Inleiding
De meeste van de hier behandelde termen zijn onder schippers nooit
populair geweest. In de meeste gevallen praten schippers nu eenmaal
over de klipperaak van
Fortuin, de tjalk van
Mandemaker, enz. zonder
zich er in te verdiepen wat dat verder eigenlijk voor een schip is en
tot welke groep het behoort. Er waren natuurlijk genoeg schippers, die
diverse scheepstypes feilloos herkenden, maar als je wist dat iets
bijvoorbeeld een lemmeraak
van de
Boer uit Lemmer was, wat deed het er
dan toe of het een rond- of platbodem was? Alleen de mensen, die
scheepstypes gingen beschrijven, wilden deze graag in groepjes indelen
en zoals gebruikelijk zijn er dan altijd weer gevallen, die zich
moeilijk in de ene of de andere groep laten passen. De belangstelling
voor oude scheepstypes heeft deze termen doen herleven, maar ze worden
niet altijd even terzakekundig gebruikt. Soms is de verwarring dan ook
groot en zijn de discussies heftig.
Platbodem, rondbodem.
Er moet in de eerste plaats duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen
een platboomd vaartuig en een platbodem.
De term platbodem staat (in een aantal gevallen) voor een bepaalde
wijze waarop een schip
gebouwd is, de term platboomd beschrijft alleen een uiterlijke toestand.
Dit is een onderscheid dat alleen van toepassing is als het gaat om
het indelen van schepen. Taalkundig is er geen verschil. Dit vreemde
verschijnsel vindt zijn oorsprong in het feit dat men een extra
betekenis heeft toegevoegd aan de reeds lang in gebruik zijnde term
'platbodem'. Bovendien 'verzon' men een soort tegenstelling door de
term 'rondbodem' in te voeren. De oudste door mij gevonden bron waarin
BEIDE termen in deze betekenis gebruikt worden is 'Ronde en platbodems,
schepen en jachten' van Lunenburg en Haentjes dat rond 1970 verscheen.
De term platboomd is sinds de 16de eeuw in gebruik en werd over het
algemeen geschreven als platbodemd. Het gebruik was echter niet alleen
gekoppeld aan vaartuigen, ook schalen en bekkens konden platboomd zijn.
Uit de voorhanden zijnde teksten valt (vooralsnog) niet af te leiden wat
er bij schepen exact onder de term platbodemd verstaan werd.
Waarschijnlijk is het dat de term gebruikt werd voor alle schepen met
een brede, nogal vlakke, bodem zonder noemenswaardige kiel, dus voor
bijna alle binnenvaartschepen.
Een groepsindeling naar bouwwijze waarbij de schepen verdeelt in
platbodems en rondbodems is waarschijnlijk pas in
de twintigste eeuw ontstaan. Ook de term 'rondbodem' heeft in deze betrekking op
een bepaalde bouwwijze en niet zo zeer op de vorm van de scheepsbodem.
De term rondbodem is vermoedelijk ontstaan onder invloed van de term 'rond jacht'/'rond schip';
een vaartuig waarvan de romp (tot
aan het berghout) alleen
gebogen lijnen en geen knikken vertoont.
Naar analogie met platboomd is later in de twintigste eeuw ook de
term rondboomd gevormd. In oudere geschriften heb ik deze term echter
niet kunnen vinden.
De verwarring tussen platbodem en rondbodem werd pas echt compleet toen
sommige schrijvers zinsnedes zoals 'Ronde en Platbodemjachten', 'Ronde
platbodemjachten' en dergelijke gingen gebruiken. Deze termen gaven soms
het idee van het bestaan van een duidelijke tegenstelling tussen ronde
bodems en platte bodems. De bodem van de 'rondbodems' kan echter vrij
vlak zijn en een 'platbodem' kan (boven water) een erg ronde indruk
maken.
Enigermate verwarrend is ook het onderscheid dat ondermeer door G.J. Schutten gemaakt wordt. Hij spreekt van rondspantplatbodems bij schepen met een ronde kim en van knikspantplatbodems bij schepen met een hoekige kim.
Er zijn echter schepen met een hoekige kim en verder gebogen spanten en
er zijn ook schepen met een ronde kim en toch een knik in het spant.
Platboomd/platbodemd.
Deze term zoals deze in de meeste oudere geschriften gebruikt wordt
geeft alleen maar aan dat de bodem zo vlak is dat het schip er, min of
meer, op kan staan zonder om te vallen.
Het schip heeft geen onder het schip uitstekende kiel! Het zegt niets over de wijze
waarop het schip gebouwd is.
Platbodem.
De platbodem wordt in hoofdzaak gekenmerkt door het feit dat de
zijkanten van het schip met een knik tegen de bodem aansluiten. De
bodem, het vlak, is
dwarsscheeps gezien recht maar kan in de lengterichting gezien gebogen
zijn.
Bij de bouw wordt meestal eerst het complete vlak in elkaar gezet, hier op
worden vervolgens de stevens en een aantal spanten geplaatst en daarna worden
de zijden aangebracht. Het vlak kan uit delen van verschillende vorm en
breedte bestaan.
Rondbodem.
De rondbodem wordt gekenmerkt door het feit dat zijde, kim en vlak vloeiend en zonder
knikken in elkaar overlopen. Het vlak hoeft, vooral bij grote
schepen, niet echt zichtbaar rond te zijn, maar zal toch altijd
een beetje hol staan. Naar de stevens
toe is de ronde bodem ook bij de grote schepen steeds duidelijker zichtbaar.
Het vloeiend overlopen van vlak, naar kim, naar zijde komt ook bij
de bouw tot uitdrukking. Vaak worden voordat het vlak echt af is al de
krommers
voor kim en zijde (of een plaatsvervangende mal) gezet.
De vlakgangen zijn regelmatig van breedte waarbij vooral een
symmetrie tussen beide helften betracht wordt. Rondbodem VRACHTschepen
hebben geen kielbalk of gepiekt vlak, dat
is meer iets van de ronde jachten en sommige vissersschepen.
Gebruik
De termen rondbodem en platbodem kunnen eigenlijk alleen gebruikt
worden voor die
scheepstypes, die ook in hout gebouwd zijn.
Het onderscheid tussen plat- en rondbodem is niet altijd duidelijk
zichtbaar. Bij
sommige rondbodems gebruikte men voor de kim dermate brede gangen dat de kim nogal hoekig werd.
Soms is het zelfs zo dat een schuitje op het breedste punt een platbodem lijkt,
maar hoe verder men naar de stevens komt hoe meer het een rondbodem wordt. Een voorbeeld daarvan was te vinden op de website van het Fries Scheepvaartmusuem.
Verder moet opgemerkt worden dat een aantal scheepstypes platbodems
waren toen ze in hout gebouwd werden, maar rondbodems werden toen men
ze in staal ging bouwen.
De term platbodemd of platboomd zegt eigenlijk heel weinig als we het
over Nederlandse binnenvaartschepen hebben, want die waren bijna
allemaal platbodemd, dus zonder kiel. Het maken van een onderscheid in
platbodem en rondbodem
vereist de nodige kennis van zaken. Al met al kan het dus geen kwaad
al deze termen zo veel mogelijk te vermijden.
Bronnen.
Daar diverse, min of meer betrouwbaar geachte, bronnen de termen
verschillend uitleggen, zou een verzameling van geschreven definities
welkom zijn. Helaas levert een rondgang langs de meeste
scheepvaartboeken wel een groot aantal malen deze termen op, maar een
goede uitleg van deze begrippen ontbreekt meestal.
- Mr. dr. T Huitema heeft het in zijn werk 'Ronde en Platbodemjachten'
steeds over Ronde jachten en Platbodemjachten. Het is mij niet
opgevallen dat hij ook maar ergens de term rondbodem gebruikt. Hij
stelt de bodem van een platbodem "in dwarsdoorsnede recht" en stelt
ook dat "de zijkanten met een duidelijke knik ..... aansluiten". Zijn
andere definitie komt overeen met de definitie van een rond
jacht, maar dat is ook niet verwonderlijk bij de titel van dit boek. Over het Ronde jacht zo dadelijk meer.
