Woordenlijst Sti
~
Stichting Afvalstoffen & vaardocumenten Binnenvaart,
SAB:
stichting die namens het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat belast is met een aantal uitvoeringstaken van het
ScheepsAfvalstoffenVerdrag (SAV), verder is ze verantwoordelijk voor het verstrekken, controleren en verder behandelen van een aantal
vaardocumenten ten behoeve van binnenschepen en/of bemanningsleden van binnenschepen.
Bron: www.rijkswaterstaat.nl/water/wetten-regels-en-vergunningen/scheepvaart/ (2023).
~
Stichting Bodemtarieven Grindvaart,
S.B.G.:
nog niet voldoende bekend. Vermoedelijk een organisatie voor schippers, die zich inzetten voor een acceptabel minimumtarief in de zand- en grindvaart. Deze stichting was (ondermeer) in de jaren zeventig actief.
~
Stichting Centrale Reederij voor de Voedselvoorziening:
op 16 december 1944 opgerichte rederij die een eind moesten maken aan de bureaucratische moeilijkheden die men bij de transporten, vanuit het Noorden van het land naar het het westen, ondervond.
De term rederij is misleidend. Men bezat geen schepen. Men zorgde voor de bevrachtingen en de benodigde papieren. Het waren over het algemeen particuliere schippers die de vracht transporteerden.
Direct na de oorlog werden de voedseltransporten onder toezicht van de geallieerden gesteld.
~
Stichting Nederlandse Particuliere Binnenvaart,
S.N.P.B.:
samenwerkingsverband uit de jaren zeventig van de vier belangrijkste belangen organisaties van
binnenschippers, de
A.S.V., de
C.B.O.B., de
A.R.S.B. en
st. Nicolaas.
~
Stichting Nederlandse Particuliere Binnenvaart Centrale:
Federatie van belangen organisaties in de binnenvaart. De centrale was ondermeer tussen 1940 en 1952 actief. Zie ook
Nederlandse Particuliere Binnenvaart Centrale.
~
Stichting Onderling Verband,
O.V.:
in 1958 door Dhr H Akkerman opgericht verband dat voor de handhaving van de
evenredige vrachtverdeling stond. Ondanks een groot succes in de eerste jaren raakte het verband na 1975 sterk in verval.
Bron: o.a. Delpher.nl.
~
Stichting Openlucht Binnenvaartmuseum,
SOB:
Rotterdamse organisatie die een aantal binnenvaartschepen met historische waarde instand hield. In 2002 gefuseerd met 'Het Buitenmuseum' tot 'Het Havenmuseum'.
~
Stichting Sleepvaart Centrale,
S.S.C.:
bedrijfsvereniging van
sleepbooteigenaren.
Voor zover bekend werd de stichting in 1940 door de bezetter in het leven geroepen en dienden alle particuliere sleepbooteigenaren zich daarbij aan te sluiten. De sleepbootrederijen waren al verplicht zich aan te sluiten bij het Centraal Bureau Rijn- en Binnenvaart.
~
Stichting Technische Restauraties Rijnmond,
STRR:
in 1984 opgerichte stichting met als doel het restaureren van uiteenlopend industrieel erfgoed. Onder andere betrokken geweest bij de geannuleerde restauratie van 'graanelevator 4' van de Rotterdamse Graan Elevator Maatschappij. Verdere gegevens onbekend. Vermoedelijk reeds lang min of meer ter ziele.
~
Stichting tot Behoud van Authentieke Stoomvaartuigen en Motorsleepboten,
BASM:
behoudsorganisatie van stoomschepen en sleepboten. De Stichting is een organisatie op het gebied van historische bedrijfsvaartuigen, waaronder stoomvaartuigen, motorsleepboten, werfvaartuigen, opduwers en voormalige Overheidsvaartuigen, waaronder ook de bekende door
Schottelroerpropellors aangedreven vaartuigen van Douane, politie en Koninklijke Marechaussee.
~
Stichting Watertransport,
S.W.T.:
verband dat opgericht werd om bepaalde (kunstmest) transporten via de aangesloten leden te kunnen verdelen. Opgericht door de
A.S.V. maar in 1948 onder gezamenlijk beheer van de vier bij de
S.N.P.B. aangesloten bonden gekomen. In 1950 begonnen met het organiseren van Rijn-vakantiereizen wat later een belangrijke tak werd. Verder kreeg de stichting later meer het karakter van een
rederij met een
vloot van ingehuurde schepen. Rond 2003 (ondermeer) eigenaar van WT Cruises Rotterdam. Heden (2013) B.V. Watertransport SWT geheten.
~
stiep:
plaatselijke term voor
deklaststut.
~
stijl:
1> in de
ankerkuilvisserij een plaatselijke term voor de
wangen van een
blok.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
2> verticale holle buizen aan het uiteinde van de
slep/slep. Samen met een dwarsverbinding aan de bovenzijde vormen ze een soort portaaltje dat dwars op de slep staat. Het portaaltje houdt de slep, wanneer deze neergelaten is, netjes onder de
gleuf. Twee cilindervormige drijvers, de
klossen, rond de stijlen zorgen voor de demping. Iets verder van het eind van de slep staat een tweede en hogere portaalconstructie gevormd met de
staanders. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
stil:
FLAUW EN STIL
:
windkracht 1.
~
stilligfonds:
door de
Vereeniging Centrale Baggerbedrijf beheert fonds, waaruit baggeraars zonder werk een ondersteuning kregen, terwijl de baggeraars met werk verplicht waren een bijdrage aan het fonds te leveren.
Was men vrijwillig of gedwongen langer dan drie maanden zonder werk dan kon een lid in aanmerking komen voor een uitkering. De overige leden werden hiervan in kennis gesteld. Aan de hand van de gele bal op het vaartuig kon men vaststellen of de vaartuigen waarvoor een uitkering werd verkregen niet toch ingezet werden. (Bron: Kustvaartforumlid 'Amphora'.
~
stilte:
windkracht 0. Ook
windstil genoemd.
~
stobbe:
boomstronk onder water.
~
Stockholmerteer:
bepaalde kwaliteit bruine teer. Zie verder bij
teer.
~
stoel:
1> op, aan of tegen het
schip bevestigd onderdeel, dat als steunpunt of scharnierpunt voor iets dient. Zie ook
bok.
2> verkorting van
werfstoel,
kluiverboomstoel, e.d.
3> stoeltje: bij het
Giethoorns vlot gebruikte term voor de
klampjes, latjes die de
vullingplankjes die in de
kim liggen ondersteunen.
4> stoeltje: verkorting van
luike(n)stoel(tje),
barlijnstoel en
boomstoeltje.
~
stoep:
1> oorspronkelijk een korte lage stenen
kade, later ook een
steiger of plankier. Eigenlijk
waterstoep geheten. Zie ook
bart.
2> plaats waar een
veerpont vertrekt. Verkorting van
veerstoep.
3> op een pont: het door zijn verhoogde ligging, dan wel door een lage rand of goot, van het voor motorvoertuigen bestemde
dek afgescheiden deel dat voor voetgangers bestemd is. Door sommigen ook
trottoir genoemd.
~
stofbunker:
onderste, vaak afneembare deel van de
cycloon van een
brandstofvergasser.
~
stofdeur:
afsluitbare opening onderaan een
cycloon met vaste
stofbunker.
~
stofplaat:
stalen plaat ter afdekking van de
dekknieën en soms ook de aansluitende
spanten. Dit opdat er geen lading aan of tussen blijft hangen. Ook
stofvulling genoemd.
~
stofschot:
oude en ongebruikelijke naam voor
machinekamerschot.
~
stofvulling:
stalen plaat ter afdekking van de
dekknieën en soms ook
spanten opdat er geen lading hier tussen blijft hangen. Ook
stofvulling genoemd.
~
stofzuiger:
bijnaam van bepaalde types
vuilvisvaartuigen.
HYDRAULISCHE STOFZUIGER
:
baggerwerktuig voornamelijk bedoelt voor het verwijderen van dunne lagen slib of
mors. De stofzuiger bestaat meestal uit een dompelpomp die voorzien is van een passende afzuigkap.
Genoemd in: Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit, Rijksoverheid.
~
stok:
1> houten of metalen dwarsdeel aan de bovenzijde van een stokanker: de
ankerstok.
2> maateenheid van ca. 30 turven. [Meer
oude maten en gewichten.]
~
stokanker:
anker met aan de bovenzijde een dwarsstang of dwarshout, wat haaks op de
ankerarmen met daaraan de
ankervloeien, staat. [
afbeelding]
Wanneer de ankerstok van hout is, noemt men deze stok vaak
kruishout. Is dit kruishout groot en zwaar dan noemt men het een
ankerbalk. Het anker noemt men dan een
balkanker.
Stokankers voor de binnenvaart werden gemaakt in gewichten van ca. 15 kg tot ca. 1400 kg. De kleinsten werden ondermeer gebruikt voor het verankeren van netten en kleine vaartuigen. De grootsten sierden veelvuldig de grote radersleepboten en sleepschepen.
Gerelateerde termen:
ankerarm,
ankerkruis,
ankerhals,
greep,
katanker,
vaaranker,
vloei,
stokankerkluisgat.
~
stokankerbalk:
dwarsbalk van een stokanker. Meestal
ankerbalk genoemd.
~
stokankerkluisgat:
boven het dek en
berghout
gelegen, vrij klein,
ankerkluisgat
(kleiner dan wat voor
klipankers e.d. gebruikelijk is).
De term wordt voornamelijk gebruikt om dergelijke kluisgaten op oude stoom- en motorvaartuigen aan te duiden. Daar stokankers geregeld aan dek genomen moesten worden, was het handiger het stokanker zo hoog mogelijk voor de kop te hebben. Bij een klipanker, dat slechts zelden voor de kop weggenomen wordt, is het echter handiger het anker onder het berghout te hebben en bij veel vaartuigen verdween het stokankerkluisgat en werd er een nieuw kluisgat in de romp onder het berghout gemaakt.
~
stokdweil:
flinke stok met daaraan een aantal stukken doek. Ook wel
jachtdweil en
dekzwabber genoemd.
Oorspronkelijk alleen zwabber geheten!
Stokdweilen werden vaak zelf gemaakt, bijv. van stroken van dekens, maar men kon ze ook kant-en-klaar kopen.
Tagrijn De Vries uit Amsterdam vermeldt voor een stokdweil een iets andere uitvoering, dan voor een jachtdweil. Stokdweil: dweilstok 150 cm lang en 35 mm in doorsnede.
