~mes:
verwisselbaar mesvormig uitsteeksel aan een sleepkop waarmee harde bodems los gewoeld worden.
Bron: Optimalisatie van het baggerproces door Bart van de Velden.
~mesien:
constructie van een vijftal met boutjes aan elkaar gekoppelde bladen van zeisen, voortgetrokken met behulp van leren riemen, waarmee de wiersnijders het wier oogsten. Ook mesjien genoemd.
Deze constructie werd rond 1900 uitgedacht. Daarvoor maaide men met de zeis. De, na het drogen en persen, behaalde oogst van één dag werk bedroeg dan ongeveer 2 pakken van 50kg. Met de mesien werd de opbrengst verhoogd naar 10 tot 15 pakken per dag.
De term is de foenetische schrijfwijze voor de uitspraak van het woord machine te Wieringen.
~mesjien:
constructie van een vijftal met boutjes aan elkaar gekoppelde bladen van zeisen, voortgetrokken met behulp van leren riemen, waarmee de wiersnijders het wier oogsten. Zie ook bij mesien.
~messing:
taps toelopende voorkant van een houten roer.
~mestbok:
open houten vaartuig gebruikt voor het vervoer van mest, meestal rond de 15 meter lang. Verder nog onbekend.
Gevonden in: stadsarchief Amsterdam Inventaris 5040: Archief van het Stadsfabriekambt en Stadswerken en Stadsgebouwen.
~mestjager:
willekeurig vrachtschip dat mest, vanuit Friesland naar de bollenstreek, vervoert. Zie verder bij strontjager.
~mestluik:
wegneembaar deel in de den, een laadpoort, waardoor men lading in het ruim van het schip kan kruien. Voornamelijk voor de tweede wereldoorlog toegepast op schepen met een hoge of verhoogde den.
Gerelateerde termen:
kruiwagenluik,
zandluik.
~mestpraam: Praam, die mest vervoert. Tentijde van de houten schepen waren er weinig schuitjes specifiek voor het vervoer van mest gebouwd, al kende men wel de Slotense mestpraam. Bij de stalen pramen lag het iets anders. Dezen waren meestal voorzien van een stalen waterdicht dwarsscheepsschot in voor en achterschip en het ladinggedeelte was naar men zegt, vaak dik met cement ingesmeerd. Het cement bood bescherming tegen de agressieve werking van het mestvocht. Voor zover mij bekend kwam dit voornamelijk bij de Friese (mest)praam voor.
~mestschuit:
eigenlijk een willekeurige schuit, die mest vervoert. In bepaalde teksten mogelijk een Skûtsje of (klein) tjalkje, dat mest vervoerd. Verder ook gebruikt als scheldwoord voor een vies (slecht onderhouden) schip.
De term wordt op diverse plaatsen, o.a. in advertentiën, vermeld. Onder de advertentiën zijn er opvallend veel uit Zuid-Holland afkomstig. Ook iets noordelijker en in proza zoals: "In het bloembollenland" (1904) door Anna van Gogh-Kaulbach wordt de term gebruikt.
~mesttjalk: Tjalk of daarop gelijkend vaartuig, dat regelmatig met koemest vaart.
~mestvaarder: schipper, die met mest vaart. Ook strontschipper genoemd.
~mestvaart:
de scheepvaart met schepen die mest vervoeren.
Behalve de algemeen bekende mestvaart met koemest van Friesland naar de Hollandse geestgronden, was er reeds in het begin van de negentiende eeuw een mestvaart met stratendrek en haardas uit de grotere steden naar de arme Belgische zandgronden. Voorzover bekend werd deze vaart geheel door de schippers uit het zuiden bedreven. (Zie: Tabellen, behoorende tot het eerste stuk der Statistiek van Braband, Volume 1 Door Servaas van de Graaff, blz.8 e.v.) Ook de stad Groningen scheen haar stratendrek als mest voor de afgegraven veengronden in de provincie te gebruiken.
Een geheel andere soort mestvaart is de boer die zijn stalmest naar zijn landerijen brengt.
Verder kent men dan nog de beeraak, beerpraam en de tonnenschuit waarmee men de verzamelde 'huisjesmest', de fecaliën uit de stad naar de omringende landerijen brengt.
~metacenter:
lastig begrip dat voor het ontwerp van het schip van groot belang is, maar waar de gebruiker, schipper, bevrachter, enz. meestal geen directe kennis van heeft. Op de Wikipedia (Duits, Engels of Nederlands) wordt het begrip uitgebreid behandeld.
motor (dialect uit de regio rond Broek op Langedijk) in de zin van een gemotoriseerde Langedijker akkerschuit. [Afbeelding] De vroege exemplaren wijken niet af van de ongemotoriseerde exemplaren, latere exemplaren (verbouwd of al dus gebouwd) hebben een voor- en achterdekje en een boordrand. Zie ook bij Langedijker.
~meting:
verkorte vorm van scheepsmeting, verzameling van gegevens betreffende de afmetingen en laadvermogen van een schip.
~Michot spits: spits gebouwd bij de Michot Frères te Thuin. De berghoutplaat eindigt bij deze spitsen in een Franse lelie . Overige kenmerken nog niet bekend.
~middeldrukmotor:
een motor waarbij de compressie niet toereikend is om ingespoten dieselolie zonder hulpmiddelen te ontsteken. Meestal is dit een gloeikopmotor.
~middelnagelsboor:
vermoedelijk een soort houten booromslag. Zie verder bij klampspijkerboor.
Bron: Nicolaas Witsen, Aeloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier. 1690.
Een middelnagel was een bepaalde maat gesmede 'spijker'. Zekerheid omtrent de afmetingen of gewicht heb ik niet. Wel bestonden er ook dubbele middelnagels.
bij schepen met een knikspantromp, waarbij de zijde uit drie vlakken bestaat: het boord direct onder het berghout. Slechts weinig schepen hebben een zijde, die uit drie boorden bestaat. Men kan het onder andere aantreffen bij kleine, oude, houten Schokkers. Ook bekend als middelboord.
Eigenlijk is dit geen correcte term. Het deel boven het berghout, het boeisel, wordt in de houtbouw meestal niet als boord gezien.
~middendoorvaart: doorvaart die (min of meer) tussen andere doorvaarten gelegen is. Vaak ook gebruikt in die gevallen waar er eigenlijk sprake is van een middenonderdoorvaart, zoals bijv. bij boogbruggen.
~middengebint:
Vlaamse term voor een (houten) gebint ter hoogte van het ruim.
Vroeger kwamen dit soort roeven onder meer voor op Walen. H. Terpstra uit Warten vertelt hierover:"Mij is vroeger wel eens verteld dat dit te maken had met doorliggen van een geladen schip. Omdat je (met een middenroef) minder lading in de midden van het schip had, ging je het doorliggen tegen. Vaak zijn het vlakke dus slappe vrachtschepen die zo een middenroef hadden. Ze werden er (ook) sterker van". Ook op houten Rijnschepen trof men soms een roef die halverwege of in ieder geval een redelijke afstand voor het achtereind van de luikenkap stonden. Volgens G.J. Schutten zouden (sommigen?) dan afbreekbaar geweest zijn.
In later tijd vindt men op onder meer de Sattelschleppers roeven die nabij het midden van het vaartuig staan.
Middenroeven op de moderne schepen worden gekscherend ook wel middenstandswoning genoemd.
~middenstandswoning:
in sommige kringen de 'bijnaam' voor een roef ongeveer in het midden van het schip; de middenroef.
~middenvlakplank:
weinig professionele benaming voor de kielgang op een houten schip.
Bron: G.J. Schutten.
~middenzaadhout:
term waarmee centraal in het schip, over de gehele lengte van het vlak gelegen langsscheepse verstevigingen van de bodemconstructie aangeduid worden. [Afbeelding] Ook geschreven als middenzaathout. Zie verder bij zaadhout.
De term wordt gebruikt ter onderscheid van de zijzaadhouten.
~middenzwaard:
ophaalbaar, in een midscheeps geplaatste bun opgehangen, vertikaal vlak, dat onder het schip uitsteekt en de drift tijdens het zeilen moet beperken. Vaak midzwaard genoemd. Niet of nauwelijks bij beroepsmatige vaartuigen in gebruik geweest.
~midscheeps: langsscheeps en dwarsscheeps gezien, in het midden. Afhankelijk van de situatie soms ook alleen maar langsscheeps of dwarsscheeps in het midden. Hierdoor kent men onder meer: midscheepsachter, midscheepsvoor (in het midden van het achterschip/voorschip.) en midscheepsbakboord, midscheepsstuurboord ( aan bakboord/stuurboord halverwege het schip).
~midvaarwater:
ongeveer het midden, van het voor de scheepvaart bruikbare gedeelte, van een vaarwater.
~midvaarwaterboei:
ronde, vertikaal rood-wit gestreepte, ton of boei, die het midden van het vaarwater aangeeft. Alleen op zeer brede wateren voorkomend. Ook wel markering voor veilig vaarwater genoemd. [Lijst: Gerelateerde termen.]
~midzaadhout:
niet alleen de aanduiding voor het middenzaadhout maar mogelijk ook voor de binnenkiel. Ook geschreven als midzaathout.
~midzwaard:
ophaalbaar, in een midscheeps geplaatste bun opgehangen, vertikaal vlak, dat onder het schip uitsteekt en de drift tijdens het zeilen moet beperken. Ook middenzwaard genoemd. Niet of nauwelijks bij beroepsmatige vaartuigen in gebruik geweest.
~miente:
in het water levende larve van de kokerjuffer, die zich, naar het schijnt graag te goed deed aan visnetten. Ook dopworm, houtworm, rietworm, sprokkelaas, rietaas, sprok en sprot genoemd.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~Mignole:
Franse naam voor Herna-achtige schepen. Ook wel als mignolle geschreven. Zie verder bij Majol.
Petrejus gebruikt Mignole als synoniem voor spitsbek, wat dus slechts ten dele klopt.
~Mijolle:
Vlaams-Waalse term die in het algemeen gebruikt voor schepen met een duidelijke heve. Zie verder bij Majol.
~mijnopruimingsschip: vaartuig, dat ingezet wordt bij het opruimen van explosieven, die zich in het vaarwater bevinden. Voornamelijk kort na WO II in gebruik geweest.
~mijnsteenbak: splijtbak, elevatorbak ingezet voor het vervoer van mijnsteen vanaf Zuid-Limburg.
