top
terug
banner
Naar de Verenigingssite Naar Binnenvaarttaal

BINNENVAARTTAAL


de binnenvaart encyclopedie op internet


Aanvullingen en correcties zijn welkom.


Het jagen



Jagen is het vanaf de wal voorttrekken van een vaartuig.

spitse_praam
Een spitse praam aan de treklijn.
Jagen in de Opsterlandse Compagnonsevaart.
Foto: Eelke Klein; Appelscha 1 augustus 2008. (groter formaat)

Jaagschuiten.
Sommige vaartuigen werden altijd gejaagd, deze werden meestal getrokken door paarden. Deze vaartuigen werden jaagschuiten genoemd. Wanneer een jaagschuit voornamelijk ingericht was voor het vervoer van passagiers, dan sprak men echter meestal over een trekschuit. Jaagschuiten, die bijna uitsluitend voor het vervoer van goederen gebruikt werden, noemde men soms pakschuit. De meeste (grote) ladingen werden echter per zeilschip vervoerd. De jaagschuiten werden daardoor onder andere gebruikt voor het vervoer van tuinbouw producten.
In de meeste gevallen werd er gejaagd omdat men niet voldoende ruimte had om te zeilen en omdat men zich aan een vrij strak tijdschema te houden had.
Een scheepje tot zo'n 20 ton kon met een gangetje van ruim 10 km/u voortgetrokken worden. Met zware schepen tot zo'n 100 ton lag de snelheid rond de 6 km/u.
Wanneer de eerste jaagschuiten op het water verschenen is mij niet bekend, wel was er al in het begin van de 17de eeuw al een uitgebreid netwerk van trekschuiten. Een streekvervoer te water kan men wel zeggen. Tot in het midden van de negentiende eeuw is dit netwerk in stand gebleven, maar naar mate er meer spoorlijnen aangelegd werden, verdwenen er steeds meer van deze diensten. Het vervoer van goederen per jaagschuit heeft langer stand gehouden en was in bepaalde gebieden tot WOII nog een alledaagse aangelegenheid.
Een beetje apart geval deed zich net buiten onze grenzen voor, daar had men gebieden waar men ook voor het vervoer van grote ladingen aangewezen was op gejaagde schepen. Deze waren groter dan onze pakschuit. Ze hadden hun eigen paarden en aan boord (4) bevond zich een stal.

gejaagde_waal
De bewoners van een Waal poseren met jager en paarden voor de fotograaf.
Inzender: Ziggy van den Vonder.
(groter formaat)



Jagen uit noodzaak.
Diverse schepen werden regelmatig uit noodzaak gejaagd. Dit kon gebeuren omdat alleen maar een eindje hoefde te verhalen of om dat men een dood stuk door moest zien te komen. In ondiepe sloten moest men soms jagen (soms gecombineerd met wegen) om door de modder te kunnen komen. Vaker was het echter omdat men de wind verkeerd had of de ruimte niet had om te zeilen en toch binnen een bepaald tijdsbestek ergens wenste te komen. In smalle of ondiepe wateren was bijna alleen te zeilen als men de wind mee had. De meeste andere vaarwegen waren met halve wind nog wel goed te bezeilen, maar naarmate men scherper aan de wind moest varen had men meer ruimte nodig en eens hield dat op.
Kreeg men de wind van voren of was er helemaal geen wind, dan moest wel in de lijn om nog vooruit te komen. De komst van sleepboten maakte geen eind aan het jagen. Alleen op bepaalde plaatsen of in bepaalde gebieden waren sleepboten beschikbaar, maar meestal alleen voor de langere trajecten. Ook al waren er sleepboten voorhanden, dan nog ging men uit kosten besparende overwegingen, soms in de lijn.
Vaak was men aangewezen op mankracht, meestal de eigen familieleden en de eventuele knecht. Vaak bleef de vrouw aan het roer en liep de schipper in de trekzeel*, maar er waren ook vrouwen die hun mannetje stonden en een schip uren lang voortsleepten al dan niet geholpen door het bomen van de schipper aan het roer. In de voor de landbouwer rustige dagen kon men soms een boerenknecht als extra mankracht inhuren. In de havenplaatsen op kon men soms een beroep doen op sjouwermannen.
Op bepaalde wateren was jagen eerder regel dan uitzondering. Daar kon men vaak, tegen betaling, een beroep doen op jagers met een paard.


Scheepsjagers
Jagers konden meestal niet van het jaaggeld leven. Jagers waren daarom vaak boeren, boerenzoons en boerenknechten, die met een geleend of een eigen paard (en soms dus zelfs zonder paard), iets bij probeerden te verdienen. Het aanbod aan jagers was dus wisselend. Jagers verzamelden zich vaak in het (schippers)café bij de eerste of laatste sluis van een kanaal en wachtten daar tot er iemand van hun diensten gebruik wilde maken. Ze maakten, net zo als de schippers, lange dagen en verdienden weinig. Het wachten in het café leidde makkelijk tot overmatig drankgebruik en er kwam dus algauw een wet die het jagen 'onder invloed' verbood. Er waren trouwens meer regels waar een jager zich aan diende te houden.
Voor het beroep van scheepsjager had men een vergunning nodig. Deze werd tot 1879 verleend door de stadsbesturen of de staten. Van 1879 tot 1903 was iedereen vrij te jagen, maar vanaf 1903 heeft men weer een vergunning van de provincie nodig. Ten bewijze dat men officieel als jager te boek stond ontving men een jagerspenning.

