top
terug
banner
Naar de Verenigingssite Naar Binnenvaarttaal

BINNENVAARTTAAL


de binnenvaart encyclopedie op internet


Aanvullingen en correcties zijn welkom.



Woordenlijst I




~IALA:
internationale organisatie die zich bezighoudt met de voorschriften voor bebakening op zee. Van deze voorschriften zijn de voorschriften is het SIGNI afgeleid.





~IBC container:
algemeen gebruikte naam voor een kubische container bestaande uit een balg van kunststof gesteund door een gegalvaniseerd buizenframe op een houten, stalen of kunststoffen pallet. IBC staat voor 'Intermediate Bulk Container' en ze zijn meestal 600 en 1000 liter groot.
Bron: logistiekconcurrent.nl






~Ielbûs:
houten vissersship uit Friesland. Zie bij Friese palingbuis.





~ Iepen Fryske Kampioenskippen Skûtsjesilen, I.F.K.S.:
organisatie van eigenaren van skûtsjes, die tot doel heeft jaarlijks een aantal wedstrijden voor de aangesloten leden te organiseren. Opgericht 1981.





~IJ:
algemene benaming voor een waterloop.
Zie ook bij waterloop.
Oorspronkelijk geschreven als Ye, Y en als d'Y, wat later Die werd.
Al sinds de middeleeuwen in gebruik geweest. Hedentendage alleen in aardrijkskundige benamingen e.d. te vinden.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.






~ijk:
ijkmerk of ijkschaal, dan wel beiden.
UIT HET IJK LIGGEN
: hier mee wordt de afstand tussen de (geladen) waterlijn en de ijkmerken gerekend. Het schip zou dus nog meer kunnen laden.





~ijkbrief:
de voorganger van de meetbrief, doch niet geheel gelijk aan deze. Ook bekend onder de naam ijkcedulle





~ijkcedel:
soort meetbrief zoals deze in de achtiende eeuw in gebruik was. Ook bekend als ijkcedulle.
Bron: Reglement op de meeting der schepen gearresteert by de gesamentlyke Collegien ter Admiraliteit in 'sHage den 27ste april 1726.






~ijkcedulle:
soort meetbrief zoals deze in de achtiende eeuw in gebruik was. Ook bekend als ijkcedel.





~ijken:
1> een scheepsmeting (laten) verrichten en de daarmee verbandhoudende ijkmerken en ijkschalen aan (laten) brengen. Vroeger roosen genoemd.
Zie ook: onderijken.

2>
het ijk opnemen
: aan de hand van de aangebrachte ijken de belading of ontscheping van het vaartuig vaststellen. Zie ook bij ijkmerk.





~IJker:
houten overnaads vrachtschip. Zie verder bij Turfijker.





~IJkerschuit:
houten vrachtschip; een IJker of een Turfijker.





~IJkerveer:
naam van een beurtveer van Gouda op Amsterdam.
Reeds in de 16de eeuw is er sprake van dit veer dat in Amsterdam zijn ligplaats tot 1605 aan het Rokin en daarna aan de Nieuwezijds Voorburgwal ongeveer ter hoogte van de Wijdesteeg had. Deze plaats stond vroeger bekend als de Pijpenmarkt. In 1870 is die ligplaats nog steeds door het Goudse veer in gebruik. Men gebruikt dan echter geen IJkers, maar pakschuiten en ijzeren trekschuiten. De ligplaats in Gouda stond bekend als het IJkerveer. In de archieven der gilden spreekt men van de dienst als het Goudse IJkerveer, dit bestond naast het Goudse Volksschuitenveer.
Bronnen: diverse beeldbanken, verspreide geschriften, archieven van het Klein Binnenvaardersgild Amsterdam.






~ijkinrichting:
overheidsdienst voor het verrichten van scheepsmetingen en de uitgifte van meetbrieven. Later meestal de scheepsmeetdienst genoemd.
Genoemd in: Staatsblad 29, 1841.






~ijkmeester:
1> ander woord voor scheepsmeter met dien verstande dat een ijkmeester gerechtigd is te bepalen waar het ijk geplaatst moet worden en een scheepsmeter, gezien de betekenis van het woord, eigenlijk alleen de metingen verricht.

2> ander woord voor ijkopnemer.





~ijkmerk:
ingebeiteld of ingebrand teken, dan wel een aangehechte strook of plaat, die aangeeft tot waar het schip beladen mag worden. Ook ijk of inzinkingsmerk genoemd. Vroeger sprak men wel van ijkteken, eek, ek of ekke. [Afbeelding]
Op houten schepen en ten tijde van de eerste ijzerbouw ook kram genoemd. In de 17de eeuw noemde men het een roos.
OP DE IJKEN LIGGEN
,
AAN HET IJK LIGGEN
: afgeladen zijn.

DE IJKEN OPNEMEN
: de afstand tussen de huidige waterlijn en het ijkmerk opmeten.
Men zou zeggen dat deze van de ijschalen af te lezen is. In de meeste gevallen zullen echter lang niet alle ijkschalen makkelijk af te lezen zijn en is men sneller wanneer men de afstanden vanuit het gangboord op meet.


zone 2 ijk
: ijkmerk dat van toepassing is op de Duitse zee armen. Voor zover bekend van toepassing op de beneden Brake, op de unterweser, en beneden Hamburg op de Unterelbe.

Gerelateerde termen: ijkschaal, vlagijk, donauijk, plimsollmerk, rijnijk, ijkplaat, kram, roos, enz.





~ijknagel:
spijker/nagel met grote duidelijke kop, die gebruikt werd om ijk- en diepgangschalen op houten schepen aan te brengen.





~ijknummer:
het meetbriefnummer dat in het ijkmerk ingebeiteld is.





~ijkopname:
het, aan de hand van de ijkschalen, noteren van de inzinking van het vaartuig. Daarmee kan dan bepaalt worden in welke mate een schip geladen is.
Bron: Verzameling van voorwaarden waarop in de binnenlandsche vaart en de binnenvaart vervoer plaats vindt. W.A.C. van Dam, Brouwer, 1929. via Delpher

Gerelateerde term: diepgang.





~ijkopnemer:
persoon die, teneinde te kunnen bepalen hoeveel lading er in of uit het schip gegaan is, voor en na het laden of lossen de ijken opneemt.
Gerelateerde term: pontmeter.





~ijkplaat:
ijkmerk in de vorm van een los tegen het schip, gespijkerd, geklonken of gelast plaatje. Meestal als ijkplaatje betitelt. [Afbeelding]





~ijkschaal:
onder het ijk aangebrachte schaalverdeling in centimeters, waarop de inzinking van het vaartuig af te lezen is. [Afbeelding]
Gerelateerde term: laadhoogte, ijkmerk, uitliggen, densimeter, winst en verlies.
Een ijkschaal kan gebruikt worden om de hoeveelheid lading die er in of uit het schip gegaan is te bepalen.  Ze zijn, door hun plaatsing, minder geschikt om de diepgang van een vaartuig te bepalen; daartoe dient de diepgangschaal.






~ijkteken:
ongebruikelijke naam voor ijkmerk.





~IJlsterboot:
1> op de werf van Eeltje Holtrop van der Zee gebouwd Fries aakje.

2> afgaande op de tekening van ir. E van Konijnenburg een ruim zeseneenhalve meter lange roeiboot met een model dat neigt naar dat van een tjotter zij het dan dat holte duidelijk minder is.





~ijs:
GEZOND IJS
: ijs dat onder gunstige omstandigheden ontstaan is. Het ijs is helder, zonder veel luchtbellen of verontreinigingen.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897; via Depher.nl.

PAK-IJS
: ijsvlakte grotendeels gevormd door op elkaar geschoven en aan elkaar gevroren ijsschotsen.
PAP-IJS
: zachte wittige ijsmassa, meestal ontstaan uit opdrijvend grondijs of flinterdunne ijsschotjes vermengd met sneeuw.
Het zachte pap-ijs is soms hinderlijker dan gezond ijs omdat het nauwelijks te breken valt.
Bron: Trouw 31-12-1990 via Delpher.nl

Gerelateerde termen: drijfijs, ijsbank, ijsdam, kistwerk, kruien, ijsbeklemming, ijsbezetting, ijskropping, ijspakking, ijsopruiming, enz.





~ijsbank:
opeengepakt veld drijfijs.





~ijsbeer:
hardstenen bescherming onderaan een brugpijler. Ook avant-bec genoemd. Zie ook ijsbok.





~ijsbeklemming:
situatie die ontstaat wanneer drijfijs en losse ijsvelden vastraken en opeenhopen in een rivier en zo de doorgang belemmeren.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl.






~ijsbericht:
door Rijkswaterstaat verspreide mededelingen over de aanwezigheid van ijs op de vaarwegen en de eventueel, daarmee verbandhoudende, vaarverboden.





~ijsbeuker:
1> zwaar houten blok aan een lange stok, of soortgelijke constructie in staal, waarmee men het ijs rond het schip brak Soms ook tijdens de vaart(2) gebruikt.

2> mogelijke naam van een soort ijsbreker waarbij niet het vaartuig, maar een daarop opgesteld werktuig het ijs breekt. Soms als ijsbreker betitelt.





~ijsbezetting:
een massa van vast ijs, die de doorstroming of doorvaart blokkeert.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897; via Depher.nl.






~ijsbijl:
bijl met lange steel, o.a. gebruikt, om bij ijsgang, een strook rondom het schip ijsvrij te houden.
Over het algemeen hoeft een dergelijke bijl zich, behalve in gebruik, niet te onderscheiden van andere bijlen met een lange steel. Naar men zegt waren sommige bijlen voorzien van een metalen bescherming rond, of alleen aan de voorzijde van, de steel direct onder het bijlblad. Ook waren sommigen uitgerust met een aangezette, of aangesmede punt waarmee men ijsschotsen weg kon duwen.






~ijsboei:
in de tijd dat de boeien nog van hout waren: een metalen boei. [Links: Diverse termen inzake de bebakening.]
Mogelijk dat men nu (2020), nu men steeds meer kunststof boeien gebruikt, bij strenge vorst af en toe weer terug moet grijpen op metalen boeien.






~IJsboeier:
open houten vaartuig uit Noord-Holland. Zie verder bij Langedijker ijsboeier.
Op het moment van schrijven is het nog niet bekend of elders te lande, dan op de Langedijk, ijsboeiers gebouwd zijn.





~IJsboeier vereeniging:
vereninging die tot doel heeft een ijsboeier in bedrijf te houden.
Op het moment van schrijven is het nog niet bekend of elders te lande, dan te St. Pancras, dergelijke verenigingen in die tijd, of wanneer dan ook, bestaan hebben. In Amsterdam en Rotterdam had men wel de "IJsploeg", maar de schepen waren niet met een ijsboeier vergelijkbaar.
Bron: Het nieuws van den dag, kleine courant. Amsterdam, 24-11-1905 via Delpher.nl





~ijsbok:
schuin uit het water oprijzende, houten constructie als ijsbreker voor een (houten) brugpijler. Zie ook ijsbeer.





~ijsboord:
1> bij ijsgang, rond de waterlijn van het voorschip aangebrachte houten constructie, die beschadiging van de gangen door ijsschotsen moesten voorkomen. Ook ijsbord of ijsplank genoemd.
Gerelateerde term: ijsdubbeling.

2> soort van losse stalen band, die men bij ijsgang voor het schip kon hangen.
Gerelateerde term: stevenstuk.





~ijsboot:
1> roeiboot die bij ijsgang door veerdiensten gebruikt wordt. Vaak een ijsschouw, sleeschuit of iets dergelijks.
Term aangetroffen in: Staatsblad nr.75 1840.


2> meestal een kleine open boot met buitenboordmotor, waarin een vrieskist geplaatst is en waarmee men langs pleziervaartuigen vaart om ijs (en soms nog andere zaken) te verkopen. [Afbeelding.] Deze vorm van beroepsvaart is vrij nieuw en komt alleen in gebieden waar veel pleziervaartuigen op het water komen, voor.
Gerelateerde term: leurboot.





~ijsbord:
houten 'plank' die het schip bij ijsgang beschermt. Zie verder bij ijsboord.





~ijsbreken:
het opzettelijk doen breken van dicht gevoren ijsvlaktes met het doel het water weer in enigermate bevaarbaar te maken.
Genoemd in: De ingenieur jaargang 8, 1893, no 44, via Delpher.nl.






~ijsbreker:
1a>  vaartuig speciaal gebouw om ijs te breken. [Afbeelding] Men maakt wel onderscheid tussen stoom- en motorijsbrekers, er waren echter ook ijsbrekers die vanaf de wal voortgetrokken werden.
[Website: IJsbreken op de zaan op zaans-industrieel-erfgoed.nl .
Opm. wat bij de foto een ijsploeg genoemd wordt is, volgens mijn gegevens, een ijsslof.
]
[Website: IJsbreker Jan Blanken op lafeber.info .]
De eerste stoomijsbreker met een voorschip dat op het ijs schuift, de 'Achilles' werd naar een Duits model uit 1892, in 1894 in ons land geïntroduceerd.

Bron: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl. Eisbrecher - Im original und Modell, Klaus Buldt 1994. Verspreide berichten en foto's.

b> vaartuig dat niet met de romp, maar met aan boord geplaatste werktuigen het ijs breekt. Ook ijsbeuker genoemd.

2> constructie die voor het schip geplaatst wordt waardoor het beter geschikt is om ijs te breken. Zie ijsschoen/ijsslof of ijsploeg.
De ijsploeg schijnt rond 1880 tot ontwikkeling gekomen te zijn, men zegt dat de zwanehals(boeg) daar een uitvloeisel van is. De ijsslof is waarschijnlijk pas na de introductie van de ijsbreker, dus na 1894 tot ontwikkeling gekomen.


3> soort van groot formaat metalen hamer om ijs te breken. Zie ook ijsbeuker.

4> aan de voet van dijken en voor brugpijlers geplaatste, schuinoplopende, zware constructie, die tot doel heeft opwaaiend en kruiend ijs te breken.

5> constructie die tot doel heeft brugpijlers tegen drijfijs te beschermen. Zie bijvoorbeeld: avant-bec, ijsbeer, ijsbok, keerpaal.





~ijsbrekersteven:
(vaak) een steven, die vanaf net boven de waterlijn, vrij sterk schuin naar achter loopt, waardoor het vaartuig op het ijs zal schuiven. Bovendien is de steven extra stevig en zwaar uitgevoerd. Soms ook ijssteven genoemd, maar dat is eigenlijk iets anders.
De ijsbreker met een smal voorschip welk op het ijs schuift, is een Amerikaanse vinding die in 1894 in ons land geïntroduceerd werd.






~ijsbrug:
aaneenschakeling van houten vlonders waarmee een begaanbaar pad over een dichtgevroren water gelegd wordt.
Uit afbeeldingen blijkt dat er soms alleen een soort aanbruggen gevormd worden en dateen deel van de overtocht per ijsschouw/sleeschuit afgelegd moet worden.
Term aangetroffen in de ordaonantiën van het steigerschuitengilde.






~ijsclausule:
in de overeenkomst tussen schipper en bevrachter op genomen clausule volgens welke men, wanneer men door ijsgang niet kan varen, voor elke dag dat men gedwongen stilligt een vergoeding krijgt.
Deze vergoeding bedraagt vaak ongeveer 50% van het wettelijk geregelde overliggeld. Naar het schijnt kan, wanneer deze clausule niet in de overeenkomst is opgenomen, deze vergoeding middels de rechter toch worden afgedwongen.






~ijscommitée:
samenwerkingsverband van de plaatselijke Kamers van Koophandel en van de scheepvaart afhankelijke bedrijven, die in strenge winters tot passende maatregelen inzake de transporten van en naar deze bedrijven moet komen.





~ijsdam:
stuwwal van drijfijs. Ook wel ijswal genoemd.





~ijsdubbeling:
extra tegen de huid aangebrachte laag, welk het schip bij het varen door het ijs moet beschermen.
Gerelateerde term: ijsboord.





~ijsduin:
in meerdere lagen op elkaar geschoven veld drijfijs. Mogelijk gelijk aan ijsbank.





~IJsel.....:
tot ca 1940 veel voorkomende schrijfwijze voor de rivier de IJssel, welke term vanaf ca 1910 een sterke opmars kende.
Bron: zoek resultaten kranten via Delpher.nl






~ijsgang:
1> de aanwezigheid van ijs op vaarwegen.
Gerelateerde termen: ijsbreker, ijsploeg, ijsschoen, ijsboord, toewater, drijfijs, ijsdam, ijsduin, ijsbank, ijskropping, ijsclausule, ijsgeld, ijstoeslag, doorijzen, slop, ijszaag, ijsbijl, ijsbeuker, enz.

2> de beweging van drijfijs.





~ijsgeld:
uitkering aan personeel van beurt- en lijndiensten, wanneer er door ijsgang niet gevaren kon worden.
Zie ook ijstoeslag.





~ijshaak:
soort pikhaak, maar dan met één recht vooruit geplaatste teen en een andere die schuinsweg staat. IJshaken worden gebruikt om schietschouwen/ijsschouwen voort te duwen.





~ijsjacht:
soort ijsschuit, meestal voor de recreatie.





~ijskaart:
waterkaart waarop de ijsgang op de Nederlandse vaarwegen aangegeven is..





~ijskropping:
ophoping van drijfijs op stromend water.





~ijsonderschuiver:
voorzetstuk voor een vaartuig dat het ijs breekt door onder het ijs te schuiven; een ijsploeg.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.






~ijsoogst:
wat iemand aan ijsschotsen en brokken heeft weten te verzamelen. Zie ook ijsvissen. [Links: Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~ijsopruimer:
voorzetstuk voor een vaartuig dat het ijs breekt door op of onder het ijs te schuiven; een ijsslof, respectievelijk ijsploeg.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.






~ijsopruiming:
het verwijderen van een ijsbezetting, ijskropping en/of ijsbeklemming.





~ijsopschuiver:
voorzetstuk voor een vaartuig dat het ijs breekt door op het ijs te schuiven; een ijsslof.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.






~ijspakking:
opeenstapeling van ijs vanaf de bodem tot aan of boven de waterlijn.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.