Jachtdweil: idem, maar met gelakte dweilstok 30 mm dik en (bijna altijd) voorzien van een druif.
De wollen dekenstroken zijn veelal tussen twee ca. 10 cm grote platen leer of rubber opgesloten en met een dweilstokspijker vastgezet.
~
stokelen:
het op elkaar pas zagen van houten delen of wel "stuik zagen". Ook
schroten genoemd.
Hiertoe legt men de twee delen strak tegen elkaar aan en zet ze vast. De kier tussen de twee delen zal nu op sommige plaatsen geopend, op andere plaatsen gesloten zijn. Vervolgens haalt men al zagende, een zaag door de kier. De zaag snede vormt nu een nieuwe kier.
Vervolgens haalt men de planken los en legt ze wederom strak tegen elkaar. De kier zal nu op meer plaatsen gesloten zijn dan voorheen. Men herhaalt dit proces tot beide delen perfect tegen elkaar aansluiten. Daarna worden de delen meestal tot één geheel samengevoegd.
Het stuk hout dat op deze wijze samengesteld is, is niet geschikt om het uitzetten en inkrimpen van het hout op te vangen en wordt daarom vrijwel uitsluitend gebruikt voor altijd droge of altijd natte delen. Ook is het alleen bruikbaar voor vlakke stukken. Voor altijd natte delen, zoals het vlak, gebruikte men hout dat voor het stokelen langdurig onder water gelegen had en dat men ook na het stokelen, dus tijdens de bouw van het schip, nat hield. De constructie werd echter het meest toegepast in binnenbetimmeringen, soms ook voor toegangsluiken e.d.
~
stoker:
degene, die op een
stoomschip de vuren onderhoudt.
~
stokhouder:
Vlaams voor de gene die tijdens het klinken het
stokijzer (de
dolly) hanteert.
~
stokijzer:
Vlaams voor
tegenhouder/dolly.
~
stokkor:
een, aan een lange stevige stok bevestigd, trechtervormig, visnet waarvan de opening door een halve hoepel opengehouden wordt. Zie ook
stootkor.
~
stokkwast:
soort van stevige bezemsteel met een lengte van ca. 1,75m, ca. 30mm doorsnede, waaraan onder een hoek een dikke kwast, een
teermop, meestal 50 of 60 mm. diameter, bevestigd is. Ook
teerkwast genoemd.
De stok wordt ook wel teerstok genoemd. Om het onderuiteinde is een dunne stalen bus gezet, die moet voorkomen dat het hout splijt wanneer het teerstokijzer ingedreven wordt. Aan dit ijzer komt dan de kwast, meestal van zwart chinees varkenshaar; teerkop of teermop genoemd. De haarlengte van deze mop is meestal groter dan de diameter.
gerelateerde termen:
bokkepoot,
teerdweil,
dekwaskwast.
~
stokloosanker:
anker zonder dwarsdeel boven aan de
ankerschacht.
Bijv. een
ankerdreg, een
pool- of een
klipanker.
~
stokpomp:
lenspomp, waarbij men de zuiger, d.m.v. een stang of stok, direct met de handen op en neer moet bewegen. Ook
trekpomp genoemd.
De totale lengte, of moet men hoogte zeggen, van de pomp was afhankelijk van de holte van het schip en was dus al gauw meer dan tweeëneenhalve meter. Dat hield in dat men bij elke slag ook de totale waterkolom in de pomp moest tillen.
Gerelateerde term:
krukpomp,
pompemmer,
pompgat,
pomphart,
steekpomp,
vleugelkleppomp.
~
stokwade:
soort
visnet, een
steekhaam. Zie verder aldaar.
De term doet vermoeden dat het vistuig verwant is aan het schrobnet.
Ondermeer genoemd in de Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org..
~
Stolksche maat:
maat die bepaald werd door de Stolwijkersluis ongeveer overeenkomende met 18 x 4,2 x 1,5 meter (l,b,d). Ook
Stolkwijkse maat genoemd. Zie ook Lijst:
Maatschepen.
~
Stolkwijkse maat:
maat die bepaald werd door de Stolwijkersluis ongeveer overeenkomende met 18 x 4,2 x 1,5 meter (l,b,d). Ook
Stolksche maat genoemd. Zie ook Lijst:
Maatschepen.
~
stolpen:
met de
stolpmand vissen.
~
stolpluik:
luik dat met de randen over de opstaande randen, de
karing, rond de opening valt. Ook
stulpluik genoemd.
~
stolpmand:
ondersteboven gehouden mandvormige constructie, die men over de vis
stulpt. Ook
stulpmand genoemd. In de bodem van de mand (wat dus als bovenzijde dient) laat men een opening groot genoeg om er met de hand(en) de vis uit te kunnen nemen. Het spreekt voor zich dat deze techniek alleen voor ondiep water geschikt is. Met het stolpen vist men op soorten die zich bij voorkeur tussen waterplanten verbergen. Deze vismethode werd reeds tegen het einde van de negentiende eeuw op veel plaatsen verboden.
Genoemd in: Reglement voor de Binnenvisserij 1911 en besproken in Verslag der werkzaamheden van de Vereeniging tot Bevordering der Inlandsche Ichthyologie 1847.
~
stomen:
1> het
varen met een
stoomschip.
2> houten planken, latten, stokken met behulp van stoom buigzaam maken.
~
stomer:
een
stoomschip.
Ondermeer aangetroffen in: De courant 09-11-1905.
In binnenvaartkringen wordt de term stomer meestal gereserveerd voor zeegaande schepen. In de journalistiek neemt men het begrip echter ruimer.
~
stomp:
(naar verhouding) korte
mast.
~
stompetonkant:
die kant van een
betond vaarwater waar de stompe tonnen liggen.
Bron: Weekblad Schuttevaer, 13-11-1937. Via Delpher.nl.
NB: Tussen de komst van verschillend gekleurde en gevormde tonnen en de toepassing van een standaard betonningstelsel (ca. 1948), hanteerde niet elke waterwegbeheerder het zelfde systeem van vormen en kleuren. Zie ook lateraalstelsel.
~
stompetonskant:
die kant van een
betond vaarwater waar de stompe tonnen liggen.
Bron: Weekblad Schuttevaer, 09-05-1931. Via Delpher.nl.
NB: Tussen de komst van verschillend gevormde tonnen en de toepassing van een standaard betonningstelsel (ca. 1948), hanteerde niet elke waterwegbeheerder het zelfde systeem van vormen en kleuren. Zie ook lateraalstelsel.
~
stoof:
constructie, waarin men planken (huiddelen), langdurig aan stoom kan bloot stellen, waardoor ze makkelijker te buigen zijn. Meestal
stoomkast genoemd.
~
stookplaat:
ruimte direct voor de
stoomketel, waar men de vuren stookt.
~
stookhut:
soort kookherft met opbouw, waarin men kan staan. Zie verder bij
kookhut.
~
stookijzer:
lange zware stalen pook waarmee men de in de vuurhaard van een stoomketel, gevormde slak losstoot en breekt. Zie ook
slijs.
~
stookroef:
soort
kookherft met opbouw, waarin men kan staan. Ongebruikelijke naam voor
kookhut.
~
stookschipper:
schipper die een overeenkomst inzake het onderhoud van de vuren met een fabriek heeft en voor de door hem ingekochte turven een vergoeding ontvangt afhankelijk van het aantal uren dat de stoomproductie toereikend was. Over de uren dat er met andere brandstof bijgestookt moest worden ontving de schipper niets.
Bron: Rapport van de Commissie van Advies voor de Veenafgraving. Algemeene landsdrukkerij,1928.Geraadpleegd op Delpher op 30-05-2021.
~
stoom:
Onder STOOM BRENGEN
: een
stoomschip voor vertrek gereed maken.
Onder STOOM ZIJN
: met een stoomschip voor vertrek gereed zijn, of met een stoomschip varen.
DROGE of OVERVERHITTE STOOM
: stoom, die na het verlaten van de ketel nog verder verhit is.
~
stoomankerlier:
ankerlier, dat met behulp van een kleine
stoommachine aangedreven wordt.
[
Afbeelding]
~
stoombaggermachine:
in de
liggers van de
meetdiensten gebruikte term voor een door middel van een stoommachine aangedreven
baggermachine.
vermoedelijk gaat het daarbij om een gewone
stoombaggermolen.
~
stoombaggermolen:
baggermolen, meestal een
emmermolen, die met behulp van een
stoommachine aangedreven wordt. Vergelijk
motorbaggermolen.
De eerste Nederlandse stoombaggermolen werd in 1824 in gebruik genomen. Het zou echter lang duren voordat ze algemeen werden. Voor zover bekend zijn er momenteel (mei 2010) nog twee stoombaggermolens in bruikbare staat: de kolengestookte stoombaggermolen 'Vooruit' vanaf de bouw in 1941 tot 1991 in gebruik bij de firma Krikke, Heerenveen, thans in beheer bij de stichting Stoombaggermolen Vooruit en de in 1936 gebouwde en later van kolen- tot oliegestookte omgebouwde baggermolen 'Friesland', thans eigendom van de Stichting Boskalis Westminster.
~
stoombaggerschip:
vermoedelijk gaat het om een gewone
stoombaggermolen.
~
stoombaggerwerktuig:
willekeurig door middel van een stoommachine aangedreven
baggermachine.
~
stoombaggerzuiger:
door een stoommachine aangedreven
zuiger die hoofdzakelijk voor het
uitbaggeren van wateren benut wordt.
~
stoombak:
niet bekend. De aanduiding is gebruikt voor twee vaartuigen. Ze droegen de meetbrieven A1793N en R4315N. De vaartuigen stamden uit 1903 en 1913.
Het kunnen twee 'bakken' geweest zijn, waarop alleen een stoomketel met toebehoren geplaatst was en die stoom konden leveren als dat ergens, bijvoorbeeld wegens reparaties, nodig was.
-Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
~
stoombakkenzuiger:
een
bakkenzuiger die van een stoommachine gebruik maakt.
~
stoombarkas:
een
barkas die voor de voortstuwing van een stoommachine gebruik maakt.
~
stoombergingsblazer:
een
blazer, die als
bergingsvaartuig gebruikt wordt en voorzien is van een stoommachine.
~
stoombergingsvaartuig:
een
bergingsvaartuig dat ondermeer voor de voortstuwing van een stoommachine gebruik maakt.
~
stoombeurtdienst:
beurtdienst die met
stoombeurtschepen onderhouden wordt.
Zie ook
stoombeurtvaart.
~
stoombeurtschip:
1>
willekeurig
beurtschip, dat voor de
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine. Te onderscheiden in
schroefstoomboten en
raderstoomboten.
Samengestelde woorden als schroefstoombeurtschip of raderstoombeurtschip schijnen niet bestaan te hebben.
Gerelateerde termen:
potdekker,
raderbeurtschip,
raderstoomschip,
stoombootbeurtdienst,
stoomgoederenboot,
enz.
2> scheepstype. Vrij slanke
schroefboot met scherpe, rechtopstaande
steven,
geveegd achterschip, een achterovervallend, soms een rechtopstaand
hek. Meestal niet groter dan een meter of 30.
Het model van het stoombeurtschip werd ook gebruikt voor motorschepen, waaronder ook schepen die geen beurt, maar in de meer reguliere vaart voeren. Uit het type ontwikkelde zich waarschijnlijk de Luxe-motor.
~
stoombeurtvaart:
de
beurtvaart met
stoomschepen.
Anders dan bij de zeilende beurtvaart heeft de stoom- en motorbeurtvaart nooit het alleenrecht op het te bevaren traject gekend.
~
stoombok:
al dan niet drijvend, twee-benig hijswerktuig waarvan de lieren door stoom aangedreven worden.
~
stoomboot:
eigenlijk een klein open
stoomschip, door landrotten vaak gebruikt als synoniem voor
stoomschip. Zie ook
uitleg boot-schip.
~
stoombootbeurtdienst:
een
beurtdienst die met
stoomschepen werd. Zie ook
stoombootdienst.
Bron: Leeuwarder courant, 28-08-1924.
Ook na het verdwijnen van de stoomschepen bleef het bedrijf vaak de naam stoombootbeurtdienst (nog lang) behouden.
~
stoombootdienst:
beurt-,
lijn- of
veerdienst, die met
stoomschepen onderhouden wordt. Ook wel
stoombootbeurtdienst,
stoombootlijndienst of slechts
stoomdienst genoemd.
~
stoombootkapitein:
gezagvoerder op een
stoomschip.
Het begrip kapitein als gezagvoerder op een schip schijnt gelijktijdig met de stoommachine zijn intrede in de binnenvaart gemaakt te hebben.
De term wordt o.a. genoemd in: Arbeidsbemiddeling in het binnenscheepvaartbedrijf door W.A.C. van Dam. 1916.
~
stoombootlijndienst:
een
lijndienst, een soort streekvervoer te water, die met
stoomschepen onderhouden werd.
Bron: NRC Handelsblad, 28-03-1981.
~
Stoomboot Maatschappij Carsjens:
rond 1900 actief zijnde beurtvaartonderneming gevestigd te Leiden. De onderneming was zowel op de wateren rond de Oude Rijn als Amstel actief.
~
stoombootmodelschip:
vermoedelijk een experimenteel
stoomschip.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
Het schip, Lastdrager geheten, werd in 1902 gemeten. Het in Kampen gebouwde schip was eigendom van J. Blanken uit Hoogeveen. Afmetingen 21,59 x 4,15 meter bijna 55 ton. Het zou uit verschillende materialen samengesteld zijn.
~
stoombootonderneming:
rederij die met stoomboten vaart. Meestal gebruikt voor
beurt-,
lijn- of
veerdienstondernemingen en in mindere mate voor
sleepdiensten.
~
Stoomboot Onderneming Concordia
:
onderneming die geregelde diensten met passagiers en goederen voer met als vestigingsplaats Arnhem. Opgericht 1877, opgeheven 1947. Voor zover bekend werden er vooral diensten over de Rijn richting het westen onderhouden. Een der schepen droeg de naam 'Zwaantje' en een bekende 'halte' was de Westerbouwing. Meer is te vinden in het blad 'Binnenvaart',jaargang 2010, nummer 1, van de vereniging de Binnenvaart en in het boek 'De tijd van de stoombootdiensten' van Aart Bijl.
~
stoombootrederij:
rederij, die van
stoomschepen gebruik maakt.
De term werd hoofdzakelijk gebruikt door rederijen die zich met het transport van personen en goederen bezig hielden en niet of nauwelijks door stoomsleepdiensten.
~
Stoombootrederij E.S. & C.St.Martin:
begin twintigste eeuw opererende goederen- en passagiersdienstonderneming op de lijn Rotterdam - Sneek en Leeuwarden. Ook bekend als '
Scheepvaartmaatschappij Holland-Friesland'.
Bron: Beurtvaartgids voor Nederland. Elsevier, 1921. via Delpher.nl.
~
NV Stoomboot Reederij Fop Smit & Co
:
in 1884 opgerichte onderneming die, met
raderstoomboten,
passagiersdiensten tussen Gorinchem, Dordrecht en Rotterdam onderhield. In 1935 beëindigde de firma haar activiteiten.
De schepen die voor deze dienst gevaren hebben waren: 'Merwede 1,2 en 3', 'Johan de Wit 1 en 2', 'Cornelis de Wit', 'W.F. Leemans' (1897), 'President Kruger'(1903), 'President Stein' (1903), 'Quakernaat' en de schroefboot 'Maasnymph'
~
stoombootveer:
veerdienst die met een
stoomvaartuig onderhouden wordt. Ook
stoomveerboot of
stoomveerdienst genoemd.
~
stoomdekaak:
een
dekschuit die door een stoommachine voortgestuwd wordt.
~
stoomdienst:
veer- of
lijndienst die met
stoomschepen onderhouden wordt. Zie ook
stoombootdienst.
Bron: Trouw, 06-05-1950.
~
stoomdraadlier:
draadlier, dat door een
stoommachine aangedreven wordt.
[
Afbeelding]
~
stoomdroger:
onderdeel van de
stoomketel, waarmee de uit de ketel afkomstige stoom, verder verhit wordt. Ook
naverhitter genoemd.
~
stoomdruk:
de druk, die in de
stoomketel heerst. Eigenlijk
keteldruk geheten.
~
stoomelevator:
vermoedelijk bedoelt men een
graanelevator die door een stoommachine aangedreven wordt.
~
stoomemmerbaggermolen:
emmerbaggermolen die door een
stoommachine aangedreven wordt, meestal gewoon
baggermolen of emmerbaggermolen genoemd.
~
stoomfluit:
op
stoomschepen gebruikt instrument, waarmee
geluidsseinen gegeven kunnen worden. Ook
scheepsfluit genoemd.
~
stoomgoederenboot:
stoomschip uitsluitend bestemd voor het vervoer van goederen.
Over het algemeen betrof het het vervoer van stukgoed, maar ook kleine partijen handgoed, bulkgoed en stortgoed werden met deze schepen vervoerd.
Zoals bij de meeste stoomschepen is dit geen boot maar een SCHIP! [uitleg].
In bepaalde kringen ook Stoomlichter(schip) genoemd.
Gerelateerde termen:
stoomvrachtschip,
pakboot.
~
stoomheibakschip:
vermoedelijk een
vrachtscheepje waarop een heistelling geplaatst is en waarbij de stoommachine zowel voor het heien als voor de voortstuwing gebruikt wordt.
~
stoomhelling:
scheepshelling, vrijwel altijd een
wagenhelling, waar men een stoommachine gebruikt om de
hellinglier aan te drijven.
~
stoomhijsbok:
een
(hijs)bok die door een stoommachine aangedreven wordt. Dit is voor (hijs)bokken eerder regel dan een uitzondering.
~
stoomhijsboot:
vermoedelijk het zelfde als een
(hijs)bok waar de lieren met stoom aangedreven worden.
~
stoomhopperzuiger:
hopperzuiger die door een stoommachine aangedreven wordt.
~
stoomijsbreker:
ijsbreker die door een stoommachine voortgestuwd wordt.
~
stoomjacht:
1>
term die wel gebruikt is voor een
stoomraderboot waarmee een
beurtdienst (tussen Middelburg en Rotterdam) onderhouden werd.
De term jacht is hier een verwijzing naar de snelheid die het vaartuig ten opzichte van de toenmalige zeilende beurtschepen ontwikkelde.
Het betrof het stoomjacht 'Prinses Marianne'. 60 pk, 174 ton, in 1825 bij C. van Swieten, Amsterdam te water gelaten.
Bron: Middelburgsche courant 21-03-1837. Via Delpher.nl. | Jan W. Lodder, Nederlandse raderboten 1823-1955. Uitg. De Alk, Alkmaar.
2> pleziervaartuig voorzien van een stoommachine.
~
stoomkast:
1> constructie, waarin men planken (
huiddelen), om deze buigzamer te maken, langdurig aan stoom kan bloot stellen. Ook bekend als
stoomkist of
stoof.
Gerelateerde term:
boegbranden.
2> onderdeel van een stoommachine waarin, door middel van een stoomschuif, de stoomtoevoer naar de cilinder(s) geregeld wordt.
Ondermeer vermeldt in: Algemeene Nederlandsche encyclopedie voor den beschaafden stand..., Volume 15, 1868
~
stoomketel:
constructie, waarin men water met behulp van vuur tot stoom verhit. Zie
Overzicht van ketels op machinemuseum.nl
Stoomketels worden over het algemeen gebruikt voor de voortstuwing of voor de aandrijving van werktuigen. In de meeste gevallen maakt men gebruik van zuigermachines. Voor de voortstuwing, pompen en de opwekking van electriciteit gebruikt men echter ook stoomturbines. Stoom wordt verder ook gebruikt voor verwarming van ladingen en het reinigen van tanks.
Gerelateerde termen: diverse woorden beginnend met
stoom,
vlampijpketel,
koelkast,
rookkast/kookkast,
schoorsteen,
stookplaat,
roosterbaar,
vuurgang,
slijs,
stookijzer,
afblazen,
afblaaspijp,
afblaasventiel,
enz. enz.
~
stoomkettingpont:
kettingpont die door middel van een stoommachine voortgestuwd wordt. Gewoonlijk
kettingstoompont genoemd.
~
stoomkorboot:
stoomschip dat gebruikt wordt bij de visserij met de
kor; ook
stoomkorder genoemd. Naar het schijnt (en ook in de afbeelding) gaat het om de
oestervisserij. In dat geval ook
oesterkorboot genoemd.
Het vaartuig in kwestie is natuurlijk geen boot, maar een schip. UITLEG.
Genoemd in: De standaard, 27-09-1919, via Delpher.nl,
~
stoomkorder:
stoomschip dat met de
kor vist, dan wel de schipper van dat vaartuig. Ook
stoomkorboot genoemd.
Genoemd in: Scheepvaart 26-11-1917, via Delpher.nl.
~
stoomkorschip:
correcte benaming voor wat gewoonlijk een
stoomkorboot genoemd schijnt te worden.
~
stoomkraan:
ponton of
vrachtschip waarop een stoom(hijs)kraan opgesteld staat.
~
stoomkraanponton:
ponton waarop een stoom(hijs)kraan opgesteld staat.
Gerelateerde term:
drijfkraan.
~
stoomlepelbagger:
veelal op een
ponton geplaatst mechanisch werktuig dat een soort graaflepel beweegt. Ook
baggerlepel genoemd.
Het eerste stoombaggerwerktuig was een stoomlepelbagger, deze werd in 1862 in gebruik genomen. Dit soort machines zijn tot in de jaren vijftig in gebruik geweest. Daarna zijn ze vervangen door hydraulische graafmachines die op vaartuigen of pontons geplaatst werden. Deze machines kregen benamingen als hooglepel, dieplepel en backhoe(dredger). Van een andere categorie is de grijperkraanbagger.
Het is niet geheel duidelijk of de toenmalige term baggerlepel of lepelbagger is.
De term stoomlepelbagger is o.a. te vinden in: het Algemeen Handelsblad van 01-06-1941 en in Het Weekblad van het Regt van 23-03-1932. De term stoombaggerlepel werd september 2023 nog niet via delpher.nl gevonden.
~
stoomlichter:
lichterschip dat met behulp van een stoommachine voortgestuwd wordt. Ook
stoomlichterschip genoemd.
Alhoewel men met een lichter vaak een vaartuig zonder eigen voortstuwing bedoelt, werd deze term werd toch in beperkte kring gebruikt. Vaker sprak men echter van een stoomgoederenboot.
~
stoomlichterschip:
over het algemeen een
vrachtschip met stoommachine; een
stoomgoederenboot. Zie ook
stoomlichter.
~
stoomlier:
(
draad- of
anker-)
lier, dat met behulp van een (kleine)
stoommachine aangedreven wordt. [
Afbeeldingen]
~
stoommachine:
constructie, waarin op zuigers werkende stoomdruk, omgezet wordt in een draaiende beweging. [
Afbeeldingen]
Zie verder bij
machine.
Zeer veel informatie is te vinden op de website:
machinemuseum.nl.
~
stoommastbok:
hijsinrichting voor het plaatsen van
masten die door stoom aangedreven wordt.
~
stoommotor:
snel draaiende
stoommachine, meestal voor de opwekking van electriciteit gebruikt.
~
stoomontwikkelaar:
onderdeel van een Bellay gasgenerator. De stoomontwikkelaar heeft tot doel de verbrandingslucht te bevochtigen tevens werkt zij als gaskoeler.
Bron: Oliemotoren voor de Binnenvaart, Hun aanpassing aan gasvormige brandstof en Gasgeneratoren door C. Noorlander, Born's Uitgeversbedrijf N.V. Assen 1944.
~
stoompassagiersraderboot:
raderpassagiersschip, dat voor de voortstuwing gebruik maakt van een stoommachine.
~
stoompassagiersschip,
sps.:
passagiersschip, dat voor de voortstuwing gebruik maakt van een stoommachine. Op de rivieren vaak een
raderboot op de kleinere wateren een
schroefboot.
STOOMPASSAGIERS-VRACHTSCHIP
,
STOOMPASSAGIERS EN VRACHTSCHIP
: termen uit de
liggers van de
meetdiensten waarmee zowel vrachtschepen die ook passagiers vervoeren, als ook passagiersschepen die ook vracht vervoeren bedoeld kunnen worden.
Dit waren de schepen van de lijn- en beurtvaart.
~
stoompassagiersvrachtboot:
term uit de
liggers van de
meetdiensten waarmee zowel vrachtschepen die ook passagiers vervoeren, als ook passagiersschepen die ook vracht vervoeren bedoeld kunnen worden.
Bron o.a.: Weekblad Schuttevaer 23-12-1942. Via Delpher.nl.
~
stoompassagiersvrachtschip:
passagiersschip dat ook vracht kan vervoeren en dat voor de voortstuwing gebruik maakt van een stoommachine.
Term voorkomend in: de liggers van de meetdiensten. | Rotterdamsch nieuwsblad 03-03-1939
~
stoompersvaartuig:
vaartuig dat, door gebruikmaking van een stoommachine, zand-water of baggermengsels door transportleidingen perst.
~
stoompomp:
een combinatie van een pomp en een stoommachine.
~
stoompont:
door een stoommachine aangedreven pont. Ook
stoomveerpont genoemd.
~
stoompraamschip:
vermoedelijk een stalen
Friese praam met daarin een stoommachine.
Het gaat in dit geval om de in Franeker in 1906 gebouwde Vier Gebroeders van Jacob Leemburg uit Heerenveen. Afmetingen circa 13 x 4 meter. 13 ton.
~
stoomprofielzuiger:
profielzuiger die door een stoominstallatie aangedreven wordt.
~
stoomraderboot:
raderboot die door een stoommachine aangedreven wordt. Gebruikelijker is
raderstoomboot.
~
stoomraderpassagiersboot:
stoomSCHIP dat passagiers vervoert. Zie verder bij
raderstoompassagiersschip.
~
stoomraderpassagiersschip:
raderstoomschip gebruikt voor het vervoer van passagiers. Gebruikelijker is het te spreken van
raderstoompassagiersschip.
Term o.a. voorkomend op: kombuispraat.com | binnenvaarterfgoed.be | maritiemdigitaal.nl.
~
stoomraderschip:
raderboot die gebruik maakt van een
stoommachine. Zie verder bij
raderstoomschip.
~
stoomradersleepboot:
stoomsleepboot, die voor de voortstuwing gebruik maakt van één of twee
schepraderen. Gebruikelijker is de term
raderstoomsleepboot.
~
stoomraderveerboot:
een
veerboot/pont (eigenlijk geen veerboot maar een
schip!) die voor de voortstuwing gebruik maakt van schepraderen die door een stoommachine aangedreven worden . Zie ook bij
raderstoompassagiersschip.
Bron: Algemeen reglement op Overzetveren in de Provincie Zuid-Holland 1941.
~
stoomriviervaartuig:
willekeurig
stoomvaartuig bestemd voor de
vaart op de
rivieren.
De term wordt ondermeer in marinekringen gebruikt.
~
stoomroer:
stuurwerk met
stoombekrachtiging; een
stoomstuurwerk.
Bron: P. Verhoog, Van havens en zeeën, W.L. & J. Brusse 1932. | Zeemans-handboek. Mouton,1901. Beiden via Delpher.nl
~
stoomschelpenzuiger:
schelpenzuiger die gebruik maakt van een stoommachine.
~
stoomschip:
vaartuig, dat door middel van een
stoommachine of
stoomturbine voortgestuwd wordt. Ook
stoomboot of minder vaak
stomer genoemd.
~
stoomschroefbaggermolen:
een
stoombaggermolen mogelijk met eigen voortstuwing, maar mogelijk is ook dat 'schroef' per ongeluk toegevoegd is.
Het gaat om de in 1909 in Arnhem voor van Hezewijk gebouwde baggermolen Ardina.
~
stoomschroefbarge:
schroefstoomschip waarmee een
beurtdienst onderhouden wordt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
'Barge' dient op Franse wijze uitgesproken te worden!
~
stoomschroefboot:
schroefschip dat door een stoommachine aangedreven wordt>
Zie verder bij
schroefstoomboot.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten en in Weekblad Schuttevaer 19-07-1924.
~
stoomschroefschip:
schroefschip dat door een stoommachine aangedreven wordt.
Zie verder bij
schroefstoomschip.
Bron: Weekblad van het Regt 15-08-1935.
~
stoomschroefsleepboot:
schroefsleepboot die van een stoommachine gebruik maakt. Zie ook
schroefstoomsleepboot.
Bron: Weekblad Schuttevaer 15-06-1929.
~
stoomsleepboot:
sleepboot, die, voor de voortstuwing, gebruik maakt van de
stoommachine. Ook
stoomsleper en, vreemd genoeg!,
stoomsleepschip genoemd.
[
Afbeelding]
Gerelateerde termen:
radersleepboot,
radersleepstoomschip,
raderstoomsleepboot,
schroefstoomschip,
schroefstoomsleepboot,
schroefstoomsleepbootschip,
schroefstoomsleepschip,
enz.
~
stoomsleepbootdienst:
sleepdienst die met een
stoomsleepboot onderhouden wordt. Ook wel
sleepstoombootdienst of
stoomsleepdienst genoemd.
Vermeld in: Kanalen in de provincie Groningen 1856.
~
stoomsleepdienst:
sleepdienst die gebruik maakt van
stoomsleepboten.
De eerste Nederlandse stoomsleepdienst (met radersleepboten) werd in 1822 opgericht en onderhield een dienst Antwerpen-Rotterdam.
~
Stoomsleepdienst L. Smit & Co:
voortzetting van de sleepdienst van Fop Smit, die in 1866 stierf. Na een samengaan met de Internationale Sleepdienst Maatschappij, in 1923, veranderde de naam in
N.V. L. Smit & Co's Internationale Sleepdienst om uiteindelijk in 1973
Smit Internationale, een firma met diverse divisies te worden. Voor zover bekend is de werkmaatschappij
Smit Havendiensten momenteel de enige afdeling die in de binnenvaart actief is. [
Website Smit.com]
~
Stoomsleepdienst v/h P. Smit jr:
In 1877 verhuisde Piet Smit jr. zijn, 1874 opgerichte
Slikkerveerse sleepdienst naar Rotterdam. Vanaf 1889 voert het bedrijf de naam
Sleepdienst Piet Smit jr. In 1913 wordt het bedrijf verkocht aan D.G. van Beuningen. Rond die tijd bestond de vloot uit ruim 60 sleepboten. In oktober 1973 fuseert de firma met de Sleepdienst Volharding, even later gevolgd door een fusie met de Sleepdienst Maas. Tevens volgt er een verregaande integratie met de diensten van L. Smit en zijn ze sinds 1974 als
Piet Smit Sleepdienst BV opgenomen in Smit-Spido BV.
De schoorstenen van de sleepboten waren voorzien van een gele manchet met daarop in zwart de begin letter van de naam van de desbetreffende boot. Ze staan bekend als de
Geelbanders.
Met de sleepdienst waren nog enkele andere bedrijven verbonden.
Bron: Robert Delhaye via kustvaartforum.com. en Het vrije volk 26-07-1974. Provinciale Verslagen Gelderland 1874
~
Stoomsleepdienst L. S. Wieringa:
in 1852 te Groningen opgerichte sleepbootrederij. Verdere gegevens nog onbekend.
~
Stoomsleepdienst Pampus:
sleepdienst van Paul van Vlissingen met de kettingsleepboot Pampus varende tussen de Hoek van het IJ en de Kuil van Marken. Zie verder bij
Nederlandsche Kettingstoomsleepboot Maatschappij.
~
stoomsleephelling:
een
sleephelling waarbij de
sledes door middel van een
stoomlier tegen de helling op getrokken worden.
~
stoomsleepschip:
oude (en ook meest correcte) benaming voor een
stoomsleepboot1. De term is naar het schijnt tot circa 1916 in gebruik gebleven.
Een
stoomschroefboot voor het vervoer van goederen en passagiers die tevens schepen kan slepen wordt echter ook wel een stoomsleepschip genoemd.
2 Zie ook
schroefstoomsleepschip.
1. Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
2. Zowel in de liggers als in weekblad Schuttevaer 29-07-1911 voorkomend.
~
stoomsleepvaart:
de
scheepvaart met
stoomsleepboten.
~
stoomsleepzuiger:
sleepzuiger die voor de voortstuwing en de pompen gebruik maakt van een stoommachine.
~
stoomsleper:
sleepboot die gebruik maakt van een stoommachine. Zie verder bij
stoomsleepboot.
~
stoomsmering:
systeem waarbij men in de stoomleiding smeerolie brengt en deze door de stoom zelf door de machine laat verspreiden. Het systeem functioneert alleen met verzadigde stoom in voldoende mate. [Meer informatie op
machinemuseum.nl/smering]
~
stoomspil:
verticale
windas, soort
kaapstander, die door een stoommachine aangedreven wordt. In veel gevallen waarschijnlijk winch genoemd.
Een speciaal model, namelijk met drie verschillende diameters werd gebruikt bij de staatsvisserij.
Ondermeer genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
stoomspoorpont:
spoorpont die voor de voortstuwing gebruik maakt van een stoommachine.
~
stoomstuur:
een door stoom bekrachtigd
stuurwerk. Een lelijke verkorting van
stoomstuurwerk.
~
stoomstuurmachine:
een door stoom bekrachtigd
stuurwerk. Meestal
stoomstuurwerk genoemd.
Bron: Zuigerstoomwerktuigen, J.P.P. Morré, 1942, 1947 Via Delpher.nl.
~
stoomstuurwerk:
stuurwerk, waarbij de eigenlijke kracht die noodzakelijk is om het
roer te bewegen, door stoom onder druk, geleverd wordt. Sporadisch ook
stoomstuur,
stoomroer of
stoomstuurmachine genoemd. Meer algemeen is de term
stuurmachine.
Vermoedelijk werken de meeste roeren met een servo-besturing. Met het rad wordt daarmee een verdeelschuif heen en weer bewogen waardoor een kleine stoommachine linksom of rechtsom gaat draaien. Deze draaiing wordt via een vertraging overgebracht naar het roer en stelt tevens de verdeelschuif terug naar het punt waarop de stoommachine weer stopt.
Bron: Weekblad Schuttevaer van 18-07-1903. | Zeemans-handboek. Mouton,1901. blz. 33 Beiden via Delpher.nl
~
stoomtankschip:
stoomschip ingericht voor het vervoer van vloeibare lading in
tanks. Ook
tankstoomschip genoemd. Term voorkomend in de
liggers van de
meetdiensten.
~
stoomtramboot:
tramboot die met behulp van een stoommachine voortgestuwd wordt.
Ondermeer aangetroffen in de Nieuwe Vlaardingsche courant van 11-05-1910.
~
stoomtransporteurschip:
in dit geval ging het om een
kolentransporteur gebruik makend van een stoommachine. Maar de term zou ook op elke andersoortig
vaartuig met een
elevator kunnen slaan..
~
stoomtransportschip:
vaartuig bestemd voor het vervoer van zaken en waren, aangedreven door een stoommachine. Zie ook bij
transportschip.
~
stoomtuig:
versimpeling van
stoomwerktuig, waarmee vaak de stoommachine van de voortstuwing bedoeld wordt.
Genoemd in Algemeen reglement van Policie voor het Zederikkanaal 1856.
~
stoomturbine:
constructie, waarin, op één of meerdere schoepenraderen werkende, stoomdruk omgezet wordt, in een draaiende beweging.
~
stoomvaart:
de
scheepvaart met
stoomschepen.
~
stoomvaartbelang:
al het gene dat invloed op de
scheepvaart met
stoomschepen kan hebben.
~
Stoomvaart Maatschappij Amsterdam-Lemmer:
in 1898 opgerichte
stoombootdienst die in 1901 een aansluitende dienst op de stoomtram op het traject Lemmer-Joure ging verzorgen. Ook bekend als
Stoomvaart Mij. Amsterdam-Lemmer. Na nog geen jaar werd de rederij overgenomen door Verschure & Co's Algemene Binnenlandse Stoomvaart Maatschappij, Amsterdam.
~
stoomvaartreder:
reder, die voornamelijk
stoomschepen in de
rederij heeft.
Het ging hierbij bijna uitsluitend om rederijen met stoomsleepboten, stoompassagiersschepen en/of stoombeurtschepen.
De term wordt genoemd in: Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 5.(2002) A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot.
~
stoomvaartrederij:
rederij, die voornamelijk
stoomschepen vaart.
Het ging hierbij bijna uitsluitend om rederijen met stoomsleepboten, stoompassagiersschepen en/of stoombeurtschepen.
De term wordt genoemd in: Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 5.(2002) A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot.
~
stoomvaartuig:
willekeurig
vaartuig dat voor de
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine of
stoomturbine.
~
stoomvacuumschip:
vaartuig met een door stoom aangedreven installatie waarmee men vloeistoffen of poeders zuigt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
Het gaat in dit geval om een vijftal schepen die begin jaren zeventig gemeten werden en die als tankcleaningvaartuig, schoonmaakvaartuig gebruikt werden.
~
stoomveenbaggermolen:
een
stoombaggermolen die bij de vervening gebruikt wordt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De genoemde term klinkt erg ongelukkig, maar veenstoombaggermolen klinkt weinig beter.
Gerelateerde term:
veensteekmachine.
~
stoomveer:
veerdienst die met een
stoomvaartuig onderhouden wordt. Ook
stoombootveer of
stoomveerdienst genoemd.
Gerelateerde term:
stoomvlot.
~
stoomveerboot:
veerboot, die voor zijn
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine. Ook gebruikt als aanduiding voor van de op- of afstapplaats of als aanduiding van het traject dat gevaren wordt.
~
stoompont:
pont, die voor zijn
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine. Zie ook
stoomveerpont.
~
stoomveerdienst;
veerdienst die met een
stoomvaartuig onderhouden wordt. Ook
stoombootveer of
stoomveer genoemd.
~
stoomveerpont:
pont, die voor zijn
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine. [
Afbeelding]
~
stoomvisserij:
vorm van
zegenvisserij op de benedenrivieren waarbij men een zegen over de volle breedte van de rivier laat voortdrijven.
Deze vorm van visserij werd zo genoemd omdat het net met behulp van een raderstoombootje (De Snackert) uitgezet werd. Echter alleen te Ammerstol werd van stoomvisserij gesproken, elders sprak men van grote zegenvisserij of van staatsvisserij.
Voor een beschrijving raadplege men "Terminologie van riviervissers in Nederland" door Dr. Th. H. van Doorn.
~
stoomvlot:
negentiende eeuwse benaming voor een
spoorpont die van stoommachines gebruik maakt.
~
stoomvrachtboot:
lelijke en ook foutieve benaming voor een
stoomvrachtschip. Toch komt deze term in de
liggers van de
meetdiensten voor.
~
stoomvrachtdienst:
stoomdienst waarbij alleen vracht, dus geen passagiers, vervoerd wordt.
~
stoomvrachtpassagiersschip:
vrachtpassagiersschip dat voor de
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine.
~
stoomvrachtschip:
vrachtschip dat voor de
voortstuwing gebruik maakt van een
stoommachine.
~
stoomwerktuig:
mechanisch instrument dat zijn kracht of beweging aan stoomdruk ontleent.
De term wordt ondermeer gebruikt voor stoommachines en stoomturbines die een draaiende beweging veroorzaken, zoals voor de voortstuwing van schepen, maar ook stoompompen, stoompersen, stoomlieren, locomobielen, locomotieven, enz. enz. zijn stoomwerktuigen.
~
stoomwezen:
overheidsdienst, die toezicht houdt op installaties, die met stoom en gassen onder druk werken. Later geprivatiseerd en in 1994 overgenomen door Lloyds.
~
stoomwip:
door stoom aangedreven constructie waarmee men treinwagons in
vrachtschepen leeg kiept. Zie ook
kolentip.
Bron: Blz. 29 Verslag over het jaar 1866, Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten. Via Delpher.nl.
~
stoomzandzuiger:
een
zuiger die met behulp van een stoommachine zand van de bodem opzuigt. Ook
stoomzandzuigerschip genoemd.
~
stoomzandzuigerschip:
een
zuiger die met behulp van een stoommachine zand van de bodem opzuigt. Meestal
stoomzandzuiger genoemd.
~
stoomzandzuigschip:
een
zuiger die met behulp van een stoommachine zand van de bodem opzuigt. Meestal
stoomzandzuiger genoemd.
~
stoomzegenboot:
foutieve vorm van
zegenstoomboot. Het is immers geen stoomzegen!
~
stoomzolderschip:
waarschijnlijk een
dekschuit voorzien van een stoommachine. Zie ook
stoomdekaak.
~
stoomzuiger:
zand-,
grind-,
schelpen- of
baggerzuiger, die van een stoommachine gebruik maakt.
~
stoomzuigerschip:
een
zuiger die met behulp van een stoommachine zijn arbeid verricht. Meestal kortweg
stoomzuiger genoemd.
~
stoot:
een met de
scheepshoorn gegeven geluidssein.
EEN KORTE STOOT
: geluidssein van ca. 1seconde.
EEN LANGE STOOT
: een geluidssein van ca. 4 seconde. (Een pauze tussen twee opeenvolgende stoten ca. 1 seconde.)
~
stootbalk:
horizontale
stevenbalk. Een dergelijke horizontale steven treft men ondermeer op de
boerenschouw en aanverwante vaartuigen. Ook bepaalde modellen
dek- en
bakschuiten kennen een horizontale stootbalk. Ze werden o.a. door de Amsterdamse stadsreiniging gebruikt.
