In onderstaande tekst worden de met * gemerkte woorden worden in het verloop van de tekst verklaard.
Een scheepsschroef of kortweg schroef is een op een ronddraaiende
as bevestigde bus, waaraan een aantal schuin geplaatste vlakken
bevestigd zijn, waarmee een schip
voortgestuwd wordt. Ongeveer begin de 19de eeuw ontstaat na een
aantal, min of meer mislukte, experimenten de schroef, zoals die
hedentendage eigenlijk nog steeds gebruikt wordt.
Een schroef bestaat uit een naaf, de schroefnaaf*, die op de
schroefas* bevestigd wordt, hieraan zijn een aantal bladen*
bevestigd.
Verschillende schroeven
De benaming van de verschillende schroefvormen verschilt in de diverse bronnen.
- De Zeisse-schroef heeft een
lepelvormig blad met een vrij stompe bovenkant, dat aan de ene zijde vlak en
aan de andere zijde symetrisch bol is. Het dikste punt van het blad
ligt dus in het midden en voor- en achterflank zijn even scherp.
- Sabelschroeven hebben lange smalle
bladen, waarvan de voorzijde achterwaarts buigt. Ze hebben als
voordeel, dat waterplanten, stukken plastic en andere troep in het
water niet makkelijk in de schroef vast raken. De term sabelschroef
werd vroeger gebruikt voor schroefbladen met een symetrisch
vleugelprofiel. Het dikste punt punt ligt op 1/3 van de voorflank,
beide zijden staan bol, de voorflank is stomp, terwijl de achterflank
scherp is.
- Het blad van de stroomlijnschroef
heeft een vleugelprofiel. De voorflank is afgerond, de
achterflank
scherp. De stuwkant is vlak of iets hol, de achterzijde staat bol. De
grootste dikte ligt op ca 1/3 achter de voorflank. Het is tegenwoordig
de meeste toegepaste bladdoorsnede. De stroomlijnschroef kan diverse
bladvormen (omtrekken) hebben.
Illustratie uit: Oliemotoren, C. Noorlander,
Uitgeverij Born, Assen. (groter formaat)
- De wierschroef is een normale schroef
waarbij een stalen ring net binnen de uiteinden van de bladen
loopt. Zowel de sabelschroef als de wierschroef werden vroeger een
enkele keer op kleine vaartuigen
toegepast.
- De verstelbare schroef is een schroef
waarvan de bladen draaibaar in de naaf gemonteerd zijn. Via een een
systeem in de schroefas en naaf kan de bladstand, continu gewijzigd
worden. Wanneer de bladen haaks op de schroefas staan is de spoed* 0
en komt het schip niet vooruit. Dit noemt men de neutrale
bladstand. Worden de bladen dusdanig verdraaid dat het schip
vooruit gaat, dan zegt men dat de bladen een positieve spoed
hebben, gaat het schip achteruit, dan hebben de bladen een
negatieve spoed.
Op zeilscheepjes heeft men vaak de mogelijkheid de
bladen in de vaanstand te
zetten. Ze staan dan in de lengterichting van de schroefas en veroorzaken
geen weerstand tijdens het zeilen.
De vaanstand is alleen bij stilstaande motor bruikbaar.
Men kan bijeen verstelbare schroef de spoed dus continu, aan het
motortoerental en de vaarsnelheid, aanpassen, om zo het hoogste
rendement uit de schroef te halen. Bovendien heeft men geen keerkoppeling nodig.
Verstelbare schroeven hebben echter, vooral bij het vooruit varen, een lager rendement en zijn bovendien
duurder en kwetsbaarder dan een gewone schroef.
Het lagere rendement wordt veroorzaakt doordat het blad niet getordeerd is
(Zie bij spoed).
Bovendien is de doorsnede van het blad symetrisch. Verstelbare
schroeven worden op enkele sleepboten
toegepast.
- Wanneer de standen waarin een verstelbare schroef kan staan
beperkt zijn tot neutraal, maximaal positief en negatief en een
eventuele vaanstand, noemt men het soms een omkeerbare
schroef.
- Schroeven, die in straalbuizen
ronddraaien zijn straalbuisschroeven.
Ze worden vaak ook getopte schroeven genoemd omdat ze lijken op een normale schroef
waarvan de toppen afgezaagd zijn.
- De 'schroef' van een waterjet noemt men impeller of impellor.
Deze bestaat uit een groot aantal kleine
schoepen en wordt, daarom soms ook een schoepenrad
of turbinerad genoemd.
De schroefnaaf.
De schroefas is voorzien van een conisch uiteinde met spiebaan,
gevolgd door een kort deel met schroefdraad. De schroefnaaf is
voorzien van een conisch gat met spiebaan. Wanneer de naaf op de as
geschoven wordt en de moer op het uiteinde van de as, stevig
vastgedraaid wordt, klemt de naaf zich vast op de as. De spie, die
in de spiebaan gelegd wordt, dient als extra zekerheid. De moer
wordt met een borgplaat, een splitpen of door lassen geborgd, zodat
deze tijdens het varen niet los kan raken.
Het blad en de spoed, slip en
draairichting.
De schroefbladen staan onder een bepaalde hoek ten opzichte
van de naaf. De hoek waaronder de bladen staan bepaalt de spoed van
een schroef. Onder de spoed van een schroef verstaat men de afstand
die de schroef, na èèn volledige omwenteling afgelegd zou
hebben, indien deze zich in vaste materie voortbewogen zou hebben. De spoed
varieert, bij de meeste bedrijfsvaartuigen, tussen 0,5 en 1 maal de
diameter van de schroef. Het aantal omwentelingen van de schroef
maal de spoed leveren de theoretische snelheid van het
schroefwater*, direct achter de schroef. Het verschil tussen
de werkelijke snelheid van het vaartuig en de theoretische snelheid
van het schroefwater noemt men slip. De slip moet zo klein
mogelijk zijn, maar kan nooit 0 zijn.
Omdat de omtrek van de cirkel, die een punt dichtbij de naaf
beschrijft, kleiner is dan aan het uiteinde, is de hoek die het
blad met de naaf maakt, nabij de naaf het grootst. Het schroefblad
vertoont dus een draai in het blad, het is in een bepaalde mate
getordeerd.
De richting van de hoek bepaalt of het een links of rechtsdraaiende
schroef is. Onder een rechtsdraaiende schroef verstaat men
een schroef die, wanneer men ACHTER het schip staat, met de klok
mee moet draaien om het schip vooruit te doen bewegen. Het bovenste
blad beweegt zich dan dus naar rechts.
Waarom zijn er linksom en rechtsomdraaiende schroeven?
Deze vraag werd mij door èèn van de bezoekers aan mijn site
gesteld.
Het antwoord is in feite simpel: er zijn nu eenmaal links-om en rechts-om draaiende schroefassen.
1.
Bij oude langzaamlopers
plaats men de motoren vaak met het
vliegwiel naar voren. Het vliegwiel is namelijk groot en hoe verder
naar voor, hoe meer diepte de meeste schepen hebben.
Bij snellopers plaatst
men het vliegwiel naar achter, omdat de
vliegwielzijde betere aanbouw mogelijkheden voor de keerkoppeling biedt.
(Bij motoren bepaalt men de draairichting door tegen de
vliegwielzijde te kijken.)
Een linksom draaiende langzaamloper heeft dus een rechtse schroef
nodig.
Een linksom draaiende snelloper een linkse.
2.
In combinatie met sneller lopende dieselmotoren gebruikt men reductiekeerkoppelingen.
Er zijn keerkoppelingen waarbij de reductie de draairichting omdraait (Dit zijn meestal
korthalskeerkoppelingen. )
en koppelingen waarbij de reductie de draairichting niet omdraait (Dit zijn meestal
langhals- of
in-lijnkeerkoppelingen). Bij een zelfde motor kan men dus twee
verschillende draairichtingen van de schroef krijgen.
3.
Er zijn linksom en rechtsom draaiende motoren. Waarom weet ik niet
precies.
Misschien omdat men bij dubbelschroefs aandrijvingen (vaak?) motoren
met tegengestelde draairichtingen gebruikt. (Men moet namelijk tegengesteld
draaiende schroeven gebruiken).
Ik heb me laten vertellen dat bij linksom draaiende motoren de
uitlaat over het algemeen aan de linkerkant zit. De
'bedienings'zijde zit dan rechts. In kleine machinekamers heeft men
graag een motor met de bedieningszijde aan die kant, waar men de
machinekamer inkomt. Komt men aan bakboord binnen, dan wil men dus
een rechtsdraaiende motor. Een fabeltje???? Best mogelijk! In
ieder geval waren er (vroeger) diverse motoren in links- of rechts
draaiende uitvoering verkrijbaar.
Bladdoorsnede en vorm.
Het blad vertoont, tegenwoordig, een doorsnede die op dat van een
vleugel lijkt. De vlakste kant, de stuwzijde, is naar de
achterzijde van het vaartuig, gericht. Deze kant levert de meeste
stuwdruk, wanneer men de
schroef, bij het achteruit varen, de andere kant op laat draaien en
dus de bolle kant van de schroef de stuwzijde wordt, is de stuwdruk
aanzienlijk minder.