- J. Lunenburg en W. Haentjes zijn in hun boek 'Ronde en platbodems'
iets minder expliciet in het, in
doorsnede, echt recht zijn van het
vlak van een platbodem, maar noemen de bodem wel plat. Ook hier wordt
de knik tussen vlak en zijde als HET kenmerk van een platbodem naar
voren geschoven. De definitie van de rondbodem komt overeen met die van
een rond schip/jacht.
- Robert Vorstman, verbonden aan het Nederlands Scheepvaartmuseum
Amsterdam stelt, in het boek 'Zeilschepen' van G. Schwartz ook
nadrukkelijk dat het al dan niet vertonen van een knik in de overgang
tussen zijde en vlak HET verschil tussen een rondbodem en een platbodem
uitmaakt.
- Mocht U andere en hopelijk oudere definities vinden; ik houd mij
aanbevolen.
Kielschepen en Gepiekte schepen.
Kiel is de algemene term voor het midden van het vlak. Bestaat het midden uit een gang dan spreekt men van kielgang. Deze is soms dikker dan de overige vlakgangen.
Wordt het midden gevormd door een balk, dan spreekt men van een kielbalk. De meeste Nederlandse binnenvaartschepen
hebben geen kielbalk en zijn dus geen kielschepen.
Een kielbalk, die echt onder het vlak uitsteekt, komt voor zover ik
weet, alleen bij de Staverse jol voor. Voor zover ik kon nagaan zit ook
bij de Staverse jol de kielbalk echter onder het vlak en niet IN
het vlak.
Misschien dat er enkele zeer oude scheepstypes zijn, die wel een echte kielbalk hebben.
Ook zijn er enkele scheepstypes waarbij het lijkt of ze kielbalk hebben,
dit zijn de 'gepiekte schepen' waarover zo dadelijk meer.
Verder kent men dan nog iets wat op een kielbalk LIJKT. Veel schepen hebben een voor- en achterstevenbalk een duidelijke scheg.
Soms steekt de
scheg zelfs onder het schip uit. Deze scheggen kunnen tot ver onder voor
en achterschip doorlopen en elkaar bijna raken. Wanneer nu de
onderkanten van de scheggen en kielgang voorzien van een extra
bescherming, de kielzool, dan kan het lijken of er een kielbalk onder het schip doorloopt.
Ook bij een gepiekt schip lijkt het er op alsof er een kielbalk is. Een
gepiekt schip is een schip waarbij het vlak nabij het midden naar
beneden toe buigt. De twee helften komen bij een vrij smalle en dikke
kielgang te samen. De kielgang kan van een extra plank, de kielzool,
voorzien zijn.
Kijkt men onder een dergelijk schip, dan ziet men er duidelijk 'iets'
onderuitsteken, maar een kielbalk, in de zin van een zware stevige basis
waarop het schip opgebouwd wordt, is het meestal niet.
De bouwwijze met een gepiekt vlak, hoort per definitie tot de
rondbodems. Een dergelijk vlak is een kostbare aangelegenheid en komt
bijna alleen bij schepen voor die voor de recreatie gebouwd zijn. Voor
zover ik weet zijn er alleen Friese boeiers en Friese
jachten met een
gepiekt vlak gebouwd.
Bij de andere schepen zijn er wel scheepstypes met alleen een gepiekt
achterschip. Het gepiekt zijn begint daar waar de achterscheg begint.
De spanten (2) van een gepiekt
schip
vertonen een mooie slingering en men
spreekt daarom soms van een S-spant.
Ook dit maal geloof ik echter, dat
deze term onder de echte schippers, nooit erg in zwang geweest is.
Rondspant,
kinkspant
.
Een echte rondspant is een
schip met een romp waarin geen
enkele
knik
of hoek voorkomt (een knik bij stevenbalken of kiel niet meegerekend).
Echte rondspanten zijn er maar weinig (Staverse jol, Vlet, etc.), of
toch niet? In veel kringen houdt de romp op bij het berghout en
het is bij veel schepen juist zo, dat alleen het boeisel met een knik
op de
rest aansluit, waardoor dus een veel grotere groep tot de
rondspantschepen gerekend kan worden. Rondspant schepen zijn per
definitie rondbodems.
De spantvorm van een knikspant
bestaat uitsluitend uit rechte stukken, die met een duidelijke hoek op
elkaar aansluiten. Een knikspant is dus per definitie een platbodem.
Een mooi voorbeeld hiervan zijn de Schouwen.
Rondgebouwde
schepen
Een grote groep van schepen noemt men rondgebouwd, omdat (als men de
stevenbalken wegdenkt) bakboords
en stuurboordsboegen
in één vloeiende lijn in
elkaar overgaan. Aangezien hierbij niets gezegd wordt over het vlak van
het schip, kunnen dit zowel rond-, als ook platbodems zijn.
Een speciaal geval is wat men een rond
jacht noemt. Dit is een rondgebouwd schip waarvan de lijnen geen
enkele knik en geen enkel recht stuk vertonen. Dit zijn dus per
definitie wel altijd rondbodems. Goede voorbeelden hiervan zijn het
Friese jacht en de Boeierjachten. De gebogen lijnen worden alleen daar
waar het boeisel aansluit op het berghout en de romp aansluit op
stevenbalken en kielgang onderbroken.
Kromstevens
De naam zegt het al: een schip met een gebogen
voorstevenbalk is een kromsteven.
Deze norm wordt door veel mensen
gehanteerd, maar er zijn ook nu weer die nadere eisen stellen en vinden
dat alleen die schepen waarbij de voorstevenbalk in één
vloeiende lijn aansluit op het vlak, kromstevens zijn. In het eerste
geval behoren schepen als de Hoogeveense praam wel tot de
kromstevens,
in het laatste geval niet. Voorbeelden van kromstevens zijn o.a. de Tjalk en de Lemmeraak.
Verder is er geen duidelijkheid over het feit of men gebogen stevens
wel of niet tot deze groep rekent. Men zou van een Botter en een Blazer
kunnen zeggen dat ze een gebogen steven hebben, maar geen kromsatevens zijn. De bocht van de
voorsteven ligt namelijk niet in lijn met het vlak (begint niet
horizontaal) en eindigt voorover vallend (eindigt niet vertikaal).
Dan zijn er ook nog mensen die praten over op steven gebouwde schepen. Een
beetje lastige term, waar ik niet goed raad mee weet, want van de
buitenzijde is dat soms niet te zien. Men moet het scheepstype dus al
kennen, wil men aan de term iets hebben.
Bij op steven gebouwde schepen zitten de voorboegen, niet
direct aan elkaar, maar aan de
voorstevenbalk.
Over de constructie bij de achterstevenbalk heb ik in de geraadpleegde
literatuur niets kunnen vinden. Ik neem aan dat deze op gelijke wijze geconstrueerd moet zijn of buiten beschouwing
blijft.
Steile stevens en Steilstevens
Sommigen plaatsen alle schepen met een bijna rechte, nagenoeg vertikale steven in een groep, die ze steilstevens noemen. Tot deze groep behoren dan bijvoorbeeld:
het klassieke model sleepboot,
de Luxe-motor,
de Kast,
de stalen of ijzeren Kraak
en de Steilsteven.
Zoals U ziet is Steilsteven ook de naam van een scheepstype, waardoor
er weer de nodige verwarring kan ontstaan. Dit kan voorkomen
worden door niet van 'steilstevens', maar van 'steile stevens' te
spreken.
In een poging deze verwarring te ontlopen, heeft men ook de termen
'scherpsteven' en 'rechtsteven' verzonnen. Kasten en steilstevens
zijn echter nauwelijks als scherp aan te duiden, terwijl men bij de
term 'rechtsteven' de schepen met voorover vallende steven, zoals de
punter, hoogaars, enz., niet uitsluit. AL met al doet men er goed aan
alleen het scheepstype steilsteven een steilsteven te noemen.
Dubbeleinders
Onder dubbeleinders verstaat men schepen die voor en achter nagenoeg
dezelfde bouw hebben. Vaak zijn het lange smalle boerenvaartuigen, die
in de sloot waarin ze voeren niet konden keren.