Meestal zijn zowel begin als uiteinde van de mik aan de onderboom bevestigd. Het middelpunt van de mik is dan, via een blok, verbonden met de mikloper, die via een blok in de mast, naar de miklier loopt.
plaatselijke term voor de mik van een ankerkuil/schokkerkuil. De mikpoten zijn verbonden met wat men elders de mikloper noemt, maar in dit geval slechts 'mik' genoemd wordt.
De mikpoten worden gevormd door één enkele draad vanaf onderste kuilhout/visboom, via de schildpad op het bovenste kuilhout, via het blok aan de mik, dan langs de andere zijde via de schildpad op het bovenste kuilhout, naar de onderboom.
Voor zover bekend alleen in meervoudsvorm voorkomend.
Bron: Gijs Sepers, Waalschokkers zijn geen schokkers, Spiegel der Zeilvaart 8/2000.
~milieubaggeren:
het verwijderen van verontreinigde waterbodem met een zo hoog mogelijke concentratie, waarbij de kans op ongewenste effecten minimaal is door het realiseren van een minimum aan mors en vertroebeling en een hoge baggernauwkeurigheid met betrekking tot de te baggeren verontreinigde lagen.
Citaat: Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit, Rijksoverheid.
~milieuschaafkop:
passief baggerwerktuig dat door het vaartuig bewogen wordt. Ook bekend als schaafkop zonder meer.
De schaafkop is een platte, open trechter waarin slib wordt geduwd als gevolg van de heen en weer gaande beweging van het baggerwerktuig. Overtollig water wordt daarbij weggedrukt. Tijdens het baggeren meten porositeitsmeters de dichtheid in de kop om zo het proces te optimaliseren. Te stijve specie wordt met speciale mixers tot een verpompbaar mengsel vermalen. Wanneer de schaafkop geheel met slib gevuld is, zuigt de baggerpomp van het schip de kop leeg via de zuiginlaat en perst de vervuilde specie naar het stort. De schaafkop is eenzijdig werkend uitgevoerd. De arm wordt teruggezwaaid door zijlieren. Voorwaarde voor het effectief inzetten van de schaafkopzuiger, zijn grote oppervlakten verontreinigde waterbodem.
Citaat: bodemrichtlijn.nl/bodembeheer/topics/deel%20g/5/g5_2-1.html (inmiddels verhuisd of verdwenen; misschien dat men op het goed Nederlandse 'scraper dredger' moet zoeken?).
~milieuveegkop:
min of meer bakvormige constructie die door de af te graven laag, als een sleepkop, heen en weer bewogen wordt. Vaak ingekort tot veegkop. Een vizier zorgt er voor dat alleen de opening die naar de bewegingsrichting gekeerd is geopend is.
Zie eventueel website: Bodemrichtlijn.nl.
brede kop voor aan het eind van de zuigbuis van een zuiger, waarin een tweezijdige worm (schroefvijzel), die de bagger naar de zuigopening veegt, gemonteerd is. Ook bekend als: milieuwormwiel en wormwielkop.
Zie eventueel ook website Bodemrichtlijn.nl.
~milieuwormwielkopzuiger:
zuiger met een milieuwormwielkop. Ook bekend als wormwielkopzuiger.
~Millingse boot:
veerdienst tussen Millingen en Nijmegen.
Alhoewel men hier spreekt van BOOT, zal deze dienst ongetwijfeld met een SCHUITJE of SCHEEPJE uitgevoerd zijn. [Uitleg]
~minderen:
ZEIL MINDEREN
: het totale zeiloppervlak verminderen.
Men kan het zeiloppervlak verminderen door zeilen weg te nemen, te reven, een eventuele bonnet af te nemen.
Met nokken, katten en geien mindert men geen zeil, maar mindert men wel het effectieve oppervlakte van het zeil.
In de zeevaart sprak men ook van bollen indien men het effectieve oppervlak van het bezaanzeil minderde. Of de term ook in de binnenvaart in gebruik geweest is, is me niet bekend.
~minuutwijzer:
oude term voor de uithouder aan de masttop voor het rondomschijnend toplicht.
~missie:
De MISSIE
soms ook missiepost: soort winkel in enkele plaatsen in Duitsland waar Nederlanders kort na de oorlog levensmiddellen konden verkrijgen.
Kort na de oorlog was er in Duitsland een groot te kort aan alles en vooral ook aan eten. Voor de varenden had men in enkele plaatsen langs de Rijn posten ingericht waar men de noodzakelijkste dingen, tegen het inleveren van bonnen die men gekregen had, kon verkrijgen. Deze posten werden eerst voornamelijk door Engelse bezettingstroepen bemand, later scheen de Firma de Gruyter hier de nodige belangen te hebben.
~misslag: 1>slag bij het laveren, waarbij men geen voordeel behaalt.
~mistfuik:
door ten anker liggende vaartuigen veroorzaakte versmalling van het vaarwater. Het gaat om de situatie die, in de tijd dat men nog niet over radar beschikte, onder andere op de rivieren ontstond, wanneer schepen vanwege de mist voor anker gingen.
In die tijd moest men, wanneer men in een mistbank terecht kwam ten anker komen. Men probeerde nog zover mogelijk door te scharrelen, maar op een gegeven moment kon men niet verder en ging ten anker. Een volgend schip komt, omdat men de eerste ankerligger als baken heeft, wat verder, maar zal, omdat hij zo juist nummer 1 gepasseerd is wat meer naar het midden van het vaarwater liggen. Zo wordt bij elk schip wat er bij komt de doorvaart langzaam dicht gebouwd.
Bron: overlevering via kustrvaartforum.com en persoonlijke contacten.
~misthoorn: 1> soort baken. Een krachtige luchthoorn, die bij slecht zicht, met regelmatige tussenpozen een geluidssein geeft. Ook nautofoon genoemd. Gerelateerde term: mistsein.
apparaat of instrument waarmee het bij 1 genoemde signaal gegeven kan worden.
~misthoornfluit(je):
vermoedelijk het 'riet' van een blaastoeter.
Gevonden in: documenten tagrijn Weduwe S.J. de Vries & zonen.
~mistklok:
luidklok, die men bij slecht zicht luidt. Ook mistbel genoemd. Gerelateerde term: mistsein.
~mistlicht:
zeer sterk wit licht (bijv. een schijnwerper), dat bij slecht zicht overdag getoont mag worden. (Circa sinds 2000 in gebruik.)
Gerelateerde term: mistsein.
~mistsein:
acoustisch of optisch sein dat bij slecht zicht gebruikt wordt. Ook mistsignaal genoemd.
Bij varende vaartuigen spreekt men van de misthoorn en het mistlicht. De misthoorn is de scheepshoorn of vergelijkbare geluidsbron waarmee een vast omschreven mistsein ten gehoren wordt gebracht. Voor het mistlicht gebruikt men de schijnwerper of overeenkomstige lichtbron, die horizontaal rechtvooruit gericht wordt.
Stilliggende schepen gegeven het mistsein met de mistklok/mistbel. Dit is de scheepsbel of vergelijkbare geluidsbron, waarmee een bepaalde reeks klokslagen geven wordt.
Aan de wal kunnen ook mistseinen opgeszteld zijn. Dezen staan bekend als misthoorn of nautofoon. Op een enkele plaats schijnt ook een mistlicht opgesteld te zijn. Ook dit is net als op een schip een soort schijnwerper met een krachtig wit licht.
Ook op drijvende voorwerpen kunnen mistseinen opgesteld zijn. Ook hier kent men de misthoorn of nautofoon, wat resulteerd in de zogenaamde brulboei en de mistklok/mistbel, wat resulteerd in de zogenaamde belboei.
Bronnen ondermeer: Weekblad Schuttevaer 22-01-1916, 01-09-1923, 26-09-1936, 15-09-1945 en www.begrippenxl.nl.
~mistsignaal:
acoustisch of optisch sein dat bij slecht zicht gebruikt wordt. Zie verder bij mistsein.
~mobilisatieletter:
letterkenmerk dat schepen moesten voeren. Zie verder bij groepsletter.
~mobilofoon:
zend-ontvangstinstallatie waarmee men, via een telefoniste, verbinding had met het telefoonnet.
~Modag:
:
Motoren Darmstadt AG. Duitse motoren fabrikant. Ook geschreven als Modaag. [Externe pagina]
~modderaar:
verouderde term voor baggeraar; in het bijzonder iemand die met de baggerbeugel werkt. Ook modderman genoemd.
~modderbak: 1> eenvoudig vrijwel rechthoekig vaartuig, met vrijwel rechtopstaande boorden en borden. Inwendig twee dwarsscheepseschotten, die het vaartuig verdelen in een ruimte voor de lading, met daarvoor en achter een ruimte waar men kan staan. Dit type vaartuig is onder andere terug te vinden in de modderschouw en in de langedijker modderbak en verwant aan de pikbak.
De termen modderbak en modderschouw worden niet strikt gescheiden gebruikt. Over het algemeen zal de term modderbak beter passen bij de schuiten met een geheel recht vlak en rechte zijdes, terwijl men bij de modderschouwen een iets gebogen vlak en zijdes mag verwachten.
min of meer gebruikt als synoniem voor modderschuit.
Zo wordt bijvoorbeeld een in de Flevopolders opgegraven schuit, modderschouw genoemd terwijl het meer het model van een bok heeft.
Zie verder bij: Amsterdamse modderschouw.
sluiting die door middel van een geborgde bout en moer gesloten wordt. Ook wel tuigsluiting genoemd.
De term moerboutsluiting was onder meer bij tagrijn wed. S de Vries in Amsterdam in gebruik.
~Moerdijker:
open vissersvaartuig van het type Zalmdrijver. Zie verder aldaar.
~moet :
een strook met aanslag, die ontstaat als een schip langdurig in (deels) geladen toestand heeft stil gelegen en zichtbaar wordt nadat het schip gelost is. Ook moetrand genoemd. Niet te verwarren met aangroei of baard.
Gerelateerde term: waterlijn.
~moetrand:
een strook met aanslag, die ontstaat als een schip langdurig in (deels) geladen toestand heeft stil gelegen en zichtbaar wordt nadat het schip gelost is. Zie verder bij moet.
~Moezelaak:
bij G.J. Schutten genoemd als synoniem van Keen. Mogelijk echter ook een ander woord voor Moezelkeen.
aan de Keen verwant vaartuig. Verder nog niet voldoende bekend.