Voor schepen, waarbij het stoppen en achteruit
varen net zo belangrijk is als het vooruit varen, worden er wel
schroeven met een symetrische bladdoorsnede, dus twee (minder)
bolle kanten gemaakt.
Veel van de in de binnenvaart gebruikte schroeven hebben bladen,
die qua vorm lijken op een klaverblad met rond uiteinde. Vroeger
waren ze meer lepelvormig. De verhouding tussen het door de bladen
gevormde oppervlak en het oppervlak van de cirkel die door de
schroef beschreven wordt, ligt bij de meeste schroeven zo rond de
52%.
Schroeven voor een zijschroefinstallatie.
Foto: Han Visser.
Bladaantal, schroeftoerental en cavitatie.
Een schroef heeft twee of meer bladen. Tweebladsschroeven worden
het meest voor kleine vaartuigjes gebruikt. Driebladsschroeven zijn
het meest gebruikt. Vierbladsschroeven gebruikt men wanneer de
beschikbare ruimte onder het achterschip, het gebruik van een
driebladsschroef niet toelaten. Meer dan 4 bladen worden in de
binnenvaart weinig gebruikt.
Bij gelijk motorvermogen kan de diameter van de
schroef kleiner zijn naar mate het aantal bladen groter is.
Bij gelijk motorvermogen kan de diameter van de
schroef kleiner zijn naar mate de schroef sneller draait. Het
rendement van een schroef neemt echter af wanneer het toerental van
de schroef ten opzichte van de vaarsnelheid van het schip groot
wordt (, dus de spoed klein is). Gebruikelijke toerentallen bij de
bedrijfsvaartuigen liggen tussen de 300 en 500 toeren per minuut,
vroeger vaak nog lager, tegenwoordig soms hoger. Naarmate een
schroef sneller draait geven meer bladen een lager rendement dan
weinig bladen.
Naar mate een schroef sneller draait neemt de
kans op cavitatie toe.
Doordat de schroef draait, stroomt er
water rond het schroefblad. Het water moet dus het model van het
blad volgen. Door de traagheid van het water ontstaan er bij snelle
stromingen te korten aan water en vormen zich tegen het
schroefblad, op luchtbellen gelijkende, 'holtes' met zeer lage
druk. De krachten die zich ontwikkelen wanneer zo'n holte weer
dichtklapt, zijn zo groot dat kleine stukjes materiaal uit de
schroef getrokken kunnen worden en de schroef beschadigd raakt.
Bovendien vormen deze luchtledige 'belletjes' op zichzelf al
oneffenheden, waardoor de stuwdruk afneemt. Het gehele verschijnsel
noemt men cavitatie. Men moet cavitatie niet verwarren met het
aanzuigen van lucht, dat bij, dicht onder het wateroppervlak
geplaatste scheepsschroeven, geregeld voorkomt.
<
Het materiaal, constructie en berekening.br>
De meeste schroeven worden gemaakt van een koperlegering. Men
heeft het dan over een bronzen schroef. Bij het gebruik van
bronzen schroeven moet het schip met zinkanodes
tegen de vorming van roest beschermd worden. Vroeger waren er ook vrij veel gietijzeren
schroeven in gebruik. Verder zijn er ook nog aluminium schroeven en
schroeven met gelaste plaatstalen bladen gemaakt. Voor
buitenboordmotoren worden aluminium, kunststoffen en
roestvrijstalen schroeven gebruikt.
Alhoewel de toerentallen waarmee de schroef ronddraait meestal niet
erg hoog zijn, is het belangrijk dat de schroef uitgebalanceerd is.
De bladen moeten precies even zwaar zijn, in hetzelfde vlak
ronddraaien en elk moet evenveel stuwdruk leveren. De fabricage van
schroeven is dan ook het werk van gespecialiseerde bedrijven,
waarvan Lips en Van Voorden wel de bekendsten zijn.
Ook het bepalen van de juiste schroef is het werk van specialisten. Niet alleen het
vermogen van motor, het toerental van de schroef en de gewenste
vaarsnelheid zijn bepalende factoren, maar o.a. ook de vorm van het
(onderwater)schip, de ruwheid van de scheepsbodem en het gewicht van het vaartuig.