~
stootgaren:
korte eindjes touw waarmee dingen vast gezet zijn en die snel los getrokken kunnen worden. Zie ook
seizings.
OP STOOTGARENS LIGGEN
: klaar liggen om onmiddellijk te kunnen vertrekken.
~
stoothout:
weinig gebruikte term voor
stuit. Het
berghout op de hoeken, de
boegen, van het schip.
Ondermeer genoemd bij F.N. van Loon Beschouwing van den Nederlandschen scheepsbouw met betrekking tot deszelfs zeilaadje. Haarlem 1838
~
stootkim:
in de lengterichting van het vaartuig geplaatste ijzeren strip of profiel dat het vaartuig bij het schuiven over de bodem (wanneer men het vaartuigje tegen de wal omhoog trekt) moet beschermen. Ook
slof(fen) of
sloffing genoemd. Zie ook
schinkel,
scheen en
slijtstrip.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
stootklamp:
willekeurige klos die het schip tegen stoten moet beschermen. Zie ook
stootklos.
~
stootklos:
1> klamp voor de kop van het
zwaard om deze, vooral bij het invaren van sluizen en bruggen, te beschermen. Zie ook
aanvaarklamp.
2> vaste blokvormige constructie, om het
schip tegen stoten te beschermen. Ook
stootklamp genoemd.
~
stootkor:
een, aan een lange stevige stok bevestigd, trechtervormig,
visnet waarvan de opening door een halve hoepel opengehouden wordt. Met dit net werd, al wadend, vooral op garnaal en kleine platvis gejaagd. Ook bekend als
stokkor,
stootnet en als
kruinet
De rechte onderzijde van het net is meestal voorzien van een stevige dwarsverbinding dat waarschijnlijk
korijzer genoemd wordt.
Deze netten bestaan ook in geheel houten uitvoering. In klein formaat waren/zijn ze
langs de stranden als kinderspeelgoed te koop.
~
stootkussen:
van
zeildoek gemaakte zak gevuld met touwresten, kurk, o.i.d., dat het stoten van het
schip moet dempen. Indien het stootkussen meer worstvormig is, noemt men het een
stootwil. Zie ook
aanvaarzak.
~
stootlap:
1> een driehoekige houten
dubbeling achter het ondereind van de
voorsteven. De voorsteven steekt daarbij iets onder het
vlak uit. De stootlap beschermt het voorste deel van het vlak bij het aan de grond lopen of op de wal trekken van het vaartuig. De nerf van het hout ligt daarom dwars op de lengterichting van het vaartuig. Oorspronkelijk uit NW-Overijssel en 'stootlappien' (=stootlapje) geheten.
Bron: Bron: De Punter, G.L. Berk.
Gerelateerde termen:
slof en
zool.
2> langs de rand van het
zeil en om het
lijk genomen dubbeling van zeildoek of dun leer, wat lijk en zeil tegen slijtage moet beschermen.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org..
~
stootlijst:
algemene benaming voor een lat of strip, die ter bescherming dient. (Mogelijk een lekenterm) Zie ook:
schuurlijst,
beuling,
slijtstrip,
zool,
enz.
~
stootmat:
van cocosvezel gemaakte, mat, die tussen
meerpalen en het
schip gehangen werd om slijtage, die door het schuren langs de paal zou kunnen ontstaan, te voorkomen. Stootmatten werden in de
binnenvaart weinig gebruikt.
~
stootnet:
aan een lange stevige stok bevestigd, trechtervormig, visnet waarvan de opening door een halve hoepel opengehouden wordt. Zie ook
stootkor.
~
stootrand:
1> soort
berghout. Vaak ook oneigenlijk gebruikt als synoniem voor berghout
Onder een stootrand verstaat men meestal een voorziening welke als extraatje aangebracht is. Ook steekt de stootrand meestal duidelijk uit. Het berghout wordt meer gezien als een wezenlijk onderdeel van het schip.
2> lekenterm voor berghout,
beuling,
schuurlijst,
slijtstrip, e.d.
Gerelateerde termen:
offerhout,
zool,
slof,
enz.
~
stootstoel:
1> op het dek bevestigde constructie ter voorkoming van het te ver doordraaien van het
kwadrant (waardoor het
roerwerk in ongerede zou kunnen raken) en waarmee tevens de
roeruitslag beperkt wordt. Ook
aanslag of
kwadrantaanslag genoemd.
2> op de machinekamerfundatie bevestigde steunen, waartussen een stoomketel opgesloten ligt.
~
stoottalie:
soort dubbele
stuurtalie, waarvan de
loper strak staat. De bewegingen van het
helmhout worden hierdoor gedempt.
Bron: Scheepstypologiën deel 8, Groninger Tjalken door Henk Bos, m.a.v. Floris Hin.
De term stoottalie wordt in de zeevaart gebruikt voor talies, die het stoten, slingeren, of ongewild bewegen van rondhouten moeten voorkomen.
~
stoottros:
1> soort
touwwil gemaakt door een zwaar stuk
tros te omkleden met een
katning in één laag. De wil kent dus geen vulling.
2> soms gebruikt als synoniem voor
leguaan en/of
kabelaring.
~
stootwerk:
willekeurig voorwerp of willekeurige constructie, die bedoeld is om het stoten van een
schip op te vangen en beschadigingen te voorkomen.
Op een schip kent men voor dit doel o.a.
de
aanloopplaat,
de
aanvaarklamp,
de
aanvaarzak,
het
berghout,
de
beuling,
de
fender,
het
ijsboord,
de
kurkezak,
de
leguaan,
de
oploopschee,
de
puddingzak,
de
scheen,
de
schinkel,
de
schuurlijst,
de
schuurstrook,
de
slijtstrip,
de
slof,
de
stootmat,
de
stootklamp,
de
stootwil,
de
wrijfplaat,
de
wrijfworst,
het
wrijfhout,
de
zandloper
en auto-, vorkheftruck- of zelfs tractorbanden.
~
stootwil:
willekeurig vrij zacht, worstvormig voorwerp, dat bedoeld is om het stoten van het
schip te dempen.
[
Uitdrukkingen e.d.]
Gerelateerde termen:
touwwil,
stoottros,
leguaan,
kabelaring
fender
fendering
en
stootwerk.
~
stop:
punt waar vertraging voor de
scheepvaart ontstaat.
STOP VAN TERNAAIEN
:
sluizencomplex tussen het Albertkanaal en de Maas in België dat tussen 1939 en 1961 als een soort wraakactie geen grotere schepen toeliet dan met een belading met ca. 450 ton.
Oorsprong voor dit conflict ligt in de 'afsluiting' van de vaarweg van Antwerpen naar de Rijn door de aanleg van een spoordijk Roosendaal-Vlissingen te Bath. Schepen vanuit Antwerpen waren nu gedwongen om via een ongunstig stuk Westerschelde en het kanaal bij Hansweert om te varen. Ook andere plannen voor een goede verbinding van België met het Ruhrgebied te land of te water werden door Nederland geboycot. Toen Luik en daarmee de Maas, ondanks pogingen van Nederland om ook dit tegen te houden, via het Albertkanaal een goede verbinding met Antwerpen verkreeg heeft men bij Ternaaien een beperking aanbracht. Men wilde namelijk niet dat Limburg te veel van deze nieuwe vaarweg, die geschikt was voor schepen tot 2000 ton, kon profiteren.
~
stopanker:
1> in de
binnenvaart: klein anker dat makkelijk uitgezet kon worden. Zie verder bij
vaaranker.
2> in de zeilende binnenvaart volgens sommigen: het
achteranker/hekanker.
3> in de zeevaart: een zwaar (het zwaarste)
boeganker.
~
stopbus:
busvormige constructie waarmee assen afgedicht worden. Zie verder bij
pakkingbus.
~
stopblok:
vermoedelijk stuk hout dat op een sleepheling gebruikt wordt om het schip te onderstoppen opdat het stabiel zal blijven liggen. Ook bekend als
stophout.
Gerelateerde term
stapel.
~
stopgang:
op houten schepen: laatst aangebrachte gang onder het berghout. Zie ook
sluitgang.
~
stophout:
1> hout waarmee het
schip, wanneer het op de
werf staat, opgestopt wordt, zodat het stabiel staat.
2> aantal blokken hout die een schip op de werf ondersteunen. Een
stapeling,
stopping.
Bijna het volledige gewicht van het schip rust op deze blokken.
3> hout waarmee men lading tegen verschuiven of verkeerde belasting bij het stapelen behoed. Stophout dat gebruikt wordt tijdens het hijsen noemt men wel
worstjes.
Gerelateerde termen:
garneren,
stuwhout,
stellinghout.
~
stopketting:
ketting, die het
schip bij de tewaterlating af moet remmen.
~
stopkleed:
zwaar stuk zeildoek dat bij lekkage onder het schip door en voor het gat getrokken wordt, waardoor het binnenstromen van water verminderd wordt. Zie ook
reddingkleed.
~
stoplijn:
lijn tussen de
broek/
spoos van de
voorzegen en de
spil. Elders ook
benedenlijn, stoptouw, paardlijn en treklijn genoemd. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
stopmenie:
een mengsel van meniepoeder en stopverf, later van meniepoeder en plamuur. Vaak gebruikt om kleine naden te dichten. Zie verder bij
menieplamuur.
~
stoppaal:
aan het bovenuiteinde van de
sleephelling aanwezige, stevig in de grond verankerde, zware paal waarop het schip, wanneer het van de helling glijdt,
afgestopt kan worden. De paal dient vaak tevens als bevestiging van het bovenste (het vaste)
blok van de helling.
Teneinde het schip af te kunnen stoppen wordt een zwaar touw, het stoptouw, aan de mast bevestigd, over het voorschip geleid en twee of driemaal rond de stoppaal geslagen. Tijdens het aflopen van de helling kunnen er dermate grote krachten op het stoptouw komen te staan dat dit gaat schroeien.
~
stoptouw:
1> zware
tros die gebruikt wordt om het schip, terwijl het van de
sleephelling afglijdt op de
stoppaal af te kunnen remmen. Vroeger
torntouw genoemd.
2> lijn tussen de
broek/
spoos van de
voorzegen en de
spil. Elders ook
benedenlijn, stoplijn, paardlijn en treklijn genoemd. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
stopper:
1> stuk ketting, touw of bundel garen, waarmee men draden en trossen, die men van de
verhaalkop neemt, strak houdt.