Het model in Emmerich toont een schip dat opgebouwd is met erg brede gangen in verhouding tot de gangen van een Keen. De bovenste gang vertoont de kenmerken van een boeisel. Het schip oogt kleiner dan de Keen en heeft geen paviljoen.
Het voorschip is met een plat stuk afgesloten. Dat lijkt echter geen regel te zijn.
~Moezelschip:
bij P.J.V.M. Sopers vermeld, maar zeer beperkt beschreven scheepstype. Het zou overeenkomsten vertonen met bepaalde oude maasschepen. Het voorschip was voorzien van een heve. Tegen deze heve was een fantasie steventje, maar soms ook een echte steven bevestigd. Het achterschip vertoonde qua bouw overeenkomsten met de Dorstense aak. Alleen het voorste en achterste deel van het ruim waren gedekt. Ook deze schepen waren schepen die gejaagd werden.
~mol:
houten 'bagger'schip dat de bodem los woelt. Zie verder bij krabbelaar.
~molen:
verkorting van zand-, grind- of baggermolen; kortom een emmermolen.
korte staaf in het midden opgehangen aan een ketting met ruime ring, aan een touw of voorzien van een ijzeren staaf met ring, waarmee men, door de molenaar in het spongat te steken, vaten hijst. Naar het schijnt ook wan genoemd.
~molenaarsschuit:
houten schuit. Vermoedelijk gebruikt om goederen van de molens die rond de stad stonden te transporteren. Er bestonden kleine geroeide exemplaren van nog geen 9 meter en grote (vermoedelijk geboomde) exemplaren van circa 13,5 meter.
Gevonden in: stadsarchief Amsterdam Inventaris 5040: Archief van het Stadsfabriekambt en Stadswerken en Stadsgebouwen.
Genoemd in: Nederlandsche staatscourant 27-08-1892.
Alhoewel verwant is de molenaar of dwergbolk, niet gelijk aan de wijting.
~molenbaas:
de gezaghebbende op een zand-, grind- of baggermolen of soortgelijke inrichting.
~molenkom:
soort van spuikom, soms echter slechts een verbreding van bestaand water, die gebruikt wordt als buffer voor een watermolen. onder meer toegepast bij molens die (tevens) gebruik maken van de getijdebeweging.
Zie ook: mallegat.
~molensluis: schutsluis die naast de afdamming of stuw van een watermolen gebouwd is.
~molenzak:
niet al te groot aalsraamnet dat men voor de uitloop van een molen of spui plaatst.
~molest:
schade door moedwil van derden ontstaan.
~molestverzekering:
verzekering, die het schip tegen molest verzekerd.
~mollevel:
naam voor een soort van katoenen molton dat zeer fijn en dicht is. De stof werd gebruikt voor de broeken van vissers van de Zuiderzee. Tegenwoordig schrijft men waarschijnlijk mollenvel.
automatisch smeertoestel welk op stoommachines toegepast werd.
[Zie website machinemuseum.nl.]
~molmen:
met de motkorf langs het schip gaan om de naden te dichten. Ook mulmen of mullen genoemd. [Tekst: Breeuwen.]
In 1836 door G. van Lennep Coster als volgt beschreven: ".......het schip te laten molmen om op dusdanige wijze de lekken te stoppen. Dit molmen bestaat in fijn gesneden kurk, biezen, en turfmolm in eene mand te doen waarop een lap zeildoek gespannen wordt, voorzien van kleine openingen, daar deze specie door kan. Hier aan worden lijnen vastgemaakt en dan wordt deze mand van voren tot achteren langs de zijden van het schip en onder hetzelve doorgehaald. Veel malen is deze wijze om een klein lek door een spijkergat of iets dergelijks veroorzaakt te stoppen van zeer goede uitwerking daar de specie die men gebruikt, zoodra dezelve in het gat komt, terstond aan het zwellen raakt hetzelve stopt en de lekkaadje vermindert; hetgeen dan bij ons ook het geval was."
Ook bij naaldstuwen scheen men, om ze voldoende waterdicht te houden, een dergelijke techniek te gebruiken.
~molykote brothers:
bijnaam van een groep van (Amsterdamse) werklieden, die verantwoordelijk waren voor smering van de beweegbare bruggen. Ook geschreven als molykotebrothers, molycoatbrothers of molycoat brothers.
'Molykote' is de productnaam van een aantal bekende smeermiddelen.
~mondblaas:
scheerpshoorn die met de mond geblazen wordt. Zie ook blaastoeter.
bepaald type motorvrachtschip dat in de jaren zestig-zeventig door van Goor te Monnickendam gebouwd werd.
~monnik:
oude benaming voor een stevig houten paaltje dat als steun voor iets dient.
Vergelijk: mannetje, apostel, betingstijl en speen.
~monofilament:
vrij dikke kunststofvezel waarvan touw gemaakt wordt.
~monohull:
Engelse term die gebruikt wordt om onderscheid te maken tussen normale schepen en schepen met meerdere rompen. Een enkele maal ook éénrompsschip genoemd.
De term wordt in het Nederlands meestal gebruikt in teksten over snelvarende schepen, dat daarmee de term uitsluitend voor snelvarende schepen gebruikt kan worden, zoals sommige bronnen beweren, lijkt me niet geheel juist.
sleepboot van de Reichswasserstrassenverwaltung, de staatssleepdienst die (vroeger) als enige de schepen op diverse Duitse kanalen mocht slepen. Ook monopoolboot of alleen
monopool genoemd. Zij resorteerden onder het Reichs Schleppfahrt Betrieb, het latere Bundes Schlepp Betrieb.
In verband met de sterk teruglopende sleepvaart op de kanalen werd de dienst in 1967 opgeheven.
De Monopoolboten droegen een nummer vooraf gegaan door een letter. De 'D' voor het district Duisburg, de 'M' voor het district Minden en de 'E' voor het district Emden.
Ook de nummers hadden een zekere betekenis.
De nummers 1-99 waren voor stoomslepers met meer dan 200 pk vermogen.
Nummers die met een 0 begonnen werden gebruikt voor de tijdens de Tweede Wereldoorlog gebouwde stoomslepers met een hoge druk installatie.
Tussen de nummers 100 tot 199 vond men 63 eenvoudige stoomslepers die vanaf 1914 gebouwd waren.
Bij de tweehondertallen waren 29 tot motorsleper verbouwde stoomslepers ingedeeld. Bij de driehondertallen zaten 20 motorsleepboten tot 200 pk en bij de vierhondertallen zaten 47 sleepboten met een gasinstallatie.
Tot slot waren bij de vijfhonderdtallen alle sleepboten ondergebracht, die in de periode 1939-1945, geconfisceerd waren.
De kanalen waarop men actief was waren:Ems-JadeKanal, Küsten Kanal, Haren-Rütenbrock Kanal, Ems-Vecht Kanal, Dortmund-Ems Kanal, Mittellandkanal, Wesel-Datteln Kanal, Datteln-Hamm Kanal en het Rhein-Herne Kanal.
~monopoolvlag:
een witte vlag met daarin een zwarte M die men zette wanneer men bij de eerst volgende gelgenheid een monopoolsleepboot wenste.
~monsterboeier:
vrij kleine Boeier (volgens de toen geldende normen) gebruikt voor het vervoer van (graan)monsters.
Bron: overlevering door oud schipper.
~monsterboot:
1>vaartuig gebruikt voor het vervoer van (graan)monsters. Mogelijk ook: monstervaartuig of monsterschip.
De term lijkt vrij recentelijk opgedoken, maar niet erg veelvuldig gebruikt te zijn. Bron: verspreid regionaal nieuws.
~montage-ark:
niet bekend. Mogelijk een drijvende werkplaats.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. Minstens één van de betrokken vaartuigen was van Werkspoor, dus misschien had het iets te maken met het afmonteren op locatie van contructies of motoren.
~mooiweerschipper:
een schipper, die, in de ogen van anderen, het weer algauw te slecht vindt om nog te gaan varen. Ook walligger genoemd.
~mooiweerzeil: bijzeil dat alleen bij weinig wind gevoerd wordt.
~moordenaar met twee getuigen:
bijnaam voor een hijsinstallatie met twee bomen aan boord van schepen.
~moordkuil:
in eerste instantie de bijnaam van de wonderkuil, later (door sommigen) ook voor de dwarskuil en de kwakkuil gebruikt. In een enkel geval wordt zelfs de ankerkuil/schokkerkuil zo genoemd.
De bijnaam danken deze netten aan het feit dat alles wat voor de kuil komt uiteindelijk achter in het nauwe gedeelte zo zwaar op elkaar gepakt raakt dat bijna alle bijvangst de dood vindt. Bij de ankerkuil beweren sommigen echter dat gezonde kleine vissen wel degelijk uit het net kunnen ontsnappen, omdat de maaswijdte naar achtertoe slechts geleidelijk afneemt en de stroming in het net in het achterste deel gering is.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~morlen:
oorspronkelijk: in het donker of op de tast, moeten werken. Zie verder bij morrelen.
~morrelen:
oorspronkelijk: in het donker, op de tast, moeten werken. Ook bekend als morlen. Bij uitbreiding op slecht verlichte en moeilijk toegankelijke plaatsen, dus bijvoorbeeld in de hoeken van het ruim, moeten werken.
~Morisson pontonschip:
onbekend.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief Ah667N uit 1925.
~morsekabel:
trek-drukkabel die voor het op afstand bedienen van motoren gebruikt werd/wordt. Ook bekend als teleflexkabel.
Teleflex is één van de fabrikanten van dit soort kabels. Morsekabel is de naam van het product.
Dit type kabel werd in eerste instantie voornamelijk gebruikt voor de bedieningen in vliegtuigen en onderzeeboten, pas later worden ze in de binnenvaart toegepast. Voor zover bekend zijn ze op grotere vaartuigen nooit populair geweest.
In 'Schip en werf' van 1939 (nr4) worden ze beschreven als: "... kronkelvrije draden uit één stuk, volgens een bijzondere methode, die uit verschillende met links en rechts met verschillende spoed gewikkelde draden van grote sterkte bestaan, die in nauwkeurig bewerkte geelkoperen buizen met heel weinig speling schuiven, terwijl zij met een speciaal vet worden gesmeerd. Ook de aansluitingen zijn genormaliseerd en heel precies gemaakt, zodat de lege gang op een minimum beperkt blijft." Hoe flexibel deze kabels waren, ben ik niet te weet gekomen.