Een te zware schroef heeft overbelasing van de motor tot gevolg (bij
dieselmotoren vaak zichtbaar door overmatige roetvorming bij het
gasgeven), een te lichte schroef heeft, voor zover ik weet, geen
kwalijke gevolgen, maar vooral in de lage en hoge toerentallen laat men
beschikbaar vermogen onbenut. Waardoor de motor een laag rendement heeft.
Fabricage.
Over het algemeen worden gegoten scheepsschroeven gebruikt.
Een enkel bedrijf maakt gelaste plaatstalen en vroeger werden stalen
scheepsschroeven ook wel gesmeed.
Gegoten scheepsschroeven worden gemaakt van gietijzer, aluminium,
maar het meest gebruikt is toch 'brons'. Het scheepsschroeven brons
verschilt van merk tot merk en soms ook van type tot type.
Nadat deschroef ontworpen is wordt de vorm van het blad uitgetekend.
Hiervoor maakt men een soort lijnenplan
van het blad. Aan de hand
hiervan wordt de mal, waarin de schroef gegoten moet gaan worden
gemaakt. De wijze waarop de mal tot stand komt verschilt. Soms
maakt men aan de hand van de tekeningen een, bijvoorbeeld houten,
model van de schroef op ware grootte. De voorzijde van de bladen en
een deel van de naaf worden dan met een laag klei bedekt en dit
wordt ingebed in een mengsel van zand en cement of klei. Wanneer
het geheel uitgehard is, wordt de rest met klei bedekt en eveneens
in zand-cement of klei ingebed. Is ook dat uitgehard dan worden
beide delen van elkaar gescheiden, het houten model verwijderd,
ontluchtingskanalen geboord, waarna de mal weer gesloten wordt en
het gieten kan beginnen.
Omdat het houten model bewaard blijft, kan
men op deze wijze makkelijk meerdere exemplaren van een zelfde
schroef maken. Het bezwaar is echter dat het maken van een houten
model een vrijkostbare aangelegenheid is.
Wanneer men een mal maakt
zonder model, wordt eerst een ondermal van zand en cement gevormd.
De bovenkant van deze mal volgt precies de neutrale lijn van de
bladen. Het is dus een zeer precies werk. In deze ondermal worden
vervolgens de vormen van de bladen (aan de stuwzijde van de
neutrale lijn) uitgespaard. Ook al een heel precies werk, waarbij
men de maten uit de ontwerptekening nauwkeurig over moet zien te
brengen op de mal. Wanneer de ondermal is uitgehard worden hierin,
aan de hand van de ontwerptekening, honderden pennen gestoken. De
lengte van elke pen bepaalt de dikte van het blad op dat punt. Elke
pen heeft dus een vooraf vastgestelde lengte, die men uit de
tekening afleest.
Daarna wordt het geheel met klei bestreken,
waarbij men dankzij de pennen precies de juiste vorm aan de bladen
kan geven. Zo vormt men dus van klei een schroef. Hierover wordt
dan een bovenmal met gietopening, de schroefnaaf, en
ontluchtingskanalen gemaakt. Wanneer het geheel uitgehard is, wordt
de bovenmal los gemaakt, het klei en de pennen verwijderd,
beschadigingen bijgewerkt, waarna de bovenmal weer op de ondermal
geplaatst wordt en het gieten kan beginnen.
Inmiddels zijn er ook bedrijven, die het uittekenen en maken van de
mal aan de 'computer' overlaten. Een speciaal programma berekent de
gegevens van de schroef. Dit kan worden uitgetekend, als men dat
wil. De berekende gegevens kunnen ook worden doorgestuurd naar een
soort van computergestuurde frees. De frees maakt, uit daarvoor
geschikt materiaal, een model, dat voor het maken van de mal
gebruikt kan worden of maakt direct in het malmateriaal de gewenste
vormen.
Na het gieten en het afkoelen, wat absoluut niet te snel mag
gebeuren, worden de mallen verwijderd. Bij gietijzeren schroeven
was de schroef na een paar eenvoudige nabehandelingen en het boren
van het asgat klaar voor gebruik. De gieteling van een moderne
bronzen scheepsschroef is echter nog niet voor gebruik gereed.
Eerst worden met een slijpmachine de grootste oneffenheden
weggehaald, daarna slijpt men de bladen precies in het gewenste
model. Waarbij men ook nog kleine correcties in de balans van de
schroef aan kan brengen. Vaak wordt het geheel dan nog eens spiegelglad
nageschuurd.
Verwacht de fabrikant meer van dergelijke schroeven te moeten
produceren, dan kan hij van de gerede schroef, als model voor de nieuwe
mallen gebruken.
Ook het slijpen, schuren en polijsten kan tegenwoordig door
computergestuurde machines gedaan worden.
