat moet men zowel het twijnen als het luiken
onder controle kunnen houden. Hiertoe wordt tussen de groepen
van draden een conische klos met 3 (4 of 6) groeven tot tegen de
lameroen geschoven. Een aangehangen gewicht of een vast te houden spaak
zorgt er voor dat deze klos niet meedraaid. Bij de eerste slagen
aan het wiel zullen alleen de draden om elkaar geslagen worden; de
lameroen zal niet draaien. Met het verder ineendraaien, wordt de roterende kracht aan de
zijde bij de lameroen groter, waardoor er een kracht ontstaat die de
klos in de richting van de slagmachine zal persen. De voortgang van de
klos is van diverse factoren, onder andere de vorm van de klos,
afhankelijk en wordt eventueel met de hand
gecorrigeerd.
Een langzame voortgang van de klos veroorzaakt kortslagtouw, een vlotte
voortgang langslagtouw.
Bij vier of zes strengs touw werd het hart door een gat midden in de
klos tussen de kardelen gevoerd.
De slagmachine kent vele uitvoeringen, maar wordt voor de hedendaagse
productie van touw niet meer gebruikt. Voor de hedendaagse productie
van touw gebruikt men een touwmachine.
Diverse foto's van slagmachines zijn onder meer te vinden op https://commons.wikimedia.org.
de touwslagerij
Het spreekt voor zich dat wil men een lang touw kunnen slaan de haken
van de slagmachine en de eindhaak een flink eind uit elkaar moeten
kunnen staan. De daarvoor in de touwslagerij gereserveerde ruimte
noemde men lijnbaan. De
complete lijnbaan was ca. 350 meter lang. De
aftand tussen eindblok en slagmachine was natuurlijk iets minder. Om te
voorkomen dat een dergelijke lengte aan draden te veel zou doorhangen
en te grote krachten zou uitoefenen, stonden er op regelmatige
afstanden wegneembare schragen voorzien van pennen waarover de groepen
van draden gelegd werden. Vroeger werd er vaak in de openlucht gewerkt,
maar later ging men er steeds vaker toe over de lijnbaan te overdekken
of geheel te overkappen.
Na de ontwikkeling van de stoommachine werd ook het werk op de lijnbaan
gemechaniseerd.
Op de touwslagerij waren nog diverse andere ruimtes aanwezig. Loodsen
voor de opslag van de grondstoffen en het gerede product,
Vierkantgevlochten touw. Foto: Pieter Klein Appelscha 14-8-2010. (groter formaat)
Een tagrijn vertelt:
Als ik in de winkel soorten en diktes apart telde
kwam ik op ongeveer 100 verschillende stukken touw. Vermeld op 3
1/2 A-4tje. Wat natuurvezel betreft had ik manilla, hennep,
katoen, jute en vlas.
Noordraven vermeld nog sisal voor schiemansgaren, huizing en
hieuwlijnen, maar voor zover ik weet werd sisal niet of nauwelijks
professioneel gebruikt. De balen (10 x 2,5 kg. ) schiemansgaren en
huizing die we kochten was geteerd sisal, Maar de balen sisal werd
alleen als paktouw gebruikt. vekrijgbaar in de volgende diktes
2/6 3/6 3/4 en 3/450.
2/6 betekend 2 draads en de 6 betekend 1kg van 1 draads heeft een
lengte van 600 mtr. Een kluw van 2 1/2 kg. 2/6 heeft een lengte van 2,5
x 600 : 2 = 750 mtr. Huizing was dacht ik 2/6 ook wel 2/600 genoemd en
schiemansgaren 3/400 of zelfs dikker.
2/600 is ongeveer 3 mm 3/600 = 3,5 mm en 3/400 = 4 mm Met die
2/6 werd vroeger in gekleurde kluwens van 250 gram veel gemacrameed
(lengte 75 mtr.) Met de hoeveelheid werd ook wel gesmokkeld en dan gaf de fabrikant
kluwens van 200 gram.
De eerste 10 jaar na de oorlog verkochten we meest
versslag manilla wat dus gemaakt was van de niet versleten vezels van
oud manilla. Als hijstouw was het prima te gebruiken. Later werd het
verschil te klein met manilla van de Philipijnen. Oude trossen konden
als vulling gebruikt worden voor leguanen of stootwillen. Missschien
ook wel als vulling voor cocos aanvaarzakken (die de Stadsreiniging ook
gebruikte)
Aan de binnenvaart verkochten we in mijn tijd geen touw,
behalve een vlaggelijntje. Of misschien wel touwstroppen om iets uit
het ruim te hijsen.. Er waren collega's waar binnenschippers langszij
konden meren, daar kochten ze ook hun polypropyleen landvasten.
Woonarkeigenaren, die kwamen wel bij ons. Soms waren dat wel oude
binnenvaartschepen.
We hadden een zaak in scheepsbenodigdheden, maar na
1960 gingen de meeste spullen naar aannemers, constructiewerkplaatsen,
gemeente-instellingen, collega's enz. Na 1980 had mijn verkoop meer te
maken met vlaggenmasten en bijbehorende zaken dan met scheepvaart.