Latere kabels hebben vaak een met kunststof beklede, spiraalvormig gewikkelde, metalen buitenmantel en een met kunststof omgeven, van metaaldraden gevlochten, beweeglijke kern.
~morsmouw:
onderste helft van een losse mouw, gemaakt van manchester of oliegoed, die over de mouw van de jas heen wordt aangetrokken om deze tijdens het vissen of het verwerken van de vis, te beschermen.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~mortelschip:
schip waarop men betonmortel maakt.
Een dergelijk schip was onder meer bij de aanleg van de Rijn-Schelde verbinding in bedrijf.
~mosbout:
vermoedelijk een soort keernagel, die bestaat uit een met mos gevuld boorgat dat aan beide zijden met een houten prop gesloten wordt. Zie ook mosnaad.
~mosbreeuwsel:
veenmos of schorpioenmos dat voor het vullen van breeuwnaden gebruikt wordt. Het wordt ook wel aangeduid met mosvulling. Zie ook mossponning.
naam voor de wijze waarop mosbreeuwsel toegepast is. Bij deze methode wordt het breeuwsel afgedekt met een moslat, die vervolgens met sintels vastgezet wordt.
Gesinteld werk werd in de zijden (en op het vlak?) aan de binnenzijde aangebracht! Het is, in Nederland, tot in de zestiende eeuw toegepast. In Duitsland is deze techniek nog in het begin van de twintigste eeuw toegepast.
Mosbreeuwsel werd ook wel vastgezet met een moslat en spijkertjes of houten wiggen de zogenaamde prikken. Men spreekt dan wel van priknaden.
Bronnen onder meer: Mos, Moslat, Sintels en Prikken door H.R. Reinders, 1978.
In de middeleeuwen maakte men ook gebruik van twijgen, die bij elke spant met een wig vastgezet waren om het mosbreeuwsel op de plaats te houden.
grote houten hamer. Deze werd onderandere gebruikt om kleinere delen te duvelen en als hamer bij het gebruik van beitels gutsen en dergelijke. Oorspronkelijk echter bedoelt om mos, wat gebruikt werd voor het breeuwen, te pletten. Ook moskwil en moskel genoemd.
Het woord 'moskwil' zoals dat in W.A. Winschooten's Seeman voorkomt, berust, zo neemt men aan, op een verschrijving. De term 'moskel' is een plaatselijke variant.
Dat de moskuil een groef in de kop zou hebben, zoals sommige bronnen beweren, berust op een verwarring met de kleedkuil.
~mosnaad:
een soort keernagel, die bestaat uit een met mos gevuld boorgat dat aan beide zijden met een houten prop gesloten wordt. Mogelijk ook mosbout genoemd.
Zie ook mossponning.
~mospapier:
tot vellen geperst veenmos dat bijvoorbeeld achter het doodskleed of tussen houten dubbelingen en verbindingen aangebracht werd om een goede waterdichte afsluiting te verkrijgen.
Gerelateerde termen:
breeuwen,
keernagel,
mosnaad.
veelal in Zeeland gebouwde, aangepaste versie van de Lemmeraak. Ook wel Bruinisser jacht of Bruinisser aak genoemd. Het schip had geen bun en was tussen vooronder en achterschip geheel open. Ze werden gebruikt voor het vervoer van mosselzaad.
Volgens G.J. Schutten (blz.426) waren de houten schepen wat zwaarder gebouwd dan de gewone (Friese) Lemmeraken. Houten schepen tussen 12 en 14 meter werden volgens hem Zeeuws Lemmerjacht en grotere schepen Zeeuwse mosselaak genoemd.
Onder de stalen (motor)mosselaken bevindt zich onder meer een bij Stapel te Enkhuizen gebouwd exemplaar met voor de stuurkuip een kleine roef.
~mosselverwateringsplaats:
gebied dat men gebruikt om mosselen te verwateren; schoon te laten worden. Hiervoor worden onder meer de Vondelingsplaat en de Galgeplaat in de Oosterschelde gebruikt.
Gerelateerde term: mosselverwateringsvaartuig.
~mosselverwerkingsschip: vaartuig waar de gevangen mosselen schoongemaakt, gekookt, van schelpen ontdaan en voor consumptie of conservering geschikt gemaakt worden.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten en in de Provinciale Zeeuwse Courant 4-10-1991.
~mosselvissen:
het van de bodem ophalen van mosselen.
2> de ruimte tussen twee betings, als er twee betings zijn of de ruimte tussen de betingstijlen, als er maar één beting is.
Voorbeelden waarin deze term gebruikt wordt zijn schaars, evenals betrouwbare verklaringen. De tweede betekenis lijkt de oudste vermeldingen te hebben, maar is moeilijk te verklaren. De eerste betekenis kan een misvatting van de tweede zijn.
~mosselzaad:
zeer jonge mosselen tot circa 2 cm groot.
~mosselzaadinvanginstallaties:
niet voldoende bekend. Schijnt een onderdeel bij de hangmosselcultuur te zijn.
~mossponning: 1> soort breeuwnaad echter meer in de vorm van een holle gleuf waarin men mos of mospapier aanbracht. Dit mos werd eventueel met sintels vastgezet.
b> korte stukken hout, zaagsel, houtkrullen en ander houtafval, dat bij de bouw van een schip geproduceerd wordt. Dit werd onder meer gebruikt in rokerijen.
~motgat:
van een versterking voorzien gaatje in het zeil. Zie bij motoog.
~mothok:
bergplaats in de hellingschuur waar mot(=houtafval) opgeslagen werd.
~motkoer:
Fries voor een mand met daarin turfmolm die men gebruikt bij het molmen. Zie verder bij motkorf.
~motkorf:
aan een lange stok bevestigde tenen mand, waarmee men mot(=turfmolm) in de naden van het onderwaterschip trachtte te brengen. Ook motkoer of ben genoemd. [Tekst: breeuwen.]
~motmatte:
mat waar men mot in gewreven heeft en die men langs het onderwaterschip haalt, teneinde lekkende breeuwnaden dicht te krijgen. [Tekst: Breeuwen.]
Gerelateerde term: molmen.
3> term die in de liggers van de meetdienst voornamelijk gebruikt wordt voor een motorvaartuig ogenschijnlijk ongeacht type of soort. Het kunnen motorvrachtschepen, motorsleepboten, en wat dies meer zij, zijn.
: motor waarbij de zuiger in horizontale richting heen en weer beweegt.
(DIRECT) OMKEERBARE MOTOR
: motor waarbij, voor het achteruit varen, de draairichting omgekeerd kan worden.
STATIONAIRE MOTOR
: a> motor, die gemaakt is om langdurig met een constant toerental zijn werk te doen. b> motor, die met alle toebehoren één geheel vormt en min of meer in zijn geheel makkelijk verplaatst zou kunnen worden.
~motoraak: 1> algemene aanduiding voor een aak voorzien van een verbrandingsmotor. Ook motoraakschip genoemd.
~Motoraakschip:
term die in de liggers van de meetdienst voornamelijk gebruikt wordt voor een aak/lastaak met mechanische voortstuwing. Bij de kleinere schepen treft men ook vaak vrachtscheepjes die voor het vervoer van landbouwproducten gebruikt werden, maar ook visaken kunnen als motoraakschip of scheepje gemeten zijn.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten in meting R26477N uit 1961. De vorigaande meting van het zelfde vaarftuig, meting Zb1081N, vermeldt: boeieraakschip.
~motoraakvlet:
vermoedelijk een gemotorisserde tuindersvlet of aanverwant type.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. Bij het kadaster staat het te boek als stalen motoraakschip met ruim. Mogelijk gaat het, gezien de bouwplaats, om een Leidse vlet.
~motorafhaalboot:
vermoedelijk een passagiersscheepje tot het afhalen van personen van in of bij de haven gelegen zeeschepen.
~motoralarmsysteem:
electrisch of electronisch systeem, dat bij het overschrijden van bepaalde grenzen (te lage oliedruk, te hoge koelwatertemperatuur, e.d.) een lichtsignaal geeft en een krachtig geluidssignaal laat horen.
~motorankerlier: ankerlier, dat door een motor (verbranding, electrisch of hydraulisch) aangedreven wordt.
~motoratelierschip:
vermoedelijk een motorvaartuig dat als werkplaats voor een kunstenaar dienst doet.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief: Ga1285N. Kadasterkaart en latere meting hebben het inderdaad over een motorvrachtschip.
~motorbakschip:
klein motorvaartuig, gemiddeld circa 16 meter, verder niet bekend. Het zou om kleine zelfstandig varende elevatorbakjes kunnen gaan.
1> willekeurig scheepstype dat een beurtdienstvaart en dat voor de voortstuwing gebruik maakt van een verbrandingsmotor. Ook beurtmotor genoemd. Vooral de 'gewone' Luxe-motor en het 'gewone' motorscheepje werden nogal eens voor het uitoefenen van beurtdiensten gebruikt.
2>scheepstype, onder te verdelen in: a> het type dat min of meer gelijk is aan het stoombeurtschip. [Voorbeeld] b> een aangepaste Luxe-motor of een aangepast motorscheepje. [voorbeeld] Vaak werd het berghout breder en zwaarder gemaakt, soms werd het voordek en het vooronder groter dan gebruikelijk en bij het motorscheepje wilde men nog wel eens de roef weglaten. Een hijstuig behoorde vaak tot de standaard uitrusting.
Zie ook Katwijker en Potdekker.
~motorbinnenvaartuig:
term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten bij meetbrief G4270N. Vermoedelijk gaat het om een koopschuit voor de visserij.
~motorbioscoopschip: motorschip dat als bioscoop ingericht is.
~motorboeier:
term zowel gebruikt voor een boeierschuit, als voor een boeieraak, als voor een Friese boeier voortgestuwd met behulp van een verbrandingsmotor.
~motorboot:
1> algemene benaming voor een klein motorvaartuig. In feite alleen van toepassing wanneer het vaartuig geheel open is, daar men het anders een motorscheepje (uitleg) dient te noemen.
SNELLE MOTORBOOT
: term uit diverse vaarreglementen, waarmee een klein motorvaartuig, dat een snelheid van meer dan 20 km/u kan behalen, bedoeld wordt.
2> term die sommige scheepmeters schijnen te willen gebruiken voor diverse motorvaartuigen tussen de ca. 4 en 67 meter.
~motorbordes:
soort van loopbruggetje, op enige hoogte boven de motorfundatie, langs een motor. Ook ingekort tot bordes. [Afbeelding] Alleen grote (hoge) motoren zijn voorzien van een bordes. Het bordes is bedoelt om het smeren van de tuimelaars en/of het plegen van onderhoud op de bovenzijde van de motor te vergemakkelijken. Het bordes bevindt zich meestal aan de bovenzijde van het carter of op minder dan 1,5 meter onder de bovenkant van de motor.
~motorbotter: botter voorzien van een verbrandingsmotor ter voortstuwing.
~motordirectieboot: directievaartuig uitgerust met een verbrandingsmotor ter voortstuwing.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. In veel gevallen geen boot maar een schip of een scheepje; UITLEG.
~motordirectieschip: directievaartuig uitgerust met een verbrandingsmotor ter voortstuwing. In werkelijkheid blijkt het om een zogenaamde directiesleepboot te gaan.
Ongebruikelijke benaming. Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.
~motordirectievlet:
klein directievaartuig uitgerust met een verbrandingsmotor ter voortstuwing.Verder geen gegevens bekend, dus ook niet of het een echte vlet is/was of niet.
~motordrijfvuilvisschuit:
een drijfvuilschuit voorzien van een mechanische voortstuwing.
~motordrijver:
vroeger: knecht op de grotere motorschepen, die voor het onderhoud van de motor verantwoordelijk was. Ook machinist genoemd.
Tegenwoordig, maar ook vroeger al: een gediplomeerde functie.
~motorduikschip:
lelijk woord voor een motorvaartuig dat als uitvalsbasis voor duikers en kikvorsmannen dient. Ook, net zo lelijk: duikschip genoemd. Gewoonlijk echter een duikerschip (met maar één S) geheten.
Duitse producent van onder meer scheepsdieselmotoren. De vestiging in Friedrichshafen, voluit MTU Motoren- und Turbinen-Union Friedrichshafen GmbH was tot 1969 bekend als 'Maybach Mercedes-Benz Motorenbau GmbH'. MTU kent tevens een vestiging München, die bekend staat als MTU Aero Engines GmbH.
~motorfarrie:
een bepaalde Groningse veerschuit, die men wel Farrie noemt, die voorzien is van een verbrandingsmotor.
Het gaat hier vanzelfsprekend om een schip en niet om een boot!
Het ging in die tijd (ca. 1900-1925) dat de term gebruikt werd gebruikt veelal om flinke vrachtschepen met eigen laad- en losgerei.
In bepaalde kringen ook motorlichter(schip) genoemd.
~motorgrundel:
stalen Grundel met ingebouwde verbrandingsmotor. Behalve het ontbreken van tuigage is er voor zover bekend weinig verschil met de gewone grundel.
~motorhoutvisvaartuig: vaartuigje van de reinigingsdienst Rotterdam (Roteb) klaar blijkelijk bestemd om drijfhout uit het water te halen of daarbij gedienstig te zijn. Zie ook houtvisboot.
~motorinbouw:
proces waarbij er een verbrandingsmotor met de benodigde toebehoren in het schip geplaatst wordt.
Het inbouwen van een motor in een zeilschip was een hele operatie. De motor diende een stevige fundatie te krijgen, de spanten van het schip dienden ter plaatse verstevigd te worden, er diende een schroefas in het schip geplaatst te worden, voor de veiligheid werd vaak het roerwerk aangepast, de machineruimte diende van de rest van het schip gescheiden te worden enz. enz. Kort om niet een operatie die men zo maar doet. Meer daarover valt te lezen bij: de tekst Machinekamers en ook de tekst Zijschroeven besteed er aandacht aan.
~motorinbouwer:
functie bij bedrijven, die motoren in schepen plaatsen.
~motorinspectievaartuig:
inspectievaartuig uitgerust met een verbrandingsmotor ter voortstuwing.
~motorjachtschip:
in de liggers van de meetdiensten gebruikte term voor een met een brandstofmotor uitgerust beurtscheepje, maar ook voor een dito rondvaartbootje en een pleziervaartuig.
~motorkaan:
vrachtschip, een kaan, uitgerust met een verbrandingsmotor voor de voortstuwing.
Term onder meer aangetroffen in "Ons Zeewezen" vol.13.
~motorkaanschip:
in de liggers van de meetdienst gebruikte term voor een vijftal schepen die te Westerbroek en Martenshoek voor Duitse eigenaren gebouwd werden. Vier schepen waren rond 54 meter, de vijfde 39 meter. Model onbekend. Extra informatie zie bij Kaan.
kabelpont die gebruikt maakt van een eigen voortstuwing in de vorm van een (verbrandings)motor.
Alhoewel het in de term niet besloten ligt, krijg ik de indruk dat de term hoofdzakelijk gebruikt wordt voor kabelponten die zich zelf met een scheepsschroef (roerpropeller) voortstuwen. Er zijn echter ook kabelveren die zich met behulp van een motorlier langs de kabel voorttrekken.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.
~motorkamer: 1> minder gebruikelijk term voor machinekamer.
2> soms gebruikt als aanduiding voor de ruimte waar andere motoren dan de voortstuwingsmotoren opgesteld staan. Bijvoorbeeld de pompkamer.
~motorkampeerschip: 1>motorvrachtschip dat gedurende de zomer omgebouwd werd om met betalende passagiers meerdaagse tochten te houden. De term was rond 1950 in zwang.
Er zijn slechts enkele van dit soort schepen gebouwd. Zie ook klipperkraak.
3> verwarrende benaming voor een Luxe-motor met klipperkop.
Voor zover bekend is het schip van Reidinga uit Akkrum het enig bestaande exemplaar. Het is een volwaardige Luxe-motor, dus met salonroef, stuurhut en zonder tuigage, maar met een echte klipperkop. Men hoopte dat men bij de vaart over het IJsselmeer minder vast water over zou krijgen dan met de normale scherpe steven.
~motorkoeler: warmtewisselaar waarmee het koelwater van de motor gekoeld wordt. De term wordt vrijwel uitsluitend gebruikt wanneer men expliciet onderscheidt tussen de oliekoeler en koeler voor de motor wenst te maken.
~motorkoelwater: 1> het water dat door de motor stroom om deze te koelen.
~motorkoelwatercircuit:
alle met elkaar verbonden ruimten waarin zich het motorkoelwater bevindt. Dit omvat behalve het motorblok zelf, de warmtewisselaars, oliekoelers, pompen, expansievat, eventuele nakoelers en alle bijbehorende leidingen en afsluiters.
~motorkotter:
algemene benaming voor een stalen vissersschip, met scherpe steile steven, een, naar voor, oplopende zeeg en vaak een flinke verschansing, voortgestuwd met behulp van een verbrandingsmotor. Soms bedoelt men echter een binnenvaartkotter.
~motorkotterschip:
algemene benaming voor een stalen vissersschip, met scherpe steile steven, een, naar voor, oplopende zeeg en vaak een flinke verschansing, voortgestuwd met behulp van een verbrandingsmotor.
~motorlasboot: motorvaartuig toegerust tot het verrichten van laswerkzaamheden (aan zeeschepen). Vermoedelijk was het vaartuig uitgerust met een lasaggregaat.
~motorlenspomp: lenspomp die door een motor aangedreven wordt. Over het algemeen wordt de term alleen voor die lenspompen die door een eigen verbrandingsmotor aangedreven worden gebruikt. Het is dus een pompaggregaat.
~motorlichter: lichterschip dat met behulp van een verbrandingsmotor voortgestuwd wordt.
~motorlier:
een werktuigelijk aangedreven anker- of draadlier.
~motorlierbak:
niet bekend. Misschien zoiets als een zelfvarendponton met daarop een flink lier.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief: Mp85N.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorlodingsvaartuig:
vermoedelijk zoiets als een peilvaartuig.
~motorlogementschip:
niet serieus te nemen inschrijving in de liggers van de meetdiensten. Het betreft een houten scheepje van 12 meter. Meetbrief A14524N.
~motorluik: 1> grote stalen deur in het machinekamerschot, waarlangs de motor, bijvoorbeeld voor reparatie, naar het ruim getakeld kan worden.
Zie ook Tekst Machinekamers.]
2> luik dat toegang geeft tot een benedendekse ruimte die als machinekamer gebruikt wordt.
Zowel het peilvaartuig als het motormeetvaartuig zullen ongetwijfeld diverse soorten metingen verrichten. Het zijn dus min of meer hetzelfde soorten vaartuigen. Een iets afwijkende groep vormen misschien de onderzoekingsvaartuigen, boorvaartuigen, milieuvaartuigen, e.d.
~motormelassetanker:
een motortankschip bestemd voor het vervoer van melasse.
~motormelkboot:
motorvaartuig, vaak, maar niet altijd, van een type verwant aan het motorschip, dat met melk, in bussen, maar soms ook in een tank, vaart. Ook melkmotor(tje) genoemd.
Zie ook: melkboot. en melkscheepje.
De term boot is hier in het geheel niet op zijn plaats [uitleg]. Het zou, indien het een open vaartuig is, een motormelkschuit en indien het dekken heeft een motormelkscheepje moeten heten. Beide termen ben ik echter nog niet tegengekomen.
Onder andere aangetroffen in: Leeuwarder nieuwsblad van 07-12-1929, Via Delpher.nl.
~Motormosselaak: mosselaak die ontworpen is om tevens van een motorische voortstuwing gebruik te maken. Het achterschip heeft in verband daarmee soms iets meer volume. Verder zijn er echter bijna geen verschillen met de gewone mosselaak.
~Motoronderlosser:
term die in de liggers van de meetdienst gebruikt wordt voor een onderlosser met mechanische voortstuwing.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~Motoronderoplosser:
term die in de liggers van de meetdienst gebruikt wordt voor een onderoplosser met mechanische voortstuwing.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
1> scheepstype. Een ijzeren of stalen pakschuit met een achterschip dat lijkt op dat van het motorscheepje of ander type met geveegd achterschip. Soms ook motorpakschip of motorbokschip genoemd.
2> een gemotoriseerde pakschuit.
3> meestal klein motorscheepje, dat de diensten die eerst met de pakschuit verricht werden, uitvoert.