De plaats.
Bij bijna alle schepen bevindt de belangrijkste schroef zich
onder het achterschip en duwt
dus het schip vooruit. Men zou dus van een duwschroef
kunnen spreken.
Het lijkt een voor de hand liggende plaats, omdat het roer
nu eenmaal ook onder het achterschip zit. De schroef trekt echter het water onder het het achterschip
weg, terwijl het schip, als het vaart, water voor zich uit stuwt.
Het voorschip komt daardoor
omhoog, terwijl het achterschip zakt. Schippers
zeggen wel dat een motorschip
tegen de berg op vaart. Vooral bij de eerste stoom- en
motorschepen heeft men dit effect willen beperken, door het
voorschip scherp en het achterschip geveegd
te maken. Een geveegd achterschip moet er trouwens ook voor zorgen dat het water
ongehinderd naar de schroef toe kan stromen, vandaar dat bijna
alle, als motorschip gebouwde vaartuigen, een geveegd achterschip
hebben.
De stroming van het water langs het schip, noemt men de volgstroom.
De snelheid, die de volgstroom heeft, is niet alleen afhankelijk van de
snelheid van het schip. Oneffenheden van de scheepshuid, al zijn deze ook minimaal,
vertragen de volgstroom. De
vormen van het schip zorgen voor plaatselijke vertragingen en versnellingen.
In feite is het gunstiger de schroef onder het voorschip te
plaatsen, omdat er tijdens het varen voor het schip dus een 'te veel'
en achter het schip een 'te kort' aan water ontstaat. Een schroef onder
het voorschip zou het 'te veel' voor het schip wegpompen en onder het
schip door naar achter persen.
MAAR:
1.
Een onder het voorschip geplaatste schroef is kwetsbaarder, bovendien
krijgt het vaartuig dan twee kwetsbare zijdes; achter het roer en voor
de schroef.
2.
Vooral in ruw water komt er meer lucht bij de schroef, wanneer deze
onder het voorschip zit, dan wanneer deze onder het achterschip
geplaatst is. Ook het gewicht van de installatie heeft een ongunstig
effect op gedrag van het voorschip in ruw water.
3.
Aangezien het roer zich niet in het schroefwater bevindt, zal het roer
veel groter moeten zijn, dan wanneer de schroef zich kort voor het roer
bevindt.
4.
Een schip dat 'getrokken' wordt, heeft de neiging zijn koers te
behouden; een schip dat geduwd wordt, heeft de neiging van de koers af te wijken.
Dus het schip wordt minder wendbaar.
5.
In smal, ondiep water heeft het gedeelte waar de schroef zich bevindt
een sterke neiging naar èèn van de oevers te trekken.
Zelfs met een roer direct achter de schroef is dit soms nauwelijks te corrigeren. Met
een schroef onder het voorschip moet dit welhaast onmogelijk zijn.
6.
Een schroef onder het voorschip hield vroeger in ieder geval in dat ook
de motor in het voorschip stond. De bediening van de motor vanaf het
achterschip is dan problematisch.
Er schijnen wel enkele schepen, met de schroef onder het voorschip,
bestaan te hebben en tegenwoordig zijn er enkele schepen in de vaart
met zowel schroeven onder het voor-, als onder het achterschip.
(Zie futura carrier)
Verder kent men dan nog schepen met een zijschroef, een zogenaamde
lamme-vlerk en worden
schroeven toegepast bij boegschroef-
en roerpropellerinstallaties.
Een schroef onder de bolle kont van een tjalk.
Foto: Pieter Klein. Zaandam 1977.
Omdat de schroef, wanneer men met het schip de bodem raakt,
zou kunnen beschadigen, tracht men er voor te zorgen dat de schroef
niet onder het vlak van het schip
uitsteekt. De schroef draait meestal rond in een
schroefraam, een
uitsparing in de achterstevenbalk
of de scheg. De onderzijde van
het schroefraam wordt gevormd door een stevige staalconstructie, die
niet alleen de schroef beschermt, maar vaak tevens onderdeel van de
ophanging van het roer is. De afstanden van de schroef tot de
begrenzingen van het schroefraam (inclusief roer) zijn mede bepalend
voor het rendement van de voortstuwing.
Schroefreactie.
Een schroef die zich dicht onder het wateroppervlak bevindt zorgt
voor nog meer problemen. Zoals gezegd zuigt de schroef in een dergelijk geval
makkelijker lucht aan. Dit geldt vooral voor het blad dat zich op
dat moment dicht bij het oppervlak bevindt. Dat blad zal dus minder
water verplaatsen en daardoor minder stuwkracht leveren. Een blad
dichtbij de oppervlak verzet dus minder werk, dan de andere bladen. Dit geeft een
onregelmatige belasting op de schroef, dus trillingen.