~ijsplank:
houten bescherming rond het voorschip dat het schip bij ijsgang moet beschermen. Zie verder bij ijsboord.





~ijsploeg:
1> voor een schip, meestal een sleepboot, geplaatste drijvende constructie, die Onder het ijs schuift en daardoor het ijs breekt, waardoor het schip dus als ijsbreker gebruikt kan worden. Ook ijsbreker, ijsopruimer of onderloper genoemd. [Afbeelding]
Vergelijk: ijsslof.
Alhoewel er aanwijzingen zijn dat er reeds rond 1840 met iets wat men een ijsploegde noemde geëxperimenteerd schijnt te zijn, heeft het tot rond 1880 geduurd voor deze volledig tot ontwikkeling kwam. Hierbij was onder meer de Firma Ceuvel in Amsterdam betrokken. Men zegt dat de zwanehals(boeg) daar een uitvloeisel van is. De ijsslof is later ontwikkeling gekomen. (Bronnen: Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1840 (6) Ingenieur 1891 nr 6).
In het "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881 is echter sprake van de tewaterlating van een 'ijsopruimer', als 'ijsploeg' betiteld, die, afhankelijk van de stand en positie aan de steven als 'ijsonderschuiver' of als 'ijsopschuiver' gebruikt kon worden. Dus respectievelijk als ploeg of als slof/schoen.

Gerelateerde term: ploegspant.

2> Rotterdamse onderneming die begin twintigste eeuw de havens open trachtten te houden. Voluit: N.V. Sleepvaart Mij. "IJsploeg".
In Amsterdam heeft tussen 1879 en 1892 eveneens een vereniging met het zelfde doel en de naam 'IJsploeg' bestaan. Ze werd opgevolgd door de Vereniging Algemene Scheepvaartbelangen Amsterdam.





~ijsrammer:
vaartuig dat men gebruikt om het ijs te breken.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl.
De term lijkt alleen in relatie tot deze tekst gebruikt te worden. Volgens het Handboek IJsbestrijding Vaarwegen 2010 zou het echter gaan om voorzet stukken als de ijsslof en de ijsploeg.






~ijsschoen:
metalen voorzet stuk dat als ijsbreker fungeert. Zie verder bij ijsslof.





~ijsschip:
schip dat ijs vervoert. Soms ook ijsschuit genoemd.
Voor het gebruik in ijskelders en naar men zegt ook in brouwerijen werd in vroeger tijd natuurijs gebruikt. In strenge winters won men dat op rivieren en meren, maar ook werd er ijs uit Scandinavië aangevoerd. Foto's in het gemeentearchief van Amsterdam tonen dat er begin twintigste eeuw ijs uit de Amstel in binnenvaartschepen verzameld werd. Foto 1, Foto 2.






~ijsschouw:
1> forse open boot voorzien van schinkels waarmee men toewater oversteekt. Ook Schietschouw en Sleeschuit genoemd.
Sommige foto's tonen een Hollandse boot die als sleeschuit gebruikt wordt, andere afbeeldingen tonen vaak meer schouwachtige modellen.
Volgens het Algemeen Handelsblad van 1894 werden er in januari van dat jaar schietschouwen gebruikt om de Maas bij Slikkerveer over te steken.

Gerelateerde term: ijsbrug.

2> scheepstype. Vermoedelijk een vrij platte en stevige schouw voldoende groot om tenminste 6 personen te kunnen bergen en voldoende stevig om ijs te kunnen breken. Tegen de onderzijde van het vlak waren twee schinkels/schenen aangebracht waarmee de schuit over het ijs schoof/schoot. Over het algemeen Schietschouw genoemd. Ze werden gebruikt om bij ijsgang personen naar de overkant te kunnen brengen.
De term schietschouw wordt echter vaker gekoppeld aan een klein schouwtje met een erg hol vlak, dat door jagers en vissers gebruikt werd. Dat men met deze jagersschouw over het ijs zou gaan, zoals sommigen beweren, lijkt onwaarschijnlijk, maar toch werden deze kwetsbare vurenhouten schuitjes onder meer te Aalsmeer ook op die wijze gebruikt.
Dat er ook een heel andere schiet-ijsschouw bestond, blijkt onder meer uit in een beschrijving van de winter van 1838. Daar zegt men: "Eene schietschouw is een middending tussen eene schuit en eene slede" en in de 'Oude Tijd' van 1871 schrijft men: "Tot de ijssleden behooren ook de sleeschuiten. ... Zij dienen om, bij ijsgang op onze stroomen, de gemeenschap met de Overmaasche en Zeeuwsche eilanden te onderhouden. Van ouds werden ze daarom ook schietschouwen, en tegenwoordig ... ijsbooten genoemd; maar de ware naam is sleeschuit, want het ding is slee en schuit tegelijk: 't is een schuit op schaatsen, zonder roer, voor en achter vierkant, die in open water geroeid en over de ijsvelden geduwd wordt" (Bron Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.)
Men mag dus aannemen dat de schuit voorzien was van lange schinkels/schenen waardoor de druk op het ijs beter verdeeld werd en het schuitje stabiel staat. Ook verhaalt men dat de schuit, die in gebruik was als veer over de Moerdijk, naast een aantal passagiers, "een aantal kloeken mannen" kon bergen. Een dergelijk vaartuig zal redelijke afmetingen moeten hebben.
De eerder genoemde jagersschouw en de ijsschouw, die beiden schietschouw genoemd worden, blijken in het verleden soms grondig door elkaar gehaald te zijn.
In de aangehaalde passage wordt een verband gelegd tussen de Zeeuwse wateren en de term Schietschouw. Mogelijk heeft dat betrekking op het vissersvaartuig dat Schietschouw genoemd wordt.
Zie ook Googlebooks: Leeskabinet: Winter van 1838 en een passage bij Willem van Houten.

Gerelateerde term: ijshaak.





~ijsschuit:
1> een ijszeiler met een romp gelijkend op die van een zeilend vaartuigje. [Afbeelding.]

2> een open vaartuig van redelijke afnmetingen die voor het verzamelen of transport van natuurijs gebruikt wordt. Zie ook bij ijsschip.





~IJsselaak:
scheepstype. Vrachtscheepje van het type aak(1). IJsselaakjes hebben een voorstevenbalk en zijn over het algemeen wat kleiner dan bijv. de Hagenaar of de Hasselteraak. Ze hebben meestal een beetje volle en hoge kop, een geveegd(1) achterschip en een fraaie zeeg. De boeisels, op voor- en achterschip staan meestal in lijn met de romp, soms vallen ze iets naar binnen. [Afbeeldingen.]
Het type is ontstaan rond de Hollandse IJssel. Ze werden veelvuldig voor het vervoer zand, riet en bouwmaterialen gebruikt. De Rietaak en de Zandaak worden vaak tot de IJsselaken gerekend, terwijl de IJsselaak op zijn beurt soms weer tot de Boeieraken gerekend wordt. De houten IJsselaken waren tot circa 13,5 meter lang. De vrij smalle heve liep tot het bovenboord en de berghouten liepen niet over de heve door.
Verwante term: IJsseljacht, Oude IJsselaak.





~IJsselboeier:
soort Zuid-Hollandse boeier, vrij kort en breed.





~IJsselhaven:
haven die min of meer direct uitmondt op de (Gelderse) IJssel.





~IJsseljacht:
kleine welbesneden IJsseltjalk meestal voorzien van paviljoen en stuurkuip.





~IJsselkade:
kade welke aan de IJssel grenst.





~IJsselkop:
aardrijkskundige naam voor de landpunt op de scheiding van Rijn en IJssel ten zuiden van Westervoort (kmr. 879).





~IJsselman:
een schipper van langs de Hollandse IJssel. Ze voeren een eerste instantie vaak met ijsselaakjes, later met ijsseltjalken. Ze zaten, net als de IJsselschippers, vaak in de handel en het vervoer van bouwmaterialen.
Het onderscheid tussen een IJsselschipper en een IJsselman zou gelegen zijn in het feit dat de eerste zelf zand of grind beugelt, terwijl de tweede alleen vervoerder zou zijn. Niet iedereen zal echter hetzelfde onderscheid maken.






~IJsselmeer:
watervlakte ontstaan na de afsluiting van de Zuiderzee. Nadien is het stuk dat de naam IJsselmeer is blijven dragen, door droogmakingen en bedijkingen beperkt tot het resterende water boven de Houtribdijk en ten westen van de Ketelbrug.





~IJsselmeerdijk:
dijk langs de kusten en polders van en aan het IJsselmeer.





~IJsselmeerhaven:
haven die min of meer direct grenst aan het IJsselmeer.
Na de afsluiting van de Zuiderzee werden de Zuiderzeehavens IJsselmeerhavens, bij de verdere inpoldering van het IJsselmeer ging een steeds kleiner deel van de voormalige Zuiderzee IJsselmeer heten. Toch noemt men plaatsen als Marken en Muiden of zelfs Vollenhove en Elburg nog geregeld een IJsselmeerhaven. Kleine vluchthaventjes echter worden, zeker als ze van na de afsluiting zijn, geen IJsselmeerhavens genoemd. Het lijkt dus een beetje een persoonlijke kwestie.