~motorpassagiersschuit:
alleen bekend in de navolgende combinatie:
motorpassagiers- en goederendekschuit
:
soort motorschip, vermoedelijk met een gesloten dek, dat een beurtdienst onderhield tussen Utrecht en Amsterdam. Naam: Vecht en Zaan XII.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten, meetbrief: Ga1850N. Deze en de vervolg liggers geven geen uitsluitsel over het model van deze schuit. Misschien bedoelt men wel een potdekker; de lengte-breedteverhouding wijst wel in die richting.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. Het betreft hier twee scheepjes van de Fa. Donkersloot die bij IJmuiden een voetveer onderhielden.
~motorpassagiersvaartuig:
een motorvaartuig dat passagiers kan vervoeren.
passagiersschip, dat voor de voortstuwing een verbrandingsmotor gebruikt. De term wordt tegenwoordig bijna uitsluitend in advertenties gebruikt. Vroeger, in de tijd dat er zowel stoom- als motorpassagiersschepen waren, is de term vaker in gebruik geweest. Zie ook: dagpassagiersschip, rondvaartboot, rijnpassagiersschip, enz.
~motorpatrouilleboot:
een patrouillevaartuig, dat voor de voortstuwing gebruik maakt van een verbrandingsmotor. In de meeste gevallen zal het gaan om een schip, maar soms ook gaat het om een boot. (Uitleg schip+boot)
~motorpaviljoenaak:
een vrachtschip met paviljoen, dat voor de voortstuwing gebruik maakt van een verbrandingsmotor.
2x aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. Het ene vaartuig zou een zeilende paviljoentjalk met motor geweest kunnen zijn. De andere was als motoraak omschreven,
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorpaviljoenboeier:
vermoedelijk een boeierschuit met paviljoen, die voor de voortstuwing gebruik maakt van een verbrandingsmotor.
motorvaartuig van (toendertijd) de Rijkspolitie te water.
Term gevonden in de liggers van de meetdiensten. Het betreft de R.P. 1 uit 1957.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorpompboot:
niet duidelijk, mogelijk een bilgeboot of een bergingsvaartuig; het laatste is waarschijnlijk.
Term gevonden in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief R27082N.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorpompschip:
niet duidelijk, mogelijk een bilgeboot.
Term gevonden in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief R18739N.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorpont:
een pont, die voor de voortstuwing gebruik maakt van een (verbrandings)motor.
~motorraderboot: raderboot/schip, dat voor de voortstuwing van een verbrandingsmotor gebruik maakt.
De term boot is hier niet op zijn plaats, omdat het zich in de meeste gevallen om een schip handelt (uitleg).
~motorraderpassagiersschip: raderpassagiersschip dat door een verbrandingsmotor voortgestuwd wordt.
De term werd naar analogie met motorradersleepboot gevormd. De term werd medio 2017 niet met de zoekmachines van Google, Microsoft of Delpher gevonden.
~motorradersleepboot:
radersleepboot waarbij de schepraderen door een verbrandingsmotor aangedreven worden. Ook wel radermotorsleepboot genoemd.
De eerste motorradersleepboot die ooit de Rijn bevoer was de in 1885 als raderstoomsleepboot gebouwde Franz Haniel I. In 1929 werd de toenmalige machine van 1300 ipk vervangen door twee MAN diesels van 500 pk elk. Het schip voer daarna voor Scheepvaart- en Handelsmaatschappij Trinitas NV Rotterdam, een dochteronderneming van Franz Haniel & Cie Gmbh. Zij zonk door oorlogsgeweld in 1945, werd in 1947 gelicht en vervolgens gesloopt. (Bron: Radersleepboten, A. Lentjes & T. de Wit.)
Later werden ook enkele andere sleepboten tot motorschip omgebouwd, maar groot is hun aantal nooit geweest.
Op de Elbe en Donau hebben echter meerdere van dit soort schepen gevaren. (Zie het blad Binnenvaart 4/2012.) Dit waren niet alleen dieselradersleepboten, enkele waren gedurende de oorlog voorzien van gasmotoren die door houtvergassers gevoed werden.
~motorreglement:
verzekeringsreglement waarin schade aan motoren en voortstuwingswerktuigen geregeld is.
op een roefje gelijkende opbouw die geplaatst is om de motor te kunnen herbergen. Dit geldt ook als dit gedeelte min of meer een verlenging van een reeds bestaand roefje is.
~motorrondvaartboot: rondvaartboot die gebruik maakt van een (verbrandings)motor.
De term wordt onder meer gebruikt in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorsalonboot: salonboot die gebruik maakt van een (verbrandings)motor.
De term wordt onder meer gebruikt in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorsalonschip: salonboot die gebruik maakt van een (verbrandings)motor.
De term wordt onder meer gebruikt in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
1>scheepstype: type motorschip met minder holte en zeeg dan de Luxe-motor. Ook wel motortje of motorreke genoemd. Indien aanwezig heeft het scheepje een salonroef, stuurhut meestal òp het dek (of zelfs iets daarin verzonken) met daarvoor de machinekamerlichten. Achter het ruim liggen het dek en de gangboorden meestal gelijk met de bovenrand van het vaartuig. Tot ca. 25 m lang en daarbij dan een laadvermogen van ca. 70 ton. Eventueel te onderscheiden in drie types: het (meestal kleine) smalle type, het type met min of meer normale verhoudingen en het (meestal lange) lage brede type, dat volgens sommigen de bijnaam strijkijzer droeg. Veel motorscheepjes voeren echter als motorbeurtschip of met eigenvracht en waren daarom volledig aan het vaargebied en de wensen van de eerste eigenaar aangepast. [Afbeeldingen] Een vrij groot aantal schepen hebben eigenlijk of te veel zeeg, of een te grote holte om een echt motorscheepje te zijn. Ze worden door de eigenaren daarom graag als Luxe-motor gekwalificeerd, zonder dat echt te zijn, dus zijn ze gewoon een klein motorschip.
~motorschelpenzuiger: schelpenzuiger die gebruik maakt van een (verbrandings)motor.
De term wordt onder meer gebruikt in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorschepenkont:
een achterschip zoals een Luxe-motor of een motorscheepje, dus een flink geveegd achterschip met een naar binnen vallend hek, wat van bovenaf gezien rond eindigd.
op de motor aangebracht metalen plaatje waarop het merk, fabrikaat, type- en serienummer van de motor vermeld staat. Soms bevat een motorschildje nog diverse andere gegevens die van belang kunnen zijn.
~motorschip, m.s.:
: 1a> volgens schippers: een schip dat een motor heeft om zich voort te bewegen en niet over zeilen beschikt.
Naar het schijnt is eind 1892, begin 1893 de eerste proefvaart met een beurtscheepje uitgerust met een van Rennesmotor gehouden. Voorlopig vergden de motoren echter met regelmatige tussenpozen veel onderhoud, waardoor hun geschiktheid min of meer tot de beurtvaart beperkt bleef. (Bron: Schepen en schippers van Bergen op Zoom door Kees Touw)
b> volgens de reglementen: een schip dat van een mechanische voortstuwing gebruik maakt. Volgens schippers is een schip met zeilen dus een zeilschip, ook wanneer het op de motor vaart, volgens de reglementen is het dan echter een motorschip.
Zie ook metòr.
MOTORSCHIP VAN DE MOERVAART
: houten vrachtschip uit België, ook bietenschip van de Moervaart genoemd. Zie verder bij bietenschip.
: bij gebrek aan typenamen gehanteerde aanduiding voor bijna elk motorvrachtschip, dat niet tot één der oude types behoort. Soms gebruikt met toevoegingen, die betrekking hebben op de vorm van het voor- of achterschip. Ook hanteert men vaak een naam die betrekking heeft op de afmetingen (zie maatschip) of het gebruik (droge-ladingschip, beunschip, tankschip, containerschip). Over het algemeen zijn het grote schepen (50 m en meer), zonder noemenswaardige zeeg, een grote, niet of weinig verzonken, roef op het achterschip en de stuurhut voor of op de roef, vaak voorzien van een brug of brugvleugels.
Zie ook: eurovrachter, frontrunner, riverhopper.
~motorschokker:
vissersvaartuig van het type Schokker dat van een verbrandingsmotor voorzien is.
Voor zover bekend zijn er geen belangrijke verschillen in de rompvorm tussen de Schokkers die zeilen en die welke op de motor varen.
vaartuig van het type schouw, meestal een zeeschouw, dat door een verbrandingsmotor voortbewogen wordt. De scheepjes hadden soms nog wel de mogelijkheid een klein zeil te voeren.
Beroepsmatig werden de motorschouwen voornamelijk in de visserij en als werkscheepje gebruikt.
~motorsleepduwboot: motorvaartuig, dat zowel voor het duwen van schepen geschikt is. Gewoonlijk een duwsleepboot genoemd.
Aangezien 'sleep' het bijvoegelijk deel is zou het eigenlijk een duwboot, die voor sleepwerk geschikt is, moeten zijn. De term 'duwsleepboot' verdient daarom voor omgebouwde sleepboten dus de voorkeur. Ook de motorsleepduwboot blijkt in de liggers een omgebouwde sleepboot en geen duwboot te zijn.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Ook de motorsleepduwboot blijkt in de liggers een omgebouwde sleepboot en geen duwboot te zijn.
~motorsleepduwvlet:
een motorvlet die andere vaartuigen zowel kan slepen als kan duwen.
~motorsleepkaan:
éénmalig in de liggers van de meetdienst gebruikte term. Volgens een krantenartikel gaat om een schip uit een serie van 8 voor rekening van de Firma Rörs & Co. te Bremen. Mogelijk betreft het een slepend vrachtschip ook sleepmotorschip genoemd. Extra informatie zie bij Kaan.
~motorsleepschip:
vermoedelijk kan hiermee niet alleen een sleepmotorschip, maar ook een motorsleepboot of iets dergelijks bedoeld worden.
~motorsleepvlet:
enig juiste, maar weinig gebruikte term, voor een motorvlet, die voor het verrichten van sleepwerk gebouwd is.
De term komt onder meer voor in de liggers van de meetdiensten.
~motorsloep:
overwegend een klein motorvaartuig veelal voor recreatief gebruik. Soms als overzetbootje. De term wordt ook gebruikt voor vaartuigen die niet tot het scheepstype sloep gerekend kunnen worden.
De term wordt 1x gebruikt in de liggers van de meetdiensten. Het is me niet bekend of het vaartuig in kwestie beroepsmatig gebruikt werd.
een achterschip van een spits, dat vanaf dekhoogte ongeveer recht naar beneden loopt, aan de achterzijde soms zelfs nog iets naar buitentoe weglopend, maar waarvan het onderste gedeelte geveegd is. Ook kortweg spitsenkont genoemd. Bij de Hollandse spits is de bovenhelft klein, t.o.v. de onderhelft, bij de Belgische spits is dat net anders om. Men noemt een dergelijk achterschip ook een kruiserhek. [Afbeelding]
vrachtschip van het type steilsteven ter voortstuwing voorzien van een verbrandingsmotor.
~motorstevenaak:
vrachtschip van het type stevenaak ter voortstuwing voorzien van een verbrandingsmotor.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. In aantal gevallen gaat het hiernamelijk om klipperaken en niet om stevenaken.
~motorstevenaakschip:
vrachtschip van het type stevenaak ter voortstuwing voorzien van een verbrandingsmotor.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. In dit geval zijn het echter geen stevenaken maar een klipperaken. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motortankaak:
vrachtschip voor het vervoer van vloeibare lading of poeder ter voortstuwing voorzien van een verbrandingsmotor.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten betreffende een zwavelzuurtanker voor Ketjen Amsterdam met de meetbrief A3303N. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motortankbak:
onbekend. Het is mij zelfs niet duidelijk of het om een drijvend werktuig of om een vaartuig gaat.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten voor vaartuigen tussen de 13 en 57 meter. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. De scheepsmeter heeft in dit geval een beetje tegenstrijdige benaming gebruikt. Tankschepen zullen namelijk zelden boten zijn. (Uitleg). Zie ook olieboot.
~motortankbootschip:
vermoedelijk gewoon een motortankschip.
1x voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. Deze merkwaardige en tegenstrijdige (Uitleg) benaming kan ontstaan zijn doordat de scheepsmeter er een handje van had alles op schip te laten eindigen. Meetbrief: Hz1450N.
~motortanklichter:
voor zover bekend niet afwijkend van een motortankschip.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Waarbij hooguit opgemerkt kan worden dat de schepen niet al te groot, 17-58 meter, zijn.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motortanklichterschip:
voor zover bekend niet afwijkend van een motortankschip.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Waarbij hooguit opgemerkt kan worden dat de schepen niet al te groot, 29-37 meter, zijn.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motortankschip, m.t.s.:
tankschip met een verbrandingsmotor. Ook motortanker of tankmotorschip genoemd.
~motortjalkjacht:
veelal een tjalk voortgestuwd door een verbrandingsmotor, die aan de vrachtvaart onttrokken en van een ruimere accomodatie voor personen voorzien is.
~motortje:
een klein motorvrachtscheepje met steile steven en geveegd achterschip. Zie verder bij motorscheepje.
~motoruur:
elk der uren dat een (motor)zeilschip op zijn motor gevaren heeft. Vergelijk draaiuur.
De term werd wel gebruikt bij kostenberekeningen voor de inbouw van een motor in een zeilend vrachtschip. Ook schijnt de term gebruikt te worden in de reglementen van wedstrijden tussen de huidige binnenvaartzeilschepen.
~motorvaartuig: 1> volgens veel reglementen: een vaartuig, dat van een mechanische voortstuwing gebruik maakt, dus ook een zeilschip dat op de motor vaart en ook stoomschepen of schepen met electrische voortstuwing.
2> in het algemeen: een vaartuig dat voor de voortstuwing over een verbrandingsmotor kan beschikken, het kan op andere tijden dus ook van spierkracht of van de wind gebruik maken.
~motorvaartverbod:
verbod om een bepaald water met een motorvaartuig te bevaren.
~motorvaartvergunning:
vergunning, die men in bepaalde gebieden moet kopen, om daar met een motorvaartuig te mogen varen.
~motorvarrie:
een bepaalde Groningse veerschuit, die men gewoonlijk Farrie noemt, welke voorzien is van een verbrndingsmotor.
~motorveeboot: motorschip die voor het vervoer van vee ingericht is.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. In onderhavige gevallen is er geen sprake van een boot, maar van een schip! ( Uitleg.
~motorveepakschuit: motorpakschuit die voor het vervoer van vee ingericht is.
~motorveepraam: veepraam die door een verbrandingsmotor voortgestuwd wordt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. In voornoemde gevallen gaat het om een Fries scheepje van 17 meter.
~motorveer: 1>motorvaartuig dat een veerdienst onderhoudt.
Bron: Algemeen Handelsblad 11-01-1940. Via Delpher.nl
~motorveerbak:
onbekend type motorschip waarmee een veerdienst onderhouden wordt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. In voornoemd geval gaat het om een scheepje van slechts 13 meter.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is. In voornoemde gevallen is de term zowel gebruikt voor een open bootje van nog geen negen meter als voor een veerschip van meer dan 100 meter.
~motorverzekering:
verzekeringspolis, die schade aan de voortstuwing dekt.
~motorvisaak: vissersschip met bun dat door een (verbrandings)motor voortgestuwd wordt.
De term is te vinden in de liggers van de meetdiensten. Het is niet duidelijk welk scheepstype er bedoelt wordt, maar vermoedelijk gaat het om een Fries type vissersschip.
~motorvisbun:
vissersschip met bun dat door een (verbrandings)motor voortgestuwd wordt. Mogelijk een visafhaler. Vroeger ook geschreven als motorvischbun.
De term is te vinden in de liggers van de meetdiensten, maar het is niet duidelijk welk scheepstype er bedoelt wordt.
~motorvisbunschip:
vissersschip met bun dat door een (verbrandings)motor voortgestuwd wordt. Mogelijk een visafhaler. Vroeger ook geschreven als motorvischbunschip.
De term is te vinden in de liggers van de meetdiensten, maar het is niet duidelijk welk scheepstype er bedoelt wordt.
~motorviskotter:
meestal gebruikt als meer algemene aanduiding voor een motorvissersschip. Voor zover op het binnenwater actief meestal een mossel-, garnalen- of kokkelvisser e.d. of als schip om vis of schelpdieren te vervoeren. Ook bekend als viskotter.
visschouw, meestal een zeeschouw, die door een ingebouwde verbrandingsmotor voortbewogen wordt. De scheepjes hadden soms nog wel de mogelijkheid een klein zeil te voeren.
~motorvissloep:
vissersschip dat door een (verbrandings)motor voortgestuwd wordt. Vroeger als motorvischsloep geschreven.
De term is te vinden in de liggers van de meetdiensten, maar het is niet duidelijk welk scheepstype er bedoelt wordt. Het betreft meetbrief R9318N van de YE 39 Maria.
~Motorvlet: 1>vlet die door middel van een motor voortgestuwd wordt.
Gerelateerde term: motorsleepvlet.
Voor zover kon worden na gegaan gaat het meestal om scheepjes welke in een regelmatige dienst varen.
Ondanks het gebruik van de term BOOT gaat het hier natuurlijk om SCHEPEN of scheepjes.
~motorvrachtlichter:
een vrachtschip voortgestuwd door een verbrandingsmotor.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Wat daar precies bedoelt wordt is niet duidelijk. Het betreft twee vaartuigen bestemd voor de Nederalndse Nieuw Guinee Petroleummaatschappij. Meetbrief R18586N en R18590N.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorvrachtpassagiersschip:
een vrachtpassagiersschip voortgestuwd door een verbrandingsmotor.
~motorvulling: 1> de hoeveelheid lucht of 'gas' gemeten bij 1 atm. druk en een temperatuur van 21 graden, die in de zuigerruimte komt.
2> materiaal dat zich tussen de fundatie en de motorsteunen bevindt. Deze vullingen hebben tot doel er voor te zorgen dat de motorsteunen aan bak- en stuurboord even veel moeten dragen en de gehele motor precies op de juiste hoogte en precies recht voor de uitgaande as moet staan.
Gerelateerde termen:
chockfast orange,
motorvulstuk,
motorvulplaat,
uitlijnen.
~motorvulplaat:
rechthoekig plaatje van geringe dikte, met van af één der zijdes één of twee gleuven, breed genoeg voor de motorbevestigingsbouten, dat als motorvulling gebruikt wordt. Men bereikt de gewenste dikte, door meerdere van deze plaatjes om en om onder de motorsteunen te schuiven. Het systeem wordt voornamelijk bij kleine (hulp)motoren toepast.
~motorvulstuk: 1> massief of nagenoeg massief stuk metaal dat als motorvulling gebruikt wordt.
van kunststof, ter plekke, gegoten blok dat als motorvulling fungeert. één der eerste producten op dit gebied was Chocking Compound 'Chockfast Orange'.
~motorwagenveerboot:
in de liggers van de meetdiensten gebruikte term waarmee men een door een verbrandingsmotor aangedreven groot wagenveer, een veerboot dus, bedoeld.
~motorwatertemperatuur:
de temperatuur van het koelwater dat door de motor circuleert. Dus eigenlijk motorkoelwatertemperatuur.
Zie ook koelwatertemperatuur.
~motorwerkboot:
werkboot met eigen voortstuwing in de vorm van een (verbrandings)motor. Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
In een aantal meetbrieven is het nog maar de vraag of er werkelijk sprake is van een BOOT en of het niet een motorwerkSCHIP moet zijn. Uitleg
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~MotorWerke Manheim,
M.W.M.:
Bekende Duitse fabrikant van scheepsdiesels. Ze produceerden voornamelijk langzaamlopende en in mindere mate matig snellopende motoren. [ Afbeeldingenmenu MWM motoren.]
~motorwerkvlet:
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten waarmee vermoedelijk een, door een aannemingsbedrijf gebruikte, motorvlet aangeduid wordt.
2> verwarrende benaming voor een gewone of grote Westlander met motor. Deze kwam vaak in de aanwezige roef, die dus machinekamer werd, zodat men op het voordek vaak maar een echte roef plaatste.
~motorwoonaakschip: vaartuig met verbrandingsmotor ter voortstuwing, dat voor (permanente) bewoning gebruikt wordt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten.
Bij meetbrief A19327N gaat het vermoedelijk om een visaak; bij meting Ga1367N is dat eveeneens wel mogelijk.
De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorwoonboot: schip (kan geen boot zijn: uitleg) met verbrandingsmotor ter voortstuwing, dat voor (permanente) bewoning gebruikt wordt.
~motorzeil:
door enkelen gebruikt voor een hulptuig op een motorschip dat alleen uit een (vrij groot) grootzeil bestaat.