Behalve dat de schroef het water naar achter stuwt geeft de schroef het
water ook een ronddraaiende beweging. De zijwaartse kracht die dit
veroorzaakt is aan de bovenzijde van de schroef, waar het water
makkelijk een uitweg vindt, geringer, dan aan de onderzijde.
Bij een rechtsdraaiende schroef zal er dus een dwarsscheepse kracht
zijn die het achterschip naar rechts drukt. Bij de vaart vooruit
heeft men hiervan gelukkig weinig last, omdat deze kracht in
verhouding tot de voortstuwende kracht gering is.
Bij de vaart achteruit, waarbij vaak veel lucht aangezogen wordt en de stuwkracht, door de vorm van het schroefblad, toch al veel minder is, is deze zijwaartse kracht in verhouding veel groter en daardoor duidelijk
merkbaar. Deze zijwaartse kracht zal het achterschip naar links drukken.
Vooral bij een leeg schip, zal het achterschip, zolang het
schip te weinig achterwaartse snelheid heeft om met het roer de beweging
te corrigeren, sterk naar links gedrukt worden. De meeste ledige
schepen kunnen dan ook moeilijk recht achteruit
varen.
Bij voldoende waterdiepte en niet te veel wind kan men bij het
manoeuvreren dit scheeftrekken bij het achteruitslaan soms nuttig
gebruiken. Heeft men een links draaiende schroef dan werken de krachten
anders om.
De schroeftunnel.
Daar de schroef niet onder het vlak mag uitsteken en de bovenkant
niet boven water mag komen, is de diameter van de schroef begrenst.
Wanneer de schroef zich dicht aan het wateroppervlak bevindt, zal
de draaiende schroef niet alleen water, maar ook lucht kunnen
aanzuigen. Bij bepaalde soorten schepen voorkomt men dit laatste,
door de schroef ver onder het achterschip te plaatsen, waarbij het
achterschip de bovenzijde van de schroef als het ware afdekt.
Zoiets ziet men onder andere bij duw-
en sleepboten. Bij vrachtschepen zou zo'n
constructie te veel verlies aan laadvermogen
geven en heeft men een oplossing gezocht in de schroeftunnel. Een soort van stalen
overkapping boven de schroef, die vanaf het roer tot tegen het
achterschip loopt. Bij grote vrachtschepen, dus met veel
motorvermogen, is het meestal niet mogelijk een schroef toe te
passen, die, bij ongeladen schip, niet boven water uitkomt. Ook dan
wordt er een schroeftunnel toegepast. Dit is echter geen simpele
overkapping, maar een speciaal gevormde halve buis, die zich,
wanneer de schroef draait, vol water zuigt. Wanneer men de schroef
achteruit laat draaien, zijn deze constructies meestal weinig
effectief en zal de schroef lucht slaan.
Constructies waarbij meerdere schroeven toegepast worden en waarbij
men dus kleinere schroeven kan gebruiken, ziet men tegenwoordig steeds
vaker.
In verband met de extraam lage toerentallen, dus grote schroefdiameters, bij
stoommachines was men er in die
tijd vaak toe gedwongen twee schroeven toe te passen.
In dat geval gebruikt men dus èèn 'motor' voor twee
schroeven, dit gebeurt bij motorschepen soms ook. Het is echter ook
mogelijk twee motoren en slechts èèn schroef te gebruiken.
Waterbeweging.
De schroef zuigt water aan, hierdoor ontstaat voor de schroef
een tekort aan water, waardoor het water plaatselijk zakt. Men noemt
dit de schroefkuil. De schroef stuwt ook water weg, hierdoor
ontstaat vlak achter de schroef een te veel aan water, waardoor het
water plaatselijk stijgt. Men noemt dit de schroefbult.
Schroefkuil en schroefbult vormen samen de schroefgolf. Het
door de schroef weggestuwde water, dat dus een hogere snelheid
heeft dan het schip, noemt men schroefwater. Men moet de
waterbewegingen veroorzaakt door de schroef niet verwarren met de
waterbewegingen door het schip veroorzaakt. Ook het schip
veroorzaakt namelijk aan de achterzijde een golf, de hekgolf, en turbulentie in het water, het kielzog.
Het schroefwater van schepen met een schroef, die veel lucht
aanzuigt, is, door de luchtbellen, wit gekleurd, dit soort schepen
noemt men daarom wel slagroomkloppers.