~IJsselmeerkotter:
motorvaartuig dat gebruikt wordt voor de visvangst op het IJsselmeer.
De term wordt onder meer gebruikt in de liggers van de meetdiensten.






~IJsselmeerkust:
de natuurlijke en kunstmatige oevers van het IJsselmeer voor zover deze ook reeds deel uitmaakten van de Zuiderzeekust.





~IJsselmeerpolder:
elk der droogmakerijen die na 1932 in het IJsselmeer tot stand gekomen zijn. De Noordoostpolder, Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland.





~IJsselmeervisser:
1> willekeurig vaartuig, dat gebruikt wordt om op het IJsselmeer vis te vangen. De nieuwe types worden over het  algemeen motorkotter, soms ook IJsselmeerkotter, genoemd. [Afbeelding] Tot de oudere types behoren onder meer: de Aken(2), de Bollen(1), de Zeeschouwen, de Schokker, de Staverse jol, de Botter en de Zeepunter.

2> visser die hoofdzakelijk op het IJsselmeer vist.





~IJsselmeervisserij:
de visserij op het IJsselmeer.





~IJsselmeervlet:
reddingboot van het scheepstype vlet. Ontworpen voor Waddenzee en IJsselmeer.





~IJsselmeerwater:
het water van het IJsselmeer.





~IJsselschip:
scheepje van de IJsselschippers. Vaak als IJsselscheepje betitelt. Meestal is dit een IJsselaakje of IJsseltjalk.





~IJsselschipper:
schipper, die zand beugelde en vervoerde op de Hollandse IJssel. Daarnaast heeft men het ook vaak over IJsselmannen.
Het onderscheid tussen een IJsselschipper en een IJsselman zou gelegen zijn in het feit dat de eerste zelf zand of grind beugelt, terwijl de tweede alleen vervoerder zou zijn. Niet iedereen zal echter hetzelfde onderscheid maken.






~IJsselstoomboot:
een stoomgoederenboot van de Rijn en IJssel Stoomboot Maatschappij t Kampen, die een geregelde dienst vanuit Kampen en havens langs de IJssel op plaatsen langs de Rijn onderhoudt.
Bron: Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Deel 6 Door A. J. van der Aa, onder het lemma 'Kampen'. Geraadpleegd via Google books.






~IJsseltjalk:
niet al te grote Hollandse tjalk, echter minder hoekig en wat sierlijker van lijn. Vooral voor het beugelen en transport van zand gebruikt. Vaak voorzien van paviljoen(2). De mooiste scheepjes werden soms IJsseljacht en soms ook paviljoenjacht genoemd. [S> Tjalken.]





~IJsseltoilet: bepaald type scheepstoilet, dat boven de waterlijn geplaatst dient te worden. Zie bij scheepstoilet.





~IJsseltol:
elk der watertollen die op de IJssel geheven werden.





~ijsslof:
voor een schip, meestal een sleepboot, geplaatste drijvende constructie, die op het ijs schuift en daardoor het ijs breekt, waardoor het schip dus als ijsbreker gebruikt kan worden. Ook ijsschoen, ijsschuif, bovenbreker, ijsbreker, ijsopschuiver of bovenloper genoemd. Door sommigen, abusievelijk, als ijsploeg betitelt.
[Afbeelding]
De ijsslof schijnt rond 1879 door dhr. Rutters Amsterdam bedacht te zijn. De firma Ceuvel ontwikkelde het idee verder, terwijl de firma Goedkoop voor de bouw zorgde. De ijsploeg is van eerdere datum. (Bron: Eigen Haard 1918 nr. 7)






~ijssteven:
1> i.v.m. het varen door ijs extra sterk gebouwd voorschip.
Zie ook ijsversterking.

2> speciaal gevormde steven van een motorvaartuig wat het breken van ijs moet vergemakkelijken. Zie ook bij ijsbrekersteven.





~ijstoeslag:
bepaalde extra vergoeding aan de schipper, wanneer er bij ijsgang of vriezend weer gevaren moet worden.
IJstoeslag wordt soms ook ijsgeld genoemd.





~ijsveld:
een grote aaneengesloten opppervlakte van ijs, dat niet aan alle zijden de oever raakt.
Bron: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl.






~ijsversterking:
in verband met het varen door ijs in het voorschip aangebrachte verstevigingen.
Deze verstevegingen bestaan meestal uit extra dikke huidplaaten, extra of extra zware spanten en mogelijk ook stringers. Spanten en platen kunnen ook als dubbeling aangebracht zijn. IJsversterkingen treft men niet alleen op ijsbrekers en ijsbrekende sleepboten, maar ook op diverse vrachtschepen, in het bijzonder tankschepen, aan.






~ijsvissen:
1> vis, die zich onder het ijs bevindt trachten te vangen. Ook wakvissen genoemd.
Gerelateerde termen: botkloppen, floddernet, spoelen, spoelstok, wakvissen, en Lijst: diverse termen inzake het vistuig.

2> ijs dat zich op rivier, sloten, grachten en plassen gevormd heeft verzamelen. [Links: Diverse termen inzake de visserij.]
Dit gebeurde onder meer voor brouwerijen, voor de ijskelders die bij sommige langoederen waren en voor de visserij.
Onder meer genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~ijsvisser:
1> persoon die zich met het ijsvissen bezig houdt. Ook wakvisser genoemd.
Gerelateerde termen: botklopper, floddernet.

2> persoon die ijsschotsen of brokken ijs verzamelt.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~ijsvisserij:
al het geen met het ijsvissen van doen heeft. Ook wakvisserij genoemd.
Gerelateerde termen: botkloppen, floddernet, spoelen, spoelstok, wakvissen, en[Links: Diverse termen inzake de visserij.





~IJsvlet:
1> benaming van een ijzeren schuitje dat in de haven van Volendam gebruikt werd om het ijs tijdens de dooi te breken.
Het is niet goed te zien welk type dit schuitje voor moet stellen, maar een gewone vlet is het zeker niet. Genoemd bij: nieuwlanderfgoed.blogspot.nl

URKER IJSVLET
: soort Haringschuit met schinkels.

Gerelateerde termen: ijsschouw, Langedijker ijsboeier, ijsbreker.





~ijsvlieger:
houten roeiboot, een vlieger voorzien van schinkels.
Bron: Scheepvaartmuseum Amsterdam. Aldaar omschreven als: Model van een ijsvlieger van het Lingense veer. Gebouwd naar opmetingen door Maurice Kaak van de ijsvlieger in de collectie van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen.






~ijsvrij:
zonder noemenswaardige hoeveelheden vast ijs of drijfijs.





~ijswal:
door het ijs opgeworpen opeenhoping van ijs. Zie bij ijsdam.





~ijszaag:
lange handzaag met zeer grove vertanding. De ijszaag wordt onder andere gebruikt bij het doorijzen en wanneer men bij ijsgang een strook rond het schip ijsvrij wenst te houden.





~ijszeilen:
zich met een ijsjacht of -schuit verplaatsen.





~ijszeiler:
1> op glijijzers opgesteld 'vaartuig' waarmee men op het ijs kan zeilen. Een ijsjacht of ijsschuit.
IJszeilers werden vroeger wel voor zakelijk transport gebruikt. Aangezien men ijs zelden volledig kan vertrouwen hadden deze zeilers voldoende drijfvermogen om te blijven drijven als men door het ijs zakte. Daarna verder zeilen was echter, door de dikte die het ijs toch had, zelden mogelijk.


2> iemand die ijszeilt.





~IJveer:
naam en algemene aanduiding voor de vaartuigen van het Gemeentelijk Vervoer Bedrijf Amsterdam, waarmee een oeververbinding tussen het centrum van de stad en Amsterdam-noord onderhouden wordt. [Afbeelding]
Reeds in 1308 wordt er gesproken van een veerdienst tussen de monding van de Amstel en de Volewijk (Voelwije) in het huidige Amsterdam Noord. Of het IJveer daarmee een plaatsje in het Guinessbook of records verdient, is me niet bekend.
Vanaf 1897 tot op heden (2011) is het veer in handen van de Gemeente en heeft het bijna altijd gevaren. De grote wagenveren droegen de naam Gemeentepont met een volgnummer. De passagiersscheepjes van de overzetdiensten droegen de naam IJveer met een volgnummer, ook de nieuwe voet- en fietsveren dragen sinds 1985 de naam IJveer.
In verband met brandstofschaarste voer het wagenveer Tolhuis tussen 1 april en half augustus 1945 niet, maar vormden zes ponten, samen met enkele schuiten een pontonbrug van de Ruijterkade naar het Tolhuis. De schuiten vormden het beweegbare deel dat ten behoeve van de scheepvaart op gezette tijden uit gevaren werd.
Bronnen: Diverse verspreide berichten o.a. op kustvaartforum.com, kranten op Delpher.nl, eigen waarneming en aanvullende in formatie via de Wikipedia.





~ijzen:
1> een schip, door het ijs verplaatsen. Zie verder bij doorijzen.