~motorzeilaak:
term die gebruikt wordt voor een aak die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilaakschip:
term die gebruikt wordt voor een aak die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilboeieraak:
term die gebruikt wordt voor een boeieraak die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilbolschip:
term die gebruikt wordt voor een bolschip die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief A25107N.De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilbotter:
term die gebruikt wordt voor een botter die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De term is sinds 1917 sporadisch gebruikt. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilklipper:
term die gebruikt wordt voor een klipper die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief AN653. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilklipperaak:
term die gebruikt wordt voor een klipperaak die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilklipperschip:
term die gebruikt wordt voor een klipper die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilpaviljoentjalk:
term die gebruikt wordt voor een paviljoentjalken die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikt.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. Meetbrief AN361. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilschip:
vermoedelijk een als zeilschip gebouwd schip dat ook over een verbrandingsmotor beschikt.
~motorzeiltjalk:
term die gebruikt wordt voor de tjalken die zowel over een complete zeilage als over een verbrandingsmotor voor de voortstuwing beschikken.
Term voorkomend in de liggers van de meetdiensten. De term is sinds 1973 in gebruik. De benoeming van het scheepstype is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~motorzeilvaartuig:
vermoedelijk een als zeilschip gebouwd schip dat ook over een verbrandingsmotor beschikt.
naam die aan de soort berghouten/stuiten op de houten Franse en Belgische scheepstypes, zoals de Walen gegeven wordt. Ook knevel genoemd.
Het is me niet duidelijk of de term alleen het bovenste, alleen het onderste of beide berghouten, indien het tenminste om een scheepstype dat ze beide heeft gaat, betreft.
~mousquetonhaak:
meestal vrij kleine haak, waarvan de opening met een schuivende pen afgesloten wordt. Zie verder bij musketonhaak.
~muiden:
monding van een rivier. Ook bekend als meide, muide en mude.
~Muidertrekvaart: 1> rond 1640 aangelegde trekvaart tussen de vestinggracht van Muiden en de Diemen even ten zuiden van Amsterdam.
De trekvaart ontstond eigenlijk op aandrang van Naarden, dat een makkelijke veilige verbinding met Amsterdam wenste te hebben. Het verbindende deel naar Naarden is de Naardertrekvaart.
~Muider Visschuit:
:
onbekend scheepstype uit de achttiende eeuw. Oorspronkelijk geschreven als Muyder Visschuyt.
Bron: Groot placaatboek van Utrecht uit 1729. Via Google books.
~muil: 1> de voorkant, dus de opening van een kuilnet. Ook wel bek genoemd.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
2> uitholling in de voorzijde van de roerkop van Vlaamse schepen met een statie. Zie ook bakkes.
~muilband:
1a> stalen band, die met behulp van een bout en moer, strak om een rondhout geklemd kan worden.
Muilbanden werden onder meer gebruikt wanneer rondhout, zoals de giek, door overbelasting, dreigde te gaan scheuren. Tegenwoordig gebruikt men dit soort klembanden ook als mastband. Men gebruikt dan vaak de term trekband.
Ook de mastbeugel maakt van dit principe gebruik maar is net als de stagkrans scharnierend uitgevoerd.
b> in het algemeen stalen banden die de verbindingen tussen houten delen moet versterken. Ook moelband genoemd.
Volgens sommige bronnen is loggat een verbastering van logtgat, luchtgat, wat er op zou wijzen dat deze gaten, men spreekt van drie duim groot, ook voor ventilatie moesten dienden. Andere bronnen berichten dat muizelingen gewoonlijk ca. 2 duim breed en 1 duim hoog (ca. 5 x 2,5 cm) waren.
~muizen: 1> het, met behulp van dun touw, aanbrengen van een borging of merktejen: een zogenaamde muizing.
2> in de zeevaart ook wel het aanbrengen van de seizings aan de kabelaring.
~muizing: 1> kleine sjorring, ter borging van voorwerpen, onder nadere gebruikt om te voorkomen dat voorwerpen uit de bek van haak schieten. Soms ook muis genoemd. [Afbeelding]
2> met dun touw gemaakte verdikking rond dikker touw. Soms ook muis genoemd.
~mulmen:
met de motkorf langs het schip gaan om de naden te dichten.
Zie verder bij molmen.
~mulmmand:
tenen mand gebruikt bij het molmen. Ook motkorf genoemd.
~Mulmsche aak:
houten vrachtschip uit Duitsland. Zie bij Mulmse aak.
~Mulmse aak:
1> volgens sommigen een synoniem voor Ruhraak, soms meer bepaald een Ruhraak uit Mülheim. Ook bekend als Mulmsche aak of Mülheimer aak.
2> scheepstype; houten vrachtschip. Ook bekend als Gedekte aak, Mulmsche aak of Mülheimer aak. Sterk aan de slof verwant schip echter voorzien van een den en luikenkap. Verder heeft het schip een rechthoekige doorsnede met gladde zijden. In afwijking van de slof ontbreekt het roefje, daarentegen zijn voor- en achterdekgepotdekseld zodat er meer leefruimte ontstaat. Voorkomende maat 40 x 5,7
G. J. Schutten noemt dit scheepstype een Mulmse aak. Sopers spreekt van een gedekte aak. E. van Konijnenburg beschrijft geen duidelijk verschil tussen Slof en Mulmse aak. Andere bronnen ontbreken nog.
~multifilament:
dunne kunststofvezel waarvan touw gemaakt wordt.
~multi-knikspantromp: knikspantromp waarbij men gebruik maakt van 7 of meer knikken om een enigszins ronde dwarsdoorsnede te bereiken.
De term is afkomstig uit de pleziervaart en wordt in de beroepsvaart weinig gebruikt.
~munitiehaven:
haven waarin schepen met explosieve stoffen ligplaats kunnen nemen. Ook kruithaven genoemd.
~munitieopslagschip: schip dat voor de opslag van munitie gebruikt wordt, soms een gewoon vrachtschip of een lichter, maar er zijn ook speciaal voor dit doel schepen gebouwd. In de regel munitieschip genoemd.
~munitietransportschip:
schip dat voor het vervoer van munitie gebruikt wordt; vaak een gewoon vrachtschip. In de regel munitieschip genoemd.
~murk:
driehoekige steen met afgeronde hoeken die als verzwaring voor de onderreep van een zegen dient. Ook zegensteen of slechts steen genoemd.
2> geen strak omlijnd begrip. Onderandere schepen, die ligplaats hebben in een museumhaven en schepen, die geregistreerd staan als "Varend Monument®" worden museumschip genoemd.
3> vaartuig waarin een museum of aanverwante instelling gevestigd is.
~museumstatus:
bepaling van de historische waarde van een schip. De museumstatus kent een aantal catagotriën:
A.1. Varend Monument®, Volledig oorspronkelijk van uiterlijk en constructie
A.2. Varend Monument®, Volledig oorspronkelijk van uiterlijk
A.3. Varend Monument®, oorspronkelijk van uiterlijk
B. potentieel Varend Monument®.
C. Historische casco’s.
Bovendien kan aan schepen in restauratie een voorlopige status worden verleend.
~museumwerf:
geen strak omlijnd begrip. Onderanderen worden werven gevestigd in historische panden, werven waar ook een soort van scheepvaartmuseum gevestigd is en werven, waar men op de wijze zoals vroeger gebruikelijk was schepen bouwt of repareerd, museumwerf genoemd.
meestal vrij kleine haak, waarvan de opening met een schuivende pen afgesloten wordt. Ook bekend als mousquetonhaak of musketon. De haak is meestal voorzien van een wartelend oog. Ze worden veelvuldig voor hondenlijnen gebruikt.
Het komt vrij regelmatig voor dat men het woord karabijnhaak gebruikt, terwijl men een musketonhaak bedoelt! Zowel de karabijn- als musketonhaak worden als zodanig benoemd afgebeeld in de katalogus (ca. 1980) van de fa. P.A. Schreuder.
De term karabijn is ongeveer sinds het midden van de negentiende eeuw (1855) in gebruik. De musketonhaak wordt pas sinds 1925 genoemd. In het Duits verstaat men onder een 'Karabiner' een musketonhaak. Een karabijnhaak noemt men o.a. een Feuerwehrkarabiner of Schnappkarabiner. In Engeland spreekt men respectievelijk van een snap hook en een carabiner.
~muts:
afdekking, meestal van metaal. Bijvoorbeeld op de naaf van het stuurrad (van messing meestal), boven op een meerpaal (metaal of kunststof; zie ook bolderhoedje), als scharnierpunt van een sluisdeur op de uiteinden van de achterhar (metaal), enz. .
~mussenlijn:
stagdraad tussen voor- en achtermast. Zie ook knikstag:
in vertikale wanden, verzonken aangebrachte, voorziening waaraan een schip kan vast maken, bestaande uit een hardstenen kluis, waarin een stalen stang, kruis of ring bevestigd is. Ook muurpot, haalkom en sluispot genoemd. [Afbeelding]
in vertikale wanden, verzonken aangebrachte, voorziening waaraan een schip kan vast maken, bestaande uit een stalen nis, waarin een stalen stang, kruis, bolder of ring bevestigd is. Ook muurkluis, haalkom en sluispot genoemd.
~muziekschip: 1> de schepen Bach, Beethoven, Brahms, Berlioz, Mozart, Schubert en Schumann van de Nederlandse Transport Maatschappij en na 1946 van de Nederlandse Rijnvaart Vereeniging.
2> niet nader verklaarde term in het boek "Binnenvaart in Oorlogstijd". Volgens dat boek zou het gaan om meer dan 262 schepen die in, op Duits kapitaal draaiende, Nederlandse vennootschappen waren ondergebracht.
Deze, thans sterk verouderde, maat werd wel gebruikt voor lengtemetingen langs rivieren en kanalen.
~myriameterpaal:
markering (langs de Rijn) met daarop een getal dat het aantal tientallen kilometers vanaf het begin punt der telling, aangeeft. Ook myriametersteen genoemd. Later vervangen door de kilometerraai.
[Afbeelding]
~myriametersteen:
markering (langs de Rijn) met daarop een getal dat het aantal tientallen kilometers vanaf het begin punt der telling, aangeeft. Ook myriameterpaal genoemd. Later vervangen door de kilometerraai.
[Afbeelding]
~myriameterisering:
het afperken van afstanden van 10 km.