Een schroef die dicht bij het wateroppervlak zit, kan als het schip
in hevige golfslag vaart, af en toe boven water komen en doorslaan.
Dat wil zeggen dat het toerental van de motor en
dus ook de schroef plotseling toeneemt, hetgeen schadelijk is voor
de gehele voortstuwingsinstallatie.
De schroefas en schroefaskoker
ALGEMEEN
De schroef is door middel van een as verbonden met de
motor of keerkoppeling. Schroefassen zijn
van staal, tegenwoordig vaak van roestvrijstaal. Het gehele schip
wordt met deze as voortgeduwt. De kracht die tegen deze as drukt
kan, bijvoorbeeld bij sleepboten, meerdere tonnen bedragen. De as
moet dus voldoende stevig zijn. Deze kracht, de stuwdruk, wordt
vervolgens overgebracht op motor of keerkoppeling, die dus eveneens
stevig op hun plaats dienen te staan. Tegenwoordig gaat men er, om
trillingen in het schip te dempen, steeds vaker toe over de motor
en eventuele keerkoppeling op trillingdempers
te zetten. In dat geval en ook wanneer het gedeelte van de as IN het schip lang
is, plaatst men een stuwdruklager, die de stuwdruk opvangt.
De schroefas loopt van buiten het schip, waar de schroef zit, naar
binnen, waar de motor staat, in een koker, de schroefaskoker
of gland. De schroefaskoker heeft tot doel de as te steunen
en is daarom voorzien van lagerbussen en tevens moet de koker voor
een waterdichte afsluiting zorgen. Men houdt de schroefaskoker en
de schroefas het liefst kort. De schroefas ligt bijna horizontaal,
een beetje naar beneden gericht, in het schip.
Voor reparaties kan het noodzakelijk zijn dat de schroefas uit het
schip genomen wordt. Aan de binnenzijde is dit bijna onmogelijk
omdat daar motor en eventuele keerkoppeling staan. Aan de
buitenzijde zit echter het roer. Bij veel schepen is het roer
daarom demontabel gemaakt. Bij een enkel schip zit er in het roer
een rond gat. Wanneer het roer dwarsgedraaid wordt, kan de
schroefas, door dit gat, uitgenomen worden. Vetgesmeerde assen.
Bij vet gesmeerde kokers is het glijlager aan de motorzijde
voorzien van een pakkingbus, waarin vetpakking gemonteerd is. Dit
lager noemt men de glandpakkingbus, de pakkingbus, de stopbus,
of alleen maar gland. Het lager aan de
schroefzijde heeft geen speciale voorzieningen. Dit wordt de glandloopbus,glandbus of alleen maar loopbus
genoemd. De loopbus sluit waterdicht tegen de scheepshuid aan. De
lagerbussen waren vroeger meestal van koolstofrijk gietijzer, later
meestal van een bronzen bus. Tussen beide bussen zit de eigenlijke
schroefaskoker, welke ruim om de as past. Aan de kant van de koker,
die aan de binnenzijde van het schip komt, is in de koker een
opening aangebracht waarop een stevige stalen leiding aangesloten
wordt. Door deze leiding wordt met behulp van een
vetpot of
smeerautomaatschroefasvet in de koker
geperst tot de gehele koker met vet gevuld is. Het vet dringt ook tussen de
lagers, die daartoe soms voorzien zijn van groeven.
Bij de glandloopbus dringt er echter ook water in de schroefas. Het
schroefasvet vermengt zich, mede door de draaiende beweging van de
as, met het water en wordt daardoor vloeibaarder. Door het
aandraaien van de vetpot wordt dit mengsel door de loopbus naar
buiten geperst, zodat het geheel geregeld ververst wordt. Daar het
mengsel van vet en water in het buitenwater terecht komt en ondanks
de geringe hoeveelheden waarmee dit gebeurt, schade aan het milieu
toebrengt, worden er tegenwoordig geen vetgesmeerde schroefassen
meer ingebouwd.
Bij schepen met een geveegd achterschip is de koker
vrij lang, waardoor het vet moeilijk tot bij het achterste lager
geperst kan worden. Bij deze schepen ziet men soms aan de
buitenzijde van het schip een vetleiding naar de loopbus gaan.
Schroefaskokers zitten meestal in onmogelijke hoeken. Om ze op hun
plaats te houden werd er vroeger een stalen bak omheen gebouwd, die
daarna met beton volgestort werd.
Oliegesmeerde assen.