2> bij vorst een strook water rond het schip vrij houden. Dit om schade aan het eigen schip, andere schepen, meerpalen en wallekanten te voorkomen.
Vermeld in: Reglement voor de haven der stad Amsterdam 1834






~ijzer:
1> hiermee wordt in de binnenvaart een bepaalde soort staal, het zogenaamde puddelijzer bedoeld. Het staat ook bekend onder de naam klipperijzer.
De eerste ijzeren binnenvaartschepen verschenen in Nederland in 1824 dit waren stoomschepen. Eerst alleen sleepboten, later vervoerden deze ook passagiers of goederen. De eerste ijzeren vrachtschepen (sleepschepen voor de rijnvaart) volgden in 1841. Het eerste stalen zeilschip, in de liggers omschreven als een zeilaak, zou in 1864 gebouwd zijn. Rond 1870 verschijnt de eerste ijzeren tjalk en rond 1877 de eerste Klipper. Dit alles volgens de liggers van de meetdiensten.
Eind negentiende eeuw gaat men in Nederland langzamerhand over op het bouwen van stalen schepen en verdwijnt het ijzer uit de scheepsbouw. Dat proces wordt nog tijdelijk vertraagd door de schaarste tijdens de eerste Wereldoorlog, maar 10 jaar later is de bouw van ijzeren schepen (volgens de gegevens uit de liggers) wel verleden tijd.
Ik heb echter de indruk dat er in deze liggers niet altijd een betrouwbare scheiding tussen ijzer en staal gemaakt wordt.
Zie ook: Geschiedenis van binnenvaart en vaarwegen. Auteur: J.U. Brolsma - 2010 (pdf via TUDelft)


2> lekenbenaming voor staal.
Wanneer een schipper het woord ijzer of staal gebruikt kan hij, over het algemeen, zowel ijzer als staal bedoelen. Hij wijkt daarin niet af van de woordkeuze van veel walbewoners, waar ook de meeste personen het verschil tussen ijzer en staal niet kennen.
Wanneer een schipper het echter heeft over een ijzeren schip in tegenstelling tot een stalen schip, dan bedoelt hij een schip dat gebouwd is van een materiaal dat door schippers vaak aan geduid wordt als puddelijzer en om de verwarring geheel compleet te maken hebben schippers en werven het soms ook over: staalijzer.
Over de verschillende officiële benamingen en de productie van staal is het nodige op internet te vinden.


EEN SCHIP IN HET IJZER ZETTEN
: zie overijzeren.

3> hulpstuk van de korvenmaker bij het vlechten van tenen korven en kubben. Ook goot of aanslagijzer genoemd.
Met de goot wordt de ingestoken teen weer terug naar de buitenzijde gebogen.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~ijzerbeslag:
van staal, smeed- of gietijzer gemaakte toebehoren, steunen, verstevigingen, en dergelijke. De zogenaamde beslagdelen.





~IJzeren varken:
aan de Overijsselse pot verwant scheepstype. Met vrij steile, gebogen, voorstevenbalk, vrij spits voorschip, rond achterschip, voorzien van luikenkap, paviljoen en roef; een draai-over-boord.
Van dit vaartuig is slechts één vermelding en één afbeelding bekend. Volgens G.J. Schutten zou 'IJzeren varken' de bijnaam van de Overzeese beurtzomp zijn.






~ijzerglimmerdekverf:
dekverf waarin ijzeroxide'splinters' verwerkt zijn. Hierdoor ontstaat een stroef oppervlak. Zie ook: antislipverf.





~ijzerhelling:
deel van het werfterrein waar men nieuwe ijzeren en stalen schepen bouwt.
De term lijkt beperkt tot Friesland en mogelijk zelfs tot de Lemmer beperkt geweest te zijn.






~ijzermenie:
roestwerende verf met rood-bruine kleur, die ijzeroxides bevat. In enkele gevallen ook dodekop genoemd.





~ijzermenieplamuur:
mengsel van plamuur en ijzeroxides. Ook bloedplamuur genoemd.





~ijzerplamuur:
1> vaak wordt hier mee ijzermenieplamuur bedoelt.

2> willekeurige soort plamuur geschikt om op staal gebruikt te worden. Zie ook staalplamuur.





~ijzerziek:
het op bouten en klinken losraken van de huidgangen. Ook boutziek genoemd.





~ile:
L-vormige kimplank zoals die in de Romeinse tijd voorkwam. Uit het Frans overgenomen term waarmee in bepaalde archeologische geschriften constructies overeenkomend met de overgangsplank bedoeld worden.
Bron: Flevoberichten nr. 280






~impeller:
1> rubberen schoepenrad bij bepaalde waterpompen. Ook geschreven als impellor.

2> schoepenrad, soort veelbladige schroef, van een waterjet. Ook geschreven als impellor.





~impellerpomp:
type vloeistofpomp met een soort van rubberen schoepen. Ook geschreven als impellorpomp.





~impellor:
soort schoepenrad, Zie bij impeller.





~inbijten:
door het hakken van wakken, bijten een schip door het ijs in de haven brengen.
Zie ook bijten, doorijzen.





~inbinden:
het vastzetten van een zegen aan de onder- en bovenreep. Zie verder bij staaien.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inblaascompressor:
onderdeel bij een inblaasmotor. Luchtpomp waarmee de inblaaslucht onderdruk gebracht wordt.





~inblaaslucht:
gecomprimeerde lucht die gebruikt wordt om de brandstof in de cilinder te blazen. Zie ook inblaasmator.
Bron o.a.: J.C. Piek, Scheepsmotoren. Stam,1935 via Delpher.

Vergelijk startlucht.





~inblaasmotor:
in 1893 door Rudolf Diesel ontwikkelde motor, waarbij de brandstof met behulp van samengeperste lucht in de verbrandingsruimte gebracht wordt.
Deze luchtdruk had men nodig om de brandstof, tegen de compressiedruk in de cilinder in, in de verbrandingsruimte te brengen. Naar de benodigde compressor voor de inblaaslucht ook compressormotor genoemd.
Vanaf 1927, met de komst van de, door Robert Bosch uitgevonden, hoge druk brandstofpomp kwam er langzaam een eind aan het bestaan van deze inblaasmotoren.
Bron: Oliemotoren, handleiding voor verbrandingsmotoren. Kluwer,1934. e.a.






~inblaasvat:
onderdeel bij een inblaasmotor. Luchttank waarin de voor de brandstofinspuiting noodzakelijke, gecomprimeerde, lucht wordt opgeslagen.





~inbraak:
plaat waar een dijkdoorbraak is geweest.





~inbreken:
het zich met de schijfsnijkop van een bodemschijfcutter ingraven in de te verwijderen bodemlaag.





~inbuigen:
van inhouten of stalen spanten: door buigen passend maken.





~incidentenbestrijdingsvaartuig:
vaartuig dat (ook) bij grote ongevallen ingezet kan worden. Ook rampenbestrijdingsvaartuig genoemd.





~inclinatie:
de mate waarin de ligging van een kompasroos of naald afwijkt van horizontaal.
De inclinatie is eigenlijk de hoek dat een vlak ten opzichte van een standaard vlak heeft. De inclinatie van het aardmagnetisme ten opzichte van het aardoppervlak in Nederland bedraagt ca. 67 graden. Op de magnetische polen van de aarde is dat 90 graden. De voor Nederland geproduceerde kompassen zijn gecompenseerd voor de in Nederland voorkomende inclinatie. De kompasroos, naald, zal dus horizontaal liggen. Reist men echter verder noordwaarts dan zal het kompas steeds verder voorover gaan duiken, waardoor er een afwijking in de aanwijzing, een declinatie zal ontstaan.






~indicateur:
instrument waarmee het drukverloop in een cilinder, tijdens het bewegen van de zuiger, opgetekend kan worden.





~indicateurkraan:
afsluiter die een verbinding heeft met de verbrandingsruimte van een oliemotor of met de cilinder van een stoommachine, en waarop een indicateur bevestigd kan worden. Bij oliemotoren vaak tevens als decompressiekraan fungerend.
Bron: Oliemotoren door J.C. Piek, Uitg. Stam 1943 en Zuigerstoommachines door H.W. Haga. Uitg. Stam, ca. 1948. Beiden via Delpher.






~indicateurpaardekracht, iPK:
het vermogen van een stoommachine berekend aan de hand van de met de indicateur gemeten waardes. Ook geschreven als: indicateur-PK.





~indompeling:
de mate waarin de scheepsromp onder water gedompeld is. Ander woord voor diepgang.





~indraaien:
van ankers: het, met een lier of draadspil aan boord of tegen het schip trekken van ankers.
Zie ook opdraaien en inhieuwen.





~indrijven:
al drijvende een haven of een tot berging bestemde plaats binnen komen. Ook binnendrijven genoemd.
De term wordt niet alleen voor schepen, maar ook voor drijvende constructies gebruikt.
Bron: J.A. Ringers, Beschrijving van den bouw van de derde schutsluis in het kanaal door Zuid-Beveland te Hansweert.






~Industrie:
voormalige Nederlandse dieselmotoren fabriek. Vooral bekend van langzaamlopers. [Menu: Afbeeldingen motoren, Website: abelforte.nl/industrie.] Samen met Kromhout, Brons en Bolnes ook 'eigenaar' van Samofa.





~industriehaven:
een haven of zijhaven in een industriegebied, meestal verboden voor pleziervaartuigen.





~Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepvaart, I.V.S.90:
Scheepvaart begeleidingssysteem, dat voornamelijk gebruikt maakt van marifoonverbindingen tussen de schepen en IVS-posten. In eerste instantie bekend als I.V.S.-90, later als I.V.S. next.[Website: rijkswaterstaat.nl.]
Verwante term: Zeeuws Haven Informatie Systeem.





~ingangskap:
klein opbouwtje met scharnierende of schuivende bovenkant en vaak ook deurtjes, dat als ingang tot een benedendekse ruimte fungeert. [Afbeelding] Een ingangskap voor het vooronder wordt een vooronderkap genoemd.





~ingangskoekoek:
koekoek, die tevens als ingang tot een benedendekse ruimte fungeert.
Afbeelding hiernaast: Ingangskoekoek op een paviljoenpraam. Tekeningfragment door Rens Lensselink via Zaansarchief.






~ingebouwd:
van roeven: zuid-Nederlands, Vlaams synoniem voor verzonken.





~ingelaten:
gedeeltelijk in een uitsparing opgenomen. Het resultaat van het inlaten.





~ingestraakt:
van een sterk naar binnenliggende rand voorzien.
Vlaamse term die in verband met berghouten en stuiten gebruikt wordt. Deze hadden (op houten schepen) soms een duidelijk zichtbare rand om de lijnen van het schip beter uit te laten komen. Het vormt tevens een droge-naad.






~ingezonken:
1> meer diepgang gekregen hebben; het resultaat van het inzinken.

2> van opbouwen: niet geheel boven het dek uitstekend: verzonken.

3> gedeeltelijk in een onderliggende uitsparing passend. Soms ook ingelaten genoemd.





~ingieren:
met een gesleept schip een haven of iets dergelijks gaan invaren, terwijl de sleepboot zijn koers op het hoofdvaarwater blijft volgen. Ook inscheren genoemd.





~inhalen:
1> verouderde term voor het de sluis in laten varen van schepen.
De term werd (in de zuidelijke Nederlanden) gebruikt in de trant van: "We gaan de sluis inhalen".
Het andere inhalen, van harder gaan dan een ander noemt men in de binnenvaart oplopen. Het passeren van het opgelopen schip voorbijlopen.


2> iets, meestal een touw of visnet, binnenboord of aan land trekken. In sommige gevallen verkort tot halen.
Gerelateerde termen: inhieuwen, inpalmen, opdraaien, enz,.





~inhieuwen:
1> van ankers: het omhoog halen van het anker. Ook hieuwen genoemd.
De term is voornamelijk van toepassing wanneer het anker met de hand of met een braadspil, stukje bij beetje omhooggetrokken wordt. Wanneer men een ankerlier gebruikt, spreekt men in het algemeen van opdraaien of indraaien.


2> in het algemeen: iets naar boven of naar zich toe trekken.





~inhout:
1> willekeurig stuk hout, dat NA het aanbrengen van de gangen (men bouwt dus op mallen), aan de binnenzijde tegen deze gangen bevestigd wordt. Vaak ook spant genoemd.
Dit soort inhouten zijn vaak veel lichter van constructie dan de navolgenden. Men ziet deze vooral bij overnaads gebouwde vaartuigen.


2> verzamelnaam voor alle houten verbindingsdelen aan de binnenzijde van de romp. Ook spant genoemd.
Gerelateerde termen zie bij spant.

3> Vlaams voor het verticale gedeelte van een spant: een oplanger, een staander.





~inkel:
trechtervormig visnetje in een fuik, kruik of kuilnet. Ook inket, inkéling, keel, keb en kebbe genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
INKET is mogelijk Fries. Rond Bunschoten gebruikt men de term huifje.
De termen KIB, KIBBE en KOBBE zijn geen dialectvorm van keb en kebbe, maar van kub en kubbe. Zie aldaar.

Gerelateerde termen: inkelsnoer, huifje.





~inkelband:
rij dubbele mazen voor de aanhechting van de inkel.





~inkelen:
de inkelsnoeren spannen.





~inkeling:
trechtervormig visnetje in een fuik, kruik of kuilnet. Zie ook inkel.
Uitspraak: inkéling.
O.a. Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inkelsnoer:
lijntje, meestal paarsgewijs aangebracht, waarmee de inkels gespannen, d.w.z. open, gehouden worden.





~inket:
trechtervormig visnetje in een fuik, kruik of kuilnet. Zie ook inkel.





~inklaren:
de douaneformaliteiten bij het binnenkomen van een land vervullen.





~inklaring:
het inklaren.





~inkloppen:
laverend het hoekwant inhalen.
Gerelateerde term: opkloppen.





~inkomen:
1> het inhalen van de lijnen aan de zegen, waarmee men dan de zegen naar zich toe trekt. Dit kan zowel op de hand, als met een paard, als met de spil gebeuren. Ook aanhalen, aantrekken, aandraaien, bijtrekken bijdraaien, bijhalen en landen genoemd. [Links: Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.


2> het langszij het schip laten draaien van de ankerkuil of de raamkuil. Het tegengestelde van deunkomen en het gevolg van hogeraankomen. [Lijst Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inkorten:
1> van een schip: ongeveer uit het midden van een schip, een stuk weghalen en daarna beide delen weer aan elkaar lassen.

2> van een mast: van de onderzijde een stuk afhalen.

3> een touw, staaldraad of ketting, door hieuwen of inpalmen, een stukje korter maken.
4> een touw door het leggen van één of meerdere knopen of steken, korter maken. Ook opkorten genoemd.
Gerelateerde term: opkortsteek.





~inkorthaak:
op een moderne hijshaak gelijkende haak echter met een zeer smalle bek bestemd om rond kettingschalmen te haken. [Afbeelding op hijsunie.nl]
Gerelateerde term: inkortklauw.





~inkortklauw:
twee-tenige korte en stevige metalen 'haak', die om een kettingschalm past, waarmee men kettingstroppen in kan korten. Vroeger vaak met langere 'tenen' en ook duivelsklauw genoemd. De moderne inkortklauw heeft meestal een geheel andere uitvoering.
Gerelateerde term: inkorthaak, duivelsklauw.





~inkrimpen:
1> het schip met de kop in de wind draaien en houden.

2> meer tegen de wind in gaan varen. Beter bekend als oploeven.





~inlaat:
1> uitsparingen in het lijfhout waarin de dekdelen eindigen.

2> dekdeel dat, daar waar het naast liggende dekdeel eindigt, tot het lijfhout verbreedt.
Een zeer weinig gebruikte methode, waarvan het eventuele voordeel mij niet bekend is.



3>
INGELATEN GANG
: een gang, die tussen de andere gangen aangebracht is en waarbij de naast liggende gangen versmald zijn. Zie ook insteker.

4> huiddoorvoer waardoor buitenwater in het schip kan komen.

5> uitsparing in de ondergrond, waarin een voorwerp geheel of gedeeltelijk verdwijnt.






~inlaatbijt:
bijt in het ijs waardoor men de zegen onder het ijs brengt. [Lijst Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
Vanaf de inlaatbijt brengt men het zegen met de spoelstok via tussen liggen bijtjes naar de uitlaatbijt. Dit noemt men spoelen.






~inlaatsluis:
sluis bestemd om water in een bepaald gebied toe te laten. Over het algemeen dienen deze de sluizen de waterhuishouding en slechts indirect de scheepvaart. Aangezien ze in normale stand gesloten zijn, zijn ze ook niet in de vaarwegen zelf opgenomen. Een bekende inlaatsluis is de inundatiesluis, maar ook de irrigatiesluis is een inlaatsluis. Deze dient specifiek de landbouw. In Nederland is de grens tussen irrigatie- en inlaatsluis vaak moeilijk te trekken. Zie ook hevel. [Links: Diverse termen inzake sluizen en stuwen.]
Het begrip is onder meer te vinden in: Sluizen en Stuwen door G.J. Arends Delft 1994.






~inladen:
zaken aan boord brengen. Zie verder bij laden.





~inlader:
1> oud, maar ook toen niet erg gebruikelijk, synoniem voor bevrachter.

2> persoon die, zonder tussenkomst van een bevrachter, iets met een beurt- of stukgoederenschip laat vervoeren.
Bron: Wetboek van Koophandel 1838 art.473.






~inlaten:
1> een inlaat maken.

2> water van een gebied met hoge waterstand naar een gebied met lage waterstand laten vloeien.





~inlaveren:
ergens laverend invaren.
Verouderd. Bron: Handwoordenboek J.M. Kramer 1923.






~inlegpremie:
bedrag dat men moet betalen wanneer men als deelgenoot bij een onderlinge toetreedt (meestal een zeer klein percentage van de verzekerde waarde van het schip). Ook inleg genoemd.





~inlegspie:
bij oudere 'werktuigen' een veel gebruikt 'machine'onderdeel. Een klein 'balkje' van staal dat klem in een uitsparing op een as past en meestal een met een zeer geringe speling in de ruimte, uitgespaard in het voorwerp rond die as, ligt. Onder andere toegepast tussen schroefas en schroef en tussen de verschuifbare tandwielen van lieren en de lierassen. Ook meeneemspie genoemd.