jagerspenning
Foto: Renske Kramer, Damsluis, 6 augustus 2010.
(groter formaat)


Han Visser heeft een uitgebreid artikel geschreven over het werken met jaagpaarden.

jaagpaard
Het paard hangt zwaar in de lijn van het schip waarvan men,
rechts op de foto, nog net de kop kan zien.
Inzender: Ziggy van den Vonder. (groter formaat)

Het jagen
Voor het jagen werd er in de mast een lijn gebonden. Schepen, die geen zeil voerden en vaak gejaagd werden, hadden hiervoor een korte, onverstaagde, mast: de jaagmast. Werd er minder vaak gejaagd, dan was de opstelling min of meer tijdelijk en sprak men wel van een jaagstut. Bij de zeilschepen werd de jaaglijn meestal aan de fokkeval gezet en tot halverwege de mast gehesen. Bij harde wind en als er bruggen waren, werd de mast gestreken. De jaaglijn werd dan op de bokkepoten (2) of op een voorbolder gezet.
De jaaglijn was een hennepen lijn van enkele scheepslengtes lang. Aan het eind ervan werd een brede band, van jute of leer geknoopt. Deze band noemt men de trekzeel. Hij werd, door de meesten, op borsthoogte, rond lichaam en armen, gedragen. Werd er met paarden getrokken dan werd de lijn aan het paardentuig gebonden.
Op plaatsen waar veel gejaagd werd, liep er langs het vaarwater een jaagpad. Jaagpaden werden onderhouden door de heffing van een jaagpadgeld. Boeren over wiens land een jaagpad liep, waren verplicht dit pad begaanbaar en de oevers vrij van obstakels te houden. Het mocht dus niet met rasters afgesloten worden. Wanneer er een scherpe bocht in het vaarwater was, stond er langs de oever soms een rolpaal*, waar omheen de jaaglijn geleid werd.
Bruggen en zijvaarten konden hindernissen zijn, die op snelheid genomen moesten worden. Men bleef zolang mogelijk en zo hard mogelijk trekken en hoopte dan maar dat het schip voldoende snelheid had om de afstand te overbruggen, anders moest er geboomd worden. Bij een brug hoefde natuurlijk alleen de lijn weer aan en van boord gegooid te worden. Bij zijvaarten moesten ook degenen die trokken aan en van boord zien te komen.
Andere obstakels waren gemeerde schepen. Deze moesten (volgens de wet) hun masten gestreken hebben of men moest bij passeren behulpzaam zijn (deze regeling was eind twintigste eeuw nog steeds van kracht). Wanneer er een kleine kans op een gunstige wind was, trok men met gehesen zeilen. Kwam deze wind, dan moest de jager gauw zien aan boord te komen of in het geval dat er met een paard getrokken werd, moest de lijn los gegooid worden.
Schepen vanaf een meter of 25 werden meestal uitsluitend met paarden of ezels gejaagd, scheepjes tot een meter of 12 uitsluitend met mankracht. Het één en ander was natuurlijk afhankelijk van de af te leggen afstand en de omstandigheden. Soms had men wel tien man nodig om een schip met stormweer buiten de havenhoofden te krijgen,
Hedentendage wordt er nog maar nauwelijks gejaagd, maar tijdens de strontrace kan men het nog weleens bewonderen.

rolpaal
Links naast het jaagpad twee rolpalen. Weespertrekvaart 1893.
In deze foto is de jaaglijn te kort om enig baat bij deze rolpalen te hebben.
Fragment: Jacob Olie, nr. 10019A001094 Archief Amsterdam. (groter formaat)

De rolpaal.
De rolpaal was een stevige vertikale, manshoge, paal. Meestal was tegen deze paal een rol bevestigd, vandaar de naam. De rol bestond uit een flink stuk rond hout, met aan het uiteinde twee stevige stalen pennen, die in steunen, die tegen de paal bevestigd waren, ronddraaiden. De rol was aan de zijde, die naar het vaarwater gericht was, tegen de paal gezet. Hoe scherper de bocht, hoe dichter de paal bij de oever diende te staan.
De rolpalen moesten bij het gebruik van lange jaaglijnen voorkomen dat de naar de oever gerichte kracht te groot werd. Bij een korte jaaglijn hielpen de rolpalen niet en moest men voldoende vaart houden om te voorkomen dat men het schip de wal in trok. Als men de keus had liep men daarom bij voorkeur aan hoger wal.
T> artikel over jagen.



Sitemap

© 1997-heden; Vereniging 'De Binnenvaart', Dordrecht. Redactie: Pieter Klein, Amsterdam.
De rechthebbenden kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor de gevolgen van het gebruik van deze site,
noch voor de gevolgen van het gebruik van de in deze site opgenomen links!
Deze site gebruikt cookies!
Zonder toestemming vooraf, is gehele of gedeeltelijke overname van enig deel uit 'Binnenvaarttaal' verboden! Veel inzenders zullen echter een verzoek tot het (her)gebruik van het getoonde materiaal inwilligen. (meer informatie)
Kopieën naar Facebook, Pinterest, en andere doorgeefluiken zijn echter niet toegestaan!

Deze site is geoptimaliseerd voor een resolutie van 1024x768 px.,

U wordt verzocht eventuele gebreken te melden!  (meer informatie)

Mijn dank gaat uit naar ALLEN, die mij met deze site helpen of geholpen hebben.

Pieter Klein:
Redacteur, auteur, ontwerper en webmaster.



Statistieken