Vooral om het probleem met de smering van de loopbus op te lossen,
is de oliegesmeerde schroefas ontwikkeld. Beide lagerbussen zijn
hierbij voorzien van èèn of meerdere oliekeringen,
terwijl de schroefaskoker gekoppeld wordt aan een met smeerolie gevuld
reservoir. De afdichting aan de motorzijde bestaat in veel gevallen
uit een pakkingbus. Een kwetsbaar punt van de meeste oliegesmeerde
schroefassen was meestal de achterste oliekering. Er kunnen zich
namelijk touw- of ook plantenresten rond de schroefas buiten het
schip wikkelen en de oliekering vernielen. Vooral nylon vissnoer is
berucht.
Wanneer de achterste kering kapot raakt, komt er niet
alleen smeerolie in het water, maar tevens verliest de schroefas
zijn smering, waardoor deze te heet wordt en lagers en as
beschadigd raken. Het spreekt voor zich dat de fabrikanten van dit
soort schroefassen er van alles op verzonnen hebben om dit soort
ongerief te voorkomen. Er zijn dan ook verschillende systemen van
oliekering en smering op de markt geweest. De bekendste afdichting
was die van Simplex, vandaar dat oliegesmeerde schroefassen wel Simplexassen
genoemd worden. Watergesmeerde assen
De nieuwste ontwikkelingen op het gebied van schroefaskokers,
zijn de kokers met roestvrijstalen assen en watergesmeerde lagers. De
glijlagers bestaan bij dit soort systemen uit een speciale
kunststof, die de schippers gemakshalve 'rubber' noemen. Ook hier
zijn er diverse systemen ontwikkeld. Een aantal systemen maken
gebruik van buitenwater dat, door beweging van schroef en schip,
door de koker en lagers stroomt en op die wijze voor de smering en
koeling zorgt. Andere systemen maken gebruik van een gesloten
koel-smeerwater systeem, waarbij schoon water door de koker
circuleert. Het voordeel van dit laatste systeem is dat er geen
verontreinigingen, die de lagers zouden kunnen beschadigen, in het
water zitten.
Uitlijning.
Bij inbouw van een motor of van een schroefas dient men er voor te
zorgen, dat de verschillende delen in lijn staan. Dat wil
zeggen dat de schroefas precies, tot op de honderdste millimeter
nauwkeurig, in het verlengde van de aandrijvende as van motor of
keerkoppeling moet liggen.
De schroefas zit meestal al vast in het
schip, als men met het plaatsen van de motor en keerkoppeling
begint. Men ziet zich dus voor het probleem geplaatst dat een vaak
tonnenzware motor tot op de honderste millimeter nauwkeurig
opgesteld moet worden. De motor mag niet naar links of naar rechts
afwijken, niet te hoog of te laag staan en moet precies onder
dezelfde hoek, zowel in het vertikale als in het horizontale vlak,
met het schip staan als de schroefas.
Al bij een kleine afwijking
zal de schroefas gaan buigen, hierdoor ontstaat overmatige slijtage
aan de lagers, terwijl men bovendien met sterke trillingen
geconfronteerd wordt. Zo tegen de jaren zestig ging men er steeds
vaker toe over, de schroefas aan de motorzijde te voorzien van een
stuwdruklager, dat door zijn veel geringere omvang en gewicht
makkelijker uit te lijnen is als een complete motor. De verbinding
tussen schroefas en motor wordt dan verzorgd door een flexibele
koppeling. Een met staal gewapende rubberen schijf, die kleine
fouten in de uitlijning opvangt. Soms is de flexibele koppeling,
die trouwens ook tot doel heeft onregelmatigheden in het
ronddraaien van schroef en motor op te vangen, tussen motor en
keerkoppeling aangebracht. De veel lichtere keerkoppeling (waar een
stuwdruklager meestal reeds ingebouwd is) is makkelijker uit te
lijnen dan de combinatie van keerkoppeling en motor. Als men eind
jaren tachtig steeds meer motoren en keerkoppelingen op
trillingsdempers gaat
plaatsen, wordt de opstelling met een stuwdruklager en flexibele koppeling
tussen schroefas en keerkoppeling standaard.
Ook wanneer het gedeelte van de as tussen gland en motor of keerkoppeling lang is,
wordt er dichtbij het gland een stuwdruklager geplaatst, zodat niet
de gehele as op druk belast wordt. Bij echt lange assen gaat men er
toe over de as in tweeën, soms zelfs drieën te delen. De
eigenlijke schroefas is ook dan voorzien van een stuwdruklager, terwijl de
tussenassen door gewone lagerblokken gesteeund worden.