~inlieren:
iets met een lier naar 'binnen' draaien.





~in-lijn-koppeling:
keerkoppeling waarbij de verschillende mechanismen zoveel mogelijk achter elkaar geplaatst zijn en waarbij de ingaande en uitgaande as op één lijn liggen. Ook langhalskeerkoppeling genoemd.





~inloeven:
1> onbekend synoniem voor oploeven.

2> scherp aan de wind ergens naar binnen varen.





~inloodsen:
een vaartuig behulpzaam zijn bij het invaren van een haven of kleiner water. Zie binnenloodsen.





~innemen:
1>
ZEIL INNEMEN
: een zeil reven of een bijzeil strijken en bergen. Meestal zeil minderen genoemd.

2> lading innemen, laden.

3> bij het rondbreiën een kleiner aantal mazen per rondgang breiën. Ook minderen, afminderen, afvatten en stelen genoemd. [Lijst: Overige termen inzake het vistuig].
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~innet:
het binnenste, tussen de ladderingen hangende net, bij een drijfnet. Ook boezem genoemd. [Lijst: Diverse termen inzake het vistuig.]
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inpakken:
de gekochte vis in manden of korven (eventueel onder toevoeging van zout) opbergen.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inpalmen:
1> een touw, staaldraad of ketting met de handen binnenboord trekken. Vroeger mogelijk ook schalken genoemd.
Meestal gebruikt wanneer men daarmee geen last verplaatst, dus wanneer het makkelijk gaat. In andere gevallen spreekt men vaak van inhieuwen
.
Gerelateerde term: uitpalmen.

2> onjuist gebruikt als synoniem van inhalen, binnentrekken.
Onder meer bij Dr. Th. H. van Doorn in Terminologie van Riviervissers in Nederland heeft men het over "met de spil inpalmen".






~inpezen:
de mazen langs de rand van de ankerkuil door middel van de kuiltoom aan het kuilhout zetten. Ook staaien en vastwerken genoemd. [Lijst: Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inpikken:
gebruikelijk synoniem voor inhaken. Een haak in een ring, oog of lus steken.





~inroeien:
1> al roeiend binnengaan: een haven inroeien.

2> het met de roeiboot uitbrengen van de zalmzegen, bij de klepvlotvisserij. Ook uitzetten genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inscharen:
het uitslijten van de oever, als gevolg van stroming. (Onbekende term.)





~inscharing:
het resultaat van het inscharen.





~inschepen:
het aan boord (laten) gaan van passagiers of vee, soms ook laden. Zie ook embarkeren.





~inscheping:
het inschepen.





~inscheren:
1> een touw of staaldraad over de schijf van een blok geleiden of door oog voeren, halen. Verouderde vorm is 'scheren'. Ook strietsen of doorscheren genoemd. Zie ook uitscheren.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.


2> met een gesleept schip een haven of iets dergelijks gaan invaren, terwijl de sleepboot zijn koers op het hoofdvaarwater blijft volgen. Ook inzwemmen en ingieren genoemd.





~insertplaat:
tegen of in de huid aangebrachte versteviging, in de vorm van een dikke plaat. onder meer toegepast voor de montage van onderdelen van een waterjet.





~insimmen:
galen met simmen tot een visnet vormen.





~inspectieboeier:
inspectievaartuig van het type boeier.





~inspectievaartuig:
algemene benaming voor een vaartuig dat door een overheid voor de toezicht op (de toestand van) het vaarwater (en de daarbij behorende kunstwerken) gebruikt wordt.
Gerelateerde termen: motorinspectievaartuig, visserij-inspectievaartuig, patrouillevaartuig, inspectieboeier, inspectieschip, inspectievlet, kantonniersvlet, enz.





~inspectieschip:
vaartuig dat voor de toezicht op (de toestand van) het vaarwater (en de daarbij behorende kunstwerken) gebruikt wordt.
In eerste instantie was de term min of meer gereserveerd voor zeegaande vaartuigen van de overheid. Later wordt de term ook voor binnenvaartschepen en voor schepen van niet-overheden gebruikt.






~Inspectie leefomgeving en transport, I.L.T.:
overheidsdienst die zich onder meer met de scheepvaart bezig houdt. Zie bij Inspectie verkeer en waterstaat.





~Inspectie verkeer en waterstaat, I.V.W.:
overkoeplend overheidsorgaan waarin sinds de oprichting in 2001 onder meer de scheepvaartinspectie opgenomen werd.
Bij het samengaan van departementen in 2012 kwam de dienst bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.





~inspectievlet:
vermoedelijk een inspectievaartuig van het scheepstype vlet vaak ook kantonniersvlet genoemd.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.






~inspet:
Vlaams voor helmstok.
Het woord is afkomstig van inspit. In Vlaanderen gebruikte men namelijk ook bij houten helmstok een constructie waarbij het hout IN de roerkop gestoken wordt.
Volgens Maurice Kaak zou het Nederlandse helmHOUT in Vlaanderen een helmSTOK genoemd worden.





~inspit:
stalen staaf die in de kop van het roer gestoken wordt en als helmstok fungeerd. Vergelijk inspet.
In tegen stelling tot een helmstok is de inspit altijd uitneembaar. Mr Jhr. J. van Lennep maakt dit onderscheid echter niet.
Voor de bewering dat deze term in het Nederlands ook voor houten helmhouten gebruikt werd, heb ik geen bewijzen kunnen vinden. In het Vlaamse taalgebied kent men dat echter wel.






~instaaien:
het vastzetten van het visnet aan de onder- of bovenreep of aan de hoepels. Zie verder bij ophoepelen en staaien genoemd.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~insteekdok:
afsluitbare insteekhaven.





~insteekhaven:
vrij smalle haven, die direct op een vaarwater of andere haven uitmond.





~insteken:
EEN NIEUW BOORD INSTEKEN
: bij houten schepen een (deel) van een gang of boord vervangen.





~insteker:
1> gang die, tussen andere gangen in ligt en bij één van de stevens begint, maar niet tot de andere steven doorloopt.
Gerelateerde termen: geerd, soldatengat, vrinksel.

2> het midderste deel van het boeisel bij onder meer de botter.
Bij de botter bestaat het totale boeisel uit een voor- en achterboeisel met daar tussen de insterker.


3> vrij onbekende term voor een opsteker, die tegen de onderkant van de botteloef aangebracht is.





~instructieschip:
meestal niet varend schip, waarop praktijklessen voor de binnenvaart gegeven worden. Zie ook: opleidingsschip.





~instructievaartuig:
meestal een varend schip, waarop praktijklessen voor de binnenvaart gegeven worden. Zie ook: opleidingsschip.





~insplitsen:
1> door middel van een splits vormen of met elkaar verbinden.
Het is in dit geval moeilijk aan te geven wanneer men alleen het woord splitsen dan wel het woord insplitsen moet gebruiken.


2> een voorwerp in een touw of een staaldraad opnemen, door het touw, of de staaldraad, strak om het voorwerp te leggen en met een splits vast te zetten.





~instroomkanaal:
koker in de romp, uitmondend in de huid, waardoor het door een boegjet gepompte water toestroomt.
Bron: vanwijkwerkendam.com






~intercominstallatie:
electronisch apparaat, waarmee men tussen twee punten kan communiceren. Ook wel bekend als praaiinstallatie. [Afbeelding hoornluidsprekers, versterker.]





~interkoeling
koelsysteem voor motoren met twee gescheiden koelwatercircuits.





~Intermediate:
betonnen caisson van 24x17,5x4,5 meter. Oorspronkelijk bedoelt om bij de landing te Normandië gebruikt te worden voor de aanleg van havens. Hier in Nederland onder meer gebruikt om in 1945 het gat bij Westkapelle te dichten.
Het was de middelste maat van de drie caissons die voor de landing in Normandië ontworpen waren. De andere maten waren de Beetle en de Phoenix.






~internaat:
plaats waar kinderen kost en inwoning genieten en tevens onderwijs ontvangen. Zie schippersinternaat.





~internaatschip:
vaartuig, waarin een schippersinternaat of soortgelijke instelling gevestigd is.
De Stichting Hervormde Internaten voor schipperskinderen had onder meer drie kempenaars, 'Prinses Margriet', 'Prinses Marijke', 'Prinses Irene', en een wat kleiner schip, 'Koningin Wilhelmina', als internaat schip. De drie eerste schepen hadden een ligplaats in Zwolle, Groningen en Rotterdam.
Er waren echter meer instellingen met internaatschepen. Het pantserschip 'De Schorpioen' fungeerde met de naam Prinses Margriet als internaatschip voor de zeevaartschool in Den Helder. Het opleidingsschip de 'Pollux' was behalve een opleidingsschip ook een internaat. De 'Bonaire' fungeerde onder de naam 'Abel Tasman' als internaatschip voor de zeevaartschool 'Abel Tasman', Delfzijl. Het passagiersschip 'Erasmus' deed dienst als internaatschip in Dordrecht onder de naam 'Hollands Glorie'. Verder was er nog de 'Jan Backx' in Rotterdam, maar daarmee is de lijst waarschijnlijk nog niet compleet.





~Internationaal (scheeps)registratie nummer:
aan een schip toegekend uniek nummer. Zie verder bij Europanummer.