2> willekeurige constructie, soms van touw, waarmee de bewegingen van een bepaald voorwerp beperkt kan worden.
3> waarmee men het verder uitlopen van de ankerketting voorkomt. Verkorting van
dekstopper of
kettingstopper.
4> plaatselijk gebruikte term voor de laatste
gang die aangebracht wordt bij het beplanken van een
dek. Zie ook
sluitgang.
~
stopperknoop:
in heel
touwwerk of met de
kardelen gemaakte 'knoop' die een verdikking geeft. De stopperknoop moet voorkomen dat het touw, waarin deze gelegd is, uit een
blok, oog, of gat schiet.
~
stopping:
tijdelijke constructie of een tijdelijk samenstelsel, bestemd om iets op zijn plaats te houden. O.a. gebruikt voor een opstapeling van balken waarop een
schip dat langdurig op de
werf staat rust. Ook
stapeling genoemd. Zie ook
werfstoel.
~
stopproef:
onderdeel van een voorgeschreven keuring, waarbij de tijd en de afstand, die men met het
schip nodig heeft om bij een bepaalde snelheid tot stilstand te komen, gemeten
wordt.
~
Stop van Lobith:
naam die in 1950 gegeven werd aan de grenscontrôle op de naleving van de in 1948 ingevoerde regeling dat alleen 'georganiseerde schepen' het internationale vervoer mochten verzorgen.
In 1948 nam de toenmalige regering het besluit dat internationaal varende binnenvaartschepen aangesloten dienden te zijn bij een door het Centrale Commissie voor de Rijnvaart erkende organisatie; de zogenaamde Statenzaal-overeenkomst. Een regeling die min of meer gelijk was aan wat men tijdens de bezettingsjaren al beleefd had. Voor de Rijnvaart kwam het er voor de schippers op neer dat men aangesloten diende te zijn bij de NPRC. De schippers bleken echter niet erg bereid om aan dit voorschrift gehoor te geven. Reden waarom men in mei 1950 bij ALLE grensovergangen strenge contrôle ging uitvoeren en schepen die niet aan het voorschrift voldeden tegenhield. Dit leidde tot vele protesten, maar ook tot de oprichting van een groot aantal kleine organisaties, om aan de noodzakelijke blauwe pas, het bewijs dat men 'georganiseerd' was, te geraken. Enkele schippers spanden, omdat deze regeling in strijd met de Acte van Mannheim zou zijn, een rechtszaak aan en kregen in 1951 hun gelijk. Nadat de Hoge Raad in 1952 het vonnis bevestigd had, was de regeling definitief van de baan.
~
stopwerk:
het bouwen van vaartuigen terwijl er nog geen koper is. Men spreekt ook wel van "op avontuur bouwen".
Bron: G.L. Berk, De Punter.
~
stopzak:
soort
sleepzak, die men (voornamelijk op zee) gebruikt om het
achterschip, bij achterop komende golven, af te remmen. In tegenstelling tot het
drijfanker is de stopzak aan de achterzijde niet geheel gesloten.
~
Stork:
bekende Nederlandse fabrikant van ondermeer scheepsdiesels en waterpompen. [
Afbeeldingen]
Tevens producent van draairoostergasgeneratoren.
Door samenwerking met Werkspoor ontstond de naam Stork Werkspoor. Door toepassing van de Ricardo wervelkamer ontstond de naam Stork Ricardo. De Stork Ganz is een in licentie geproduceerde Ganz motor. De naam Baby Stork werd gebruikt voor het type R150. Ze kregen die naam omdat de motoren qua omvang een stuk kleiner waren dan wat Stork voorheen produceerde.
Stork koeler-reiniger
: onderdeel van de gasgenerator. Een natte gaskoeler-reiniger, waarbij het gas door een aantal waternevels gevoerd wordt.
Bron: Oliemotoren voor de Binnenvaart, Hun aanpassing aan gasvormige brandstof en Gasgeneratoren door C. Noorlander, Born's Uitgeversbedrijf N.V. Assen 1944.
~
Storkpomp:
centrifugaalpomp, die door Stork gemaakt werd.
Deze pomp werd zo'n begrip in de Nederlandse binnenvaart, dat 'Storkpomp' min of meer een synoniem werd voor centrifugaalpomp. De pomp bezat een terugslagklep in de zuigleiding aansluiting. Hij werd veelvuldig in koelwatersystemen en als dekwaspomp toegepast.
~
storm:
windkracht 9.
~
stormanker:
extra zwaar
anker, dat meestal aan
dek geborgen lag. In de
binnenvaart weinig gebruikt.
~
stormbal:
bol, die op sommige, voor de
scheepvaart belangrijke punten, gehesen werd, wanneer men storm verwachtte.
~
stormdeur:
sluisdeur die bij opstuwing van het water bij harde wind dienst moet gaan doen. Vergelijkbaar met de
vloeddeur bij
getijdesluizen.
~
stormfok:
vrij kleine, maar meestal zeer stevige,
fok, die bij stormweer de gewone fok vervangt.
~
stormklep:
scharnierend aan de
den bevestigde, haaks gebogen plaat, die het uiteinde van (meestal) aluminium
scheepsluiken omsluit. Ook
windklep of
regenklep genoemd.
~
stormlantaarn:
1> algemene benaming voor een petroleumlamp, die buiten, in weer en wind, kan hangen, zonder dat deze uitgaat.
De bekendste fabrikant was de Firma Feuerhand.
2> vroeger aan boord een algemeen gebruikte term voor een op petroleum brandend rondomschijnend wit
navigatielicht.
In die gevallen waarin men een rondomschijnend wit licht moest tonen, gebruikte men vroeger veelvuldig een gewone stormlantaarn in plaats van een lantaarn met een dioptrisch glas.
~
stormlijn:
soort van
zorglijn, die moet voorkomen dat dingen wegwaaien of te veel bewegen.
~
stormrondje:
1> voor de wind zeilend over de andere
boeg gaan zeilen zonder te hoeven gijpen. Ook "
gijpen door
overstag gaan" genoemd.
Daar het gijpen bij zeer harde wind voor ongeoefende zeilers een riskante onderneming kan zijn, geeft men er vaak de voorkeur aan een bijna volledig rondje tegen de wind1 in te draaien. Daarbij gaat men dus overstag, maar na het voltooien van de beweging vaart men, net zoals bij gijpen, weer voor de wind, maar wel met het grootzeil naar de andere kant.
1. Men maakt het rondje, als men het zeil naar bakboord uit heeft staan, over stuurboord en als het zeil over stuurboord uitstaat, is het een rondje over bakboord.
2> bepaalde
zeilmanoeuvre, die men maakt om een overboord geraakt persoon weer op te vissen en waarbij men niet gijpt. Eigenlijk "man over boord manoeuvre" genoemd.
~
stormsein:
dagteken, een bol of een kegel, dan wel een combinatie van twee kegels, 's nachts lichten, waarmee het feit dat er een storm verwacht wordt en de verwachte windrichting daarvan aangegeven wordt. Op veel plaatsen echter beperkt tot slechts een enkele
stormbal.
Gerelateerde term:
semafoor.
~
stormtalie:
volgens de beschrijving van
Maurice Kaak gelijk aan de
grondtakel. Hij zou volgens hem echter dienen om, bij stormweer, het
roer mee te bedienen dus als een soort
stuurtalie.
Of men op Vlaamse schepen deze takel werkelijk gebruikte om het roer te draaien of niet, is me niet met zekerheid bekend. Op oude foto's ziet men vrijwel nooit nog iets wat op een grondtakel wijst en meer dan vertellingen uit derde hand schijnen er niet te zijn.
Gezien de afwijkende functie van deze stormtalie zou ook de roerlichter een iets andere functie hebben.
~
stormtuig:
de
zeilen, die men met stormweer voert. Dit kunnen
stormzeilen, maar ook gewone,
gereefde, zeilen zijn.
~
stormvloed:
extreem hoog zeewaterpeil, door een combinatie van
springvloed en harde wind.
~
stormvloedkering:
soort
keersluis, die bij stormvloeden gebruikt kan worden. [
Afbeelding]
~
stormwaarschuwing:
waarschuwing, die gegeven wordt wanneer er meer dan
windkracht 6 verwacht wordt. Zie ook:
stormbal en
stormsein.
~
stormzeil:
zeil met een kleiner oppervlak en meestal van zwaardere kwaliteit dan gebruikelijk.
~
stort:
dun (gegalvaniseerd) staalplaat, blik, waarmee houten schepen
overijzerd werden. [
Afbeelding]
Onder het blik werd meestal een laag teervilt of iets dergelijks aangebracht. Om lekkage en roest te voorkomen werd er flink wat teer gebruikt. Hiermee werd echter ook het hout eenzijdig helemaal afgesloten, waardoor het hout vaak nog erger ging rotten dan het voorheen al deed. Daarom sprak men na het overijzeren vaak van: "dat schip heeft zijn doodskleed aan".
Bron: overlevering via oud schippers.
~
stortbak:
1>
voorziening in de
stuurhut, waarmee men de aanwezigheid van voldoende koelwater kan controleren. Weinig en dan nog voornamelijk voor WO II in gebruik geweest. [
Afbeelding]
2> onderdeel van een
emmermolen. Onder het
vijfkant opgestelde bak, waarin de inhoud van de
emmers terecht komt, wanneer deze over het vijfkant draaien.
Aansluitend aan de stortbak zijn twee stortgoten bevestigd; één aan bakboord en één aan stuurboord. Afhankelijk van de stand van een klep in de stortbak wordt de lading door de ene of de andere stortgoot afgevoerd.
~
stortbuis:
buis waardoor men
stortgoed in het ruim brengt. Ook
stortpijp of
laadpijp genoemd.
De term werd ondermeer gebruikt voor de inrichtingen waarmee schepen vanuit de graansilo's of door middel van graanelevatoren gevuld werden. Echter ook copra, citruspellets of bunkerkolen en ander stuivend stortgoed kan via pijpen i.p.v. goten gestort worden.
Gerelateerde term:
glijgoot,
stortgoot,
e.d.
~
stortebed:
bekleding van de bodem van een water, bijv. met
rijshout en stenen, om het uitslijten van de bodem, ten gevolge van de stroming, tegen te gaan. Ondermeer toegepast bij
sluizen en
stuwen, aan de zijde waar het water het laagst staat.
Gerelateerde termen:
bodembescherming,
stortvak,
vaste laag.
~
stortgoed:
lading die los gestort kan worden. Ook
stortlading genoemd. Door sommigen wordt de term gereserveerd voor fijn verdeelde materialen met een korrelgrootte van hooguit een centimeter of zo. Zie ook bij
bulkgoed.
~
stortgoot:
gootvormige constructie waarmee men bepaalde ladingen in het ruim van schepen brengt. Onderdeel van een
emmermolen en andere
elevatoren.
Bij bijvoorbeeld een emmermolen is het een aan de stortbak gemonteerde, zijwaarts uitstekende, metalen goot waar langs het opgebaggerde materiaal de molen verlaat. Emmermolens hebben aan beide zijden een stortgoot. Elke stortgoot is meestal tweedelig. Het eerste deel zit vast in de hoofdbok, het tweede deel is scharnierend aan het eerste deel bevestigd en kan, als de stortgoot niet gebruikt wordt, omhoog geklapt worden. Ook de kolentip gebruikt vaak een goot.
Gerelateerde termen:
aardappelhor,
glijgoot,
stortbuis,
enz.
~
stortklep:
klep in het vlak van een
onderlosser of sommige
hopperzuigers. Ook
bodemklep genoemd.
Ondermeer genoemd in: HIVA-beroepsprofiel Baggerwerker
~
stortlading:
lading die los gestort kan worden. Ook
stortgoed genoemd. Door sommigen wordt de term gereserveerd voor fijn verdeelde materialen met een korrelgrootte van hooguit een centimeter of zo. Zie ook bij
bulkgoed.
Bron: Weekblad Schuttevaer 14-10-1939, via Delpher.nl
~
stortluik:
klein luik op het
voordek bij ondermeer de
Friese Praam en de
Snik, waardoor men kleine
lading voorin kon bergen.
~
stortpijp:
buis waardoor men
stortgoed in het ruim brengt. Zie ook
stortbuis.
~
stortplaats:
1> beperkt gebied waarin materialen voor bodemverdediging gestort worden. Zie ook
stortvak.
2> gebied waar bagger- en zandschepen, als mede steenstorters, hun lading moeten storten. Zie ook
stortzone.
~
stortplan:
beschrijving van waar, wanneer en hoeveel er gestort moet worden.
Ondermeer genoemd in: HIVA-beroepsprofiel Baggerwerker
~
stortschip:
vaartuig waarmee stenen gestort worden. Zie verder bij
steenstorter.
~
stortvak:
beperkt gebied waarin
vaartuigen, die materialen voor
bodemverdediging e.d. aanvoeren, hun lading
dumpen. Ook
steenstortplaats genoemd.
Gerelateerde term:
stortebed.
~
stortvakplan:
plattegrond van het (toekomstige) stortvak met daarin de voor het storten/dumpen belangrijke gegevens.
~
stortverbod:
verbod op het deponeren van
baggerspecie.
Genoemd in: Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit, Rijksoverheid.
~
stortzee:
een
breker op groot water.
~
Stortzkoppeling:
koppeling met bajonetvatting, waarmee slangen aan
dekwaspompen of
dekwasleidingen gezet wordt. Ook bekend als
brandweerkoppeling.
~
stortzone:
gebied waar
bagger- en
zandschepen, als mede
steenstorters, hun
lading moeten storten.
Ondermeer genoemd in: HIVA-beroepsprofiel Baggerwerker
~
stoten:
1> onverwacht sterk in de vaart gestuit worden, zoals wanneer men tegen een
ondiepte vaart of wanneer men, al dan niet
gemeerd liggend, met enige snelheid tegen de
oever of
kade komt.
2> in het
visnet geraken. Wordt ondermeer in de
zegenvisserij van zalm gezegd. Ook
snokken of
lopen genoemd.[Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
stouwen:
goederen of voorwerpen, dusdanig plaatsen dat ze evenwichtig verdeeld en
zeevast staan. Vaak ook
stuwen genoemd.
Gerelateerde termen:
traven,
duiveljagen.
~
stouwer:
persoon die de turven, die tussen de geloegde buitenwanden gestort zijn, verdeelt en ordent.
In de bron heeft het betrekking op het Limburgse dialect, maar ook daarbuiten komt men de term soms tegen. Bron: Woordenboek van Limburgse dialecten 1987.
~
stouwsluis:
afsluitbare doorvaart, die alleen in bepaalde situaties gesloten wordt. Zie verder bij
keersluis.
~
straalbuis:
om de schroef aangebrachte, vrij korte, koker, waarbinnen de
schroef ronddraait.
[
Afbeelding]
De straalbuis is een uitvinding van Ing. Kort en wordt vaak Kortstraalbuis genoemd. Een enkeling wil echter nog wel eens beweren dat het 'kort' slaat op de lengte van de straalbuis. Diverse bedrijven hebben inmiddels hun eigen straalbuis ontwikkeld, zodat er ook andere merknamen ontstaan zijn.
~
straalbuisroer:
draaibare
straalbuis, vaak voorzien van een kort 'roerblad'. Ook wel
tunnelroer of
roertunnel genoemd.
~
straalbuisschroef:
schroef met afgetopte bladen, oorspronkelijk alleen bestemd om in een
straalbuis gebruikt te worden, later i.v.m. ruimtegebrek ook toegepast onder
schroeftunnels. Ook
getopte schroef genoemd. [Tekst:
Schroeven.]
~
straat:
Vlaams woord voor een korte plank in de
buikdenning. Zie ook
vullingplank.
~
straathond:
bijnaam voor motortjes van het fabricaat
Briggs & Stratton.
~
straatvuilschuit:
open
schuit bestemd voor het vervoer van straatvuil.
In Amsterdam en omstreken gaat het hierbij meestal om een schuit met het model van de Amsterdamse dekschuit. In plaats van een gesloten dek heeft de schuit een semi-beun of soms een echte beun en daar bij een redelijke hoge den.
Men kende ook een grofvuilschuit.
~
stranden:
op het strand
verdagen. Aangezien er op het
binnenwater nauwelijks stranden te vinden zijn, komt dit zelden voor.
~
stranding:
het resultaat van op een strand
verdagen.
~
strandingsbank:
een droogvallende oever, een
zaat, die door een
onderhoudswerf voor het
banken gebruikt wordt.
Gerelateerde termen:
bankstelling,
kuisbank.
~
strandrecht:
recht dat geldt op
aangespoelde goederen en
gestrande schepen.
~
strandvonder:
door de overheid aangesteld persoon, die aangespoelde of opgeviste goederen in bewaring houdt tot de rechtmatige eigenaar ze op eist, of als dat niet binnen een bepaalde termijn gebeurt tot verkoop van deze artikelen overgaat.
~
strang:
1> lange, zware,
sleepdraad. Voluit
sleepstrang geheten. De term wordt hoofdzakelijk in de
Rijnvaart gebruikt.
VRIJE STRANG
: strang die niet in de
brittelhaak van een schip ligt. Zie verder bij
zwemstrang.
Gerelateerde termen:
brittelstrang,
strangenlier,
boldereind,
bolderscepter,
strangenvissen,
tornstrang,
zwemstrang.
2> dode (d.i. doodlopende) rivierarm.
3> zware
staaldraad tussen een vast punt op de
oever en het knooppunt van
ankerketting,
springslot en
voordraad bij de
ankerkuilvisserij. Ook
vislijn genoemd.
Zie verder bij
visdraad.
Gijs Sepers, Waalschokkers zijn geen schokkers, Spiegel der Zeilvaart 8/2000.
~
strangenbak:
direct achter de
strangenlier geplaatste constructie aan boord van de Rijnsleepboten waarin het
boldereind of de
strangen geborgen werd.
Soms ook
trossenbak genoemd of alsdus in gebruik.
J. Ossebaar weet (via kustvaartforum.com) hierover te vertellen: De strangenbakken op de NESKA 132 waren van hout. Ze waren ongeveer 2x2 meter, stonden op 4 poten en waren voorzien van een lattenbodem. Ze stonden op het achterroefdek en wel aan elke zijde een. Hierin lagen de strangen netjes voor gebruik gereed en hierdoor was het roefdek gevrijwaard van schade.
~
strangenbijl:
grote vrij zware en vooral scherpe bijl, waarmee men in geval van nood de
strang kon kappen.
~
strangendreg:
zware
dreg waarmee men
strangen vist. Naar men zegt ook
wolf genoemd.
~
strangenklem:
draadstopper op een
strangenlier; in een enkel geval ook op het
voordek van
sleepschepen. Ook
strangenstopper of
sleepklem genoemd. De zwaardere exemplaren waren geregeld voorzien van een veerinrichting, die de rukken op de
strang op moest vangen. [
Afbeelding]
De term sleepklem schijnt minder gebruikelijk dan de term strangenklem te zijn. Een enkele maal worden dit soort klemmen ook draadklem genoemd.
~
strangenlier:
1> zwaar
sleeplier met
meerdere
draadtrommels.
[
Afbeeldingen]
De sterkste sleepboten konden 8 strangen op de lier bergen. De zwaarste was tot 250 meter lang bij een dikte van 36-38mm en de dunste stang was 16-22mm bij een lengte tot 1600 meter. Zwakkere sleepboten gebruikten lichter materiaal.
Zie ook tekst: Rijnsleepvaart.
Gerelateerde termen:
brittelstrang,
strang,
boldereind,
bolderscepter,
strangenvissen,
sleepboog,
beretand,
tornbolder,
tornpaal,
tornklamp,
remtrommel,
strangenklem,
sleepbok,
sleepdek,
strangenrol(klemmenrol, zwenkrol),
strangentrommel,
rollenklamp.
2> door enkelen gebruikt om het
dwarslier waarmee de
strangendreg ingedraaid wordt, aan te duiden.
Mogelijk een verkorting van strangenDREGlier.
~
strangenrol:
1> vaak gebruikt als synoniem voor
strangentrommel.
2> trommel die de krachten op de
strang opvangt voordat de strang de strangentrommel bereikt. Zie verder bij
adhesietrommel.
~
strangenstopper:
inrichting waarmee men de
strang vast kan zetten. Zie ook
strangenklem.
~
strangentouwtje:
ander woord voor
bendsel/knittelend.
~
strangentrommel:
onderdeel van een
strangenlier. Forse
draadtrommel waarop de
strang opgewikkeld is.
~
strangenvissen:
het met de
strangendreg opvissen van de
strangen van de
achterliggende
schepen van de
sleep.
Gerelateerde termen:
brittelstrang,
strangenlier,
boldereind,
bolderscepter,
strangenvissen.
~
stravel:
al het drijvende vaste vuil.
Onder riviervissers voornamelijk dat vuil dat in de netten terecht komt. Zie ook
drijfvuil.