Verdere ontwikkelingen van dergelijke modellen hebben er echter vaak
toegeleid dat er toch verschillen tussen voor en achter ontstonden. De
gelijkvormigheid van voor en achterschip blijft echter opvallend.
gerelateerde begrippen
Tilling,
stapeling, kimtilling.
De algemene term voor de mate waarin de randen van het vlak hoger
liggen dan het midden, is tilling.
Voor de mate waarin de voor- of
achterzijde van het vlak hoger ligt, gebruikt met ook het woord stapeling. Voor de mate waarin
de
zijkanten van het vlak, de kimaanzet,
hoger ligt dan het midden gebruikt men ook het woord kimtilling of
kimmedracht. Een platbodem met kimtilling heeft dus per definitie een
geknikt vlak. Bij
rondbodems geeft een geringe kimtilling dus een nagenoeg vlakke bodem
en grote kimtilling een ronde bodem. Bij de laatsten is het echter soms
moeilijk te bepalen waar de kimaanzet nu precies ligt.
Opgeboeid Opgeboeid wil zeggen dat de eigenlijke romp opgehoogd is.
Deze
verhoging noemt men boeisel
of
in bepaalde gevallen verschansing.
Bij een aantal oude scheepstypes houdt de romp feitelijk bij het
berghout op.
Het één en ander heeft weer te maken met hoe het schip
geconstrueerd wordt. Op het vlak worden de zitters geplaatst
(kimknieën, krommers (spanten)). Langs de bovenkanten van de
zitters komt het berghout dat als het ware als een stevige band rond
het schip ligt. Tussen berghout en vlak zit dan de kim en het boord.
Het geheel vormt eigenlijk al een bruikbaar vaartuig.
Vervolgens wordt het schip dan opgeboeid. Tussen de zitters komen
staanders en daartegen komt dan het (op)boeisel.
Het boeisel bestaat dan eigenlijk weer uit twee delen. Het gedeelte
tot het dek of gangboord, de scheergang en een strook boven het dek dat
men boord of boeisel noemt.
Niet altijd is het gedeelte boven het berghout het
boeisel, bij schepen zoals de Schouw heet het het bovenboord. Reden hiervoor is
dat schepen als de Schouw ook geen echt berghout bezitten. Het is
meestal niet meer dan een stevige schuurlijst die tegen de romp
geplaatst is en geen onderdeel van de constructie. Schepen als de
schouw zijn
dan ook niet opgeboeid.
Overnaads,
gladboordig
.
Een overnaads gebouwd schip is
een schip waarbij de huidgangen elkaar
deels overlappen. Geheel overnaads gebouwde schepen zijn er slechts
weinig. De meeste overnaadse schepen zijn alleen van kim tot berghout
overnaads. In plaats van overnaads spreekt men ook van overlands, het overlappende deel
heet namelijk land, overboords (de boorden overlappen
elkaar), overboordig en krabschuitsgewijs, omdat de Krabschuit overnaads gebouwd
was.
Verder is komt men soms de term
bovenlands tegen. Veel bovenlanders
waren namelijk overlanders.
Bij gladboordige schepen liggen de gangen met de zijkanten tegen
elkaar. De meeste Nederlandse scheepstypes zijn gladboordig. In plaats
van gladboordig gebruikt men ook de term karveel en naar ik vernomen heb
spreekt men in Vlaanderen over zetwerk.
Bij sommige gladboordige schepen is het boeisel echter overnaads
aangebracht.
De termen zijn niet van toepassing op stalen schepen. De meeste geklonken schepen zijn in feite
overnaads, terwijl de meeste gelaste
schepen gladboordig zijn. Een raar verschijnsel doet zich voor bij
sommige oude jachten, die, toen ze in hout gebouwd werden gladboordig
waren, maar toen men ging klinken werden ze overnaads. Nu men ze last
of zelfs in polyester bouwt, blijft men de stalen, overnaadse, bouwwijze imiteren.
Tot zover deze uiteenzetting.
Op- en aanmerkingen zijn welkom.