~ Internationale Vereniging het Rijnschepenregister, I.V.R.:
op 14 november 1947 te Rotterdam opgerichte Internationale Vereniging voor het houden van het Rijnschepenregister. Later worden de doelstellingen meer omvattend en omschrijft men het als: "Internationale Vereniging voor de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de binnenvaart en de verzekering en voor het houden van het register van binnenschepen in Europa." (citaat website I.V.R.).





~intimmeren:
voor permanente bewoning geschikt maken. Zie ook: betimmeren,





~intrekken:
van de romp van een schip: in breedte minder worden. Meestal gebruikt voor een vermindering in het horizontale vlak. Voor het verticale vlak bezicht men de term invallen.
Bron: Mr. J. van Lennep Zeemanswoordenboek 1856.






~intrekking:
de mate waarin de romp van een schip in breedte minder wordt. Meestal gebruikt voor een vermindering in het horizontale vlak. Voor het verticale vlak bezicht men de term invalling.
Bron: Mr. J. van Lennep Zeemanswoordenboek 1856.






~inundatierecht:
het recht om in geval van oorlog of anderszins land onder water te zetten.
C. Smit, Het verdrag tusschen Nederland en Belgieë van 19 april 1839. A.W. Sijthoff's Uitgeversmij N.V.1946. Via Delpher






~inundatiesluis:
inlaatsluis die gebruikt wordt om een bepaald gebied onder water te zetten. Meestal heeft dit een militairstrategische reden. Aangezien de sluizen in normale stand gesloten zijn, zijn ze ook niet in de vaarwegen zelf opgenomen. [Links: Diverse termen inzake sluizen en stuwen.]
Het begrip is onder meer te vnden in: Sluizen en Stuwen door G.J. Arends Delft 1994.






~invaarlicht:
soort verkeerslicht waarmee het invaren van sluizen geregeld wordt. Ook invaartlicht genoemd. De term invaartlicht is in het spraakgebruik wel, maar in officiële geschriften niet populair. Zie ook doorvaartlicht.
Genoemd in: Richtlijnen Scheepvaarttekens RST 2008, uitg. RWS.







~invaart:
1> een doorvaart, die toegang tot een min of meer afgesloten gebied, bijv. een haven, een sluis e.d., geeft, maar ook de toegang van een meer naar smal water o.i.d.
Zie ook invaartopening.

2> de schepen, die invaren.





~invaartlicht:
1> soort verkeerslicht waarmee het invaren van sluizen geregeld wordt. Zie ook bij invaarlicht.

2> lichtbaken dat de toegang tot een vaarwater aangeeft. [Links: Diverse termen inzake de bebakening.]
Genoemd in: Eilanden-nieuws. 2 maart 1962.






~invaartopening:
gewoonlijk kortweg invaart genoemd.





~invallen:
1> bij het richten van de mast, onder meer bij de Botter: bij deels opgerichte mast, met meerdere mensen tegelijk aan de strakgezette voorstag gaan hangen opdat de mast met een beetje snelheid tot in de mastkoker komt.
Men doet dit om met een minder lange takel, toch de mast geheel overeind te krijgen. Voor het richten gebruikte men minstens een vier- of een vijflasttakel. Voor een lange takel heeft men dus erg veel touw nodig, terwijl men bij het laatste stuk van het overeind zetten nog maar nauwelijks kracht nodig heeft. Door de mast een flinke zwiep te geven bespaart men een hoop werk.


2> een haven binnenlopen.
Verouderd. Bron: Handwoordenboek J.M. Kramer 1923.


3> met gebruikmaking van het eigen lichaamsgewicht extra kracht zetten bij het hijsen of inhieuwen.
Verouderd, bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.


4> van de romp van een schip: in breedte minder worden. Naar binnen vallen. Uitsluitend gebruikt voor een vermindering in het verticale vlak. Voor het horizontale vlak bezigt men de term intrekken.
Bron: Mr. J. van Lennep Zeemanswoordenboek 1856.






~invaller:
in bepaalde streken gebruikte term voor wat elders een kalf genoemd wordt; een op het vlak liggend vulstuk tussen twee tegenover elkaar staande kimknieën of krommers. In NW-Overijssel ook nobeltien genoemd.
Bron: G.L. Berk, De Punter.






~invalling:
de mate waarin de romp van een schip naar binnen valt.
Bron: Mr. J. van Lennep Zeemanswoordenboek 1856.






~invaren:
het binnen varen van sluis, haven, invaart of bruggat.





~invreten:
vorm van overmatig materiaalverlies of slijtage.





~invriezen:
door vorst in het ijs dusdanig vast komen te zitten dat men, zonder hulp van ijsbrekers, niet verder kan.
Gerelateerde termen: bezeten, bewederen.





~inwateren:
1> het binnendringen van regenwater in hout of staaldraad.

2> lichte lekkage bij de naden of kieren op een houten schip
EEN SCHIP LATEN INWATEREN
: nadat een uitgedroogd schip te water is gelaten, water in het hout laten trekken.





~inzamelstation:
over het algemmen bedoelt men daarmee een plaats waar men het chemisch afval van schepen kwijt kan.





~inzetcilinder:
gekleurd cilindrisch of gebogen glas waarmee men het licht van bijvoorbeeld de boordlichten kleurt. Ook inzetglas genoemd.





~inzetglas:
gekleurd cilindrisch of gebogen glas waarmee men het licht van bijvoorbeeld de boordlichten kleurt. Ook inzetcilinder genoemd.





~inzetten:
het met de roeiboot uitbrengen van de zalmzegen, bij de klepvlotvisserij. Ook uitzetten genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inzetter:
persoon die er voor zorg draagt dat de zegen op correcte wijze uitgezet wordt. Bijvoorbeeld op de klepvlotvisserij van toepassing. Elders ook bovenman, uitzetter of voorzetter genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inzetpot:
verwisselbaar deel in de zuigerbodem. Bij Kromhout motoren wel paddestoel genoemd.
Men spreekt van zuigerBODEM, maar men bedoelt de bovenkant van de zuiger. De kant die gesloten is.






~inzinken:
het, door invloeden van buitenaf, dieper in het water gaan liggen van een vaartuig.
Meestal is deze invloed van buiten af de lading of ballast die aan boord gebracht wordt. Ook zal wanneer men bijvoorbeeld met een schroevendok het achterschip oplicht, het voorschip dieper inzinken. Of het voorschip zal bijvoorbeeld dieper inzinken wanneer men een anker dat ergens achter is blijven haken, tracht in te hieuwen.






~inzinking:
de afstand tussen de huidige waterlijn en de waterlijn van het ledige schip. Soms wel eens gebruikt als synoniem voor diepgang.
HET VLAK VAN INZINKING
: het vlak dat door de, op dat moment heersende, waterlijn loopt.
HET VLAK VAN GROOTST TOEGELATEN INZINKING
: het vlak dat, bij een volledig geladen schip, door de dan heersende waterlijn loopt. Dit vlak is d.m.v. ijken of inzinkingsmerken op het schip aangegeven.





~inzinkingsmerk:
zie ijkmerk.





~inzwaaien:
het stroomafwaarts draaien van de toegetrokken zegen. De zegen komt daarmee in de positie te liggen waarin hij binnegehaald kan worden. In plaats van bijzwenken spreekt men plaatselijk ook van bijzwenken, bijkomen, bijslaan, bijzwaaien, omkomen, dwarstrekkenenz. [Links: Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.






~inzwemmen:
al uitdrijvend een haven of iets dergelijks invaren. Voornamelijk van toepassing op de wijze waarop de sleepschepen in de Rijnsleepvaart de haven binnenliepen. Ook verkort tot zwemmen.
Zie ook inscheren/ingieren.





~iPK:
afkorting voor indicateurpaardekrachten.





~isofaselicht:
lichtbaken met een bepaald lichtkarakter. Zie verder aldaar.





I.V.R.:
afkorting voor Internationale Vereniging het Rijnschepenregister.





~I.V.S.:
afkorting voor Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepvaart.





~IVS-post:
kantoor, waarin de gegevens met betrekking tot de aangemelde schepen verzameld wordt.
Zie ook: I.V.S.90.


Volgende






Sitemap

© 1997-heden; Vereniging 'De Binnenvaart', Dordrecht. Redactie: Pieter Klein, Amsterdam.
De rechthebbenden kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor de gevolgen van het gebruik van deze site,
noch voor de gevolgen van het gebruik van de in deze site opgenomen links!
Deze site gebruikt cookies!
Zonder toestemming vooraf, is gehele of gedeeltelijke overname van enig deel uit 'Binnenvaarttaal' verboden! Veel inzenders zullen echter een verzoek tot het (her)gebruik van het getoonde materiaal inwilligen. (meer informatie)
Kopieën naar Facebook, Pinterest, en andere doorgeefluiken zijn echter niet toegestaan!

Deze site is geoptimaliseerd voor een resolutie van 1024x768 px.,

U wordt verzocht eventuele gebreken te melden!  (meer informatie)

Mijn dank gaat uit naar ALLEN, die mij met deze site helpen of geholpen hebben.

Pieter Klein:
Redacteur, auteur, ontwerper en webmaster.



Statistieken