Woordenlijst E
~
easyflow roer:
handelsmerk (machinefabriek de Waal).
Roersysteem met twee
roeren per
schroef voorzien van een aasymmetrisch profiel en
afdekplaten (soort tipvanes).
Opmerkelijk aan het systeem is dat de buitenzijdes van de roerbladen een s vormig verloop vertonen, terwijl de binnenzijde het normale boogprofiel toont.
Is deze vinding een blijvend succes zal worden, is nog niet bekend.
~
eatoptrisch:
volgens de leer der spiegels.
EATOPTRISCH LICHT
: licht van een baken dat met behulp van een speciaal gevormde spiegels versterkt en eventueel ook geroteerd wordt. [Links:
Diverse termen inzake de bebakening.]
Bron: Beschrijving der zeegaten van Vlieland, Terschelling en Ameland met de vaarwaters der Zuiderzee, Ministerie van Marine 1885. Via Google books.
- Eatoptrisch is afkomstig uit het Grieks. (Bron: Wörterbuch zur Erklärung fremder andern Sprachen in die Deutsche aufgenommener Wörter und Redensarten, door Johann Conrad Schweizer, Zürich 1811 )
~
eb:
1> de periode vanaf
hoogwater tot laagwater. Ook
ebbe genoemd.
OVER EB EN VLOED LIGGEN
: dusdanig geankerd, gemeerd, dat men zowel gedurende de eb, als gedurende de vloed, in de zelfde richting blijft liggen.
Bron o.a.: Ankerwacht en uitkijk door S. Stapert. Mogelijk is de term in de binnenvaart niet gewoon geweest.
2> de lage waterstand op
getijdewater. Ook
laagwater genoemd.
OVER DE EB
: als, soms ook kort voordat, de vloed begint. Eigenlijk dus met laagwater en de daarop volgende vloed.
3> de stroming die tijdens de periode dat het water zakt optreed; de
ebstroom.
Deze drie begrippen worden door elkaar gebruikt maar eigenlijk is de eerste betekenis de enig juiste.
Gerelateerde termen:
kentering,
stil water,
hoogwaterspring,
laagwaterspring,
laaglaagwaterspring,
springtij,
middenstand,
achtereb,
achtervloed,
agger,
dagvloed,
eb,
ebschaar,
ebstroom,
giervloed,
nachtvloed,
stormvloed,
vloedschaar,
vooreb,
voorvloed,
run.
~
ebanker:
anker dat er voor moet zorgen dat het schip bij wisseling van
vloed naar
eb op zijn plaats blijft liggen.
Term uit de zeevaart. In de binnenvaart ankerde men wel eens met twee ankers, maar de term eb- of vloedanker zal slechts sporadisch gebruikt zijn.
Bron: H.M.F. Landolt, Militair woordenboek (1861-1862), A.W. Sijthoff, Leiden 1861.
~
ebben:
laagwater worden of zijn.
~
ebdeur:
de deuren van een
sluis aan
getijdewater, die bij
eb gebruikt moeten worden.
In veel gevallen zijn dit puntdeuren en staan zij met de punt landinwaarts gericht.
Gerelateerde term:
sluisdeur,
ebdeur.
~
ebfuik:
aan
stroomafwaartse zijde van bijvoorbeeld een
zalmsteek op de
benedenrivieren, geplaatste
fuik. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
ebschaar:
geul in droogvallende gronden waardoor de ebstroom loopt. Zie verder bij
schaar.
~
ebstroom:
de stroming, die een daling van de waterstand op
getijdewater tot gevolg heeft. Ook bekend als
afgaand tij.
Naar men zegt treed de sterkste ebstroom 3 à 4 uur na hoogwater op, de sterkste vloedstroom 4 à 5 uur na laagwater.
~
Ecdis:
bepaalde standaard voor het vastleggen van aanvullende gegevens, die op electronische
waterkaarten getoond kunnen worden. Ook
Electronic Card Display & Information System genoemd.
~
echt:
dialectvorm van
hecht; een obstakel onder water waaraan het
vistuig kan blijven haken.
~
echo:
1> verkorting van
echolood, waarmee dan een
dieptemeter bedoelt wordt.
2> een 'signaal' op het radarscherm; een
radarecho.
~
echoën:
het verrichten van
electronische plaatdiktemetingen.
~
echolood:
electronisch instrument dat de diepte van het vaarwater kan bepalen. Zie verder bij
dieptemeter.
Verwante termen:
loodlijn,
loden.
~
Ecocard Payment System,
E.P.S.:
financieel administratief systeem t.b.v. de
ecokaart.
~
ecokaart:
kaart waarmee men de eigenbijdrage, in het kader van het scheepsafvalstoffen verdrag (
S.A.V.), voor de verwijdering van oliehoudend afval kan voldoen. Ook bekend als
ecocard. Opvolger van de
bilgekaart.
Zie ook:
ecorekening. [Zie
sabni.nl]
~
ecorekening:
girale rekening waarop men een tegoed dient te hebben, wil men met de
ecocard, de verplichte bijdrage voor de afgifte van oliehoudend afval kunnen voldoen. Ook bekend als
ecokaartrekening en
ecocardrekening.
~
Ee:
algemene benaming voor een waterloop. Ook
Aa en
IJ.
Al sinds de middeleeuwen in gebruik geweest. Heden ten dage alleen in aardrijkskundige benamingen e.d. te vinden.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.
~
eek:
a> gemalen eikenschors. Ook
run genoemd.
b> geconcentreerd aftreksel van gemalen eikenschors. Grondstof voor
taan.
'Eek' is van oorsprong gelijk aan eik (de boomsoort).
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.
Gerelateerde term:
cachou.
~
Eeker:
scheepstype; andere naam voor de
Turfijker.
~
Eemer:
eenvoudig, open en vrij smal vaartuig met sterk naar buiten vallende rechte
stevens en een vrij plat
vlak. De
zijden vallen flink naar buiten. Ze deden zowel dienst in de
vrachtvaart, als met bun in de
visserij en verder ook als
veerscheepje. Ook
Emer of
Heemer genoemd.
Men stelt dat de reeds in de 13de eeuw genoemde Eemer of Houteemer nauwelijks afwijkend geweest zal zijn van de latere exemplaren die in de 18de en 19de eeuw en zelfs begin twintigste eeuw in staal gebouwd, nog voorkwamen.
Als voorkomende maat geeft men 6,6 tot ruim negen meter. De bijbehorende breedte ligt ongeveer tussen de 1,7 en 2,30 meter.
Meer informatie is te vinden bij Maurice Kaak's Vlaamse en Brabantse binnenschepen en G.J. Schutten blz.270.
~
eemerzeil:
zeil dat mogelijk gelijk is aan een
emmerzeil. Het zeil werd ondermeer op de
Makelaarsboot gebruikt. Het staat ook bekend als
kladzeil en
sinjorenzeil. Ook geschreven als
Emerzeil.
Het is aannemelijk dat er een verwarring is tussen emmerzeil en eemmerzeil, maar de enige afbeelding die ik van een emerzeil ken sluit een kleine variatie in de zeilvoering niet uit. Maurice Seghers beeldt het zeil af terwijl de ra ongeveer in het midden opgehangen is. Terwijl sommige bronnen stellen dat het bij het emmerzeil ongeveer op een derde van voor bevestigd is.
Alle drie de termen komen uit het Vlaamse taalgebied. Bron: Seghers en de Bock.
~
Eemgeld:
geld dat men dient te betalen wanneer men met een schip op de Eem (prov. Utrecht) aanwezig is. Zie ook
havengeld.
Bron: Weekblad Schuttevaer 20-1--1923
~
Eemschuit:
klein eenvoudig
boerenschuitje uit de buurt van Eemdijk. Volgens
G.J. Schutten (blz 320) een
Schouwtje met een kistachtig model.
~
Eemspunt:
scheepstype, vrachtschip. Eenvoudig vaartuig met rechthoekige doorsnede. Het schip wordt gekenmerkt door een brede platte
heve aan de voorzijde en een
achterschip met rechtstandige vlakke
boegen die samenkomen tegen een vrij iele
achterstevenbalk met
aangehangen roer. Het
ruim is open en zonder
luikenkap of
gangboorden. De schepen waren soms voorzien van mast met zeil en
zwaarden, maar vaker werden ze
gejaagd. Achterin het schip bevond zich een
roef die niet of nauwelijks boven het
bovenboord uitstak met daarachter een
stuurkuip.
De Eemspunt werd gebouwd te Haren Duitsland en ook bekend als Harense punt, als Harense punt, als Harenschen Puntschip en als punterschip. Het is dus een Duits scheepstype, dat echter ook hier in Nederland en dan vooral in Drenthe en Overijssel gebruikt werd.
E. v. Konijnenburg tekent het schip, volgens mij, met een klein vooronder. G.J. Schutten (blz.401) en Haalmeijer en Vuik hebben het echter over een paardenstal in het voorschip. De paarden zouden via de brede vooroverhangende heve van en aan boord kunnen komen. De schepen zouden tussen 18 x 4 tot 26 x 5 meter gemeten hebben.
Volgens Schutten kende men aan de boven-Eems een geheel open variant van 13 x 3,8 meter, 16 ton groot. Ook noemt hij nog een Binnenschipspitspunt en een Zeespitspunt (Spitzpünte in het Duits). Van belang voor de Nederlandse binnenvaart lijken deze niet geweest te zijn en ik heb dan ook geen verdere vermeldingen van deze vaartuigen kunnen vinden.
De term 'Harener punt' en 'Harenschen Puntschip' wordt ondermeer gebruikt in de liggers der meetdiensten.
De term 'Puntschip' vindt men o.a. in het weekblad Schuttevaêr; jrg 21, no. 20, 18-09-1909
~
éénbaksvaart:
de
vaart met de combinatie van één
duwboot en één
bak. [
Afbeelding]
Ik ben de term nog niet tegen gekomen, maar het is een logisch gevolg op de termen twee-, vier- en zesbaksvaart.
~
Eendracht:
Redelijk bekende
onderlinge verzekeringsmaatschappij. Voluit:
Compact, de Eendracht, Wildervank 1857 geheten.
Op 1 januari 1993 fuseerden De Onderlinge Schepenverkeringsmaatschappijen Fortuna te Rotterdam, Compact 'De Eendracht' te Wildervank en 'Zeevaart en Hoogezand-Martenshoek' (ZHM) te Groningen tot Schepen Onderlinge Nederland. Bron: Nieuwsblad transport 26 november 1992
~
Eendracht maakt macht Meppel:
vorm van onderlinge verzekeringsmaatschappij die van 1838 tot 1873 bestaan heeft. Opvolger van de
Schippersmaatschappij Meppel en op haar beurt opgevolgd door
Maatschappij Meppel van Onderlinge Verzekering op de Binnenlandsche Vaart.
Bron: verspreide tekst door J.C. Berends.
~
Eengangsboot:
boot met slechts één
gang tussen
vlak en
berghout of
boeisel/bovenboord. De termen ééngangsboot en
tweegangsboot zijn (ondermeer) van toepassing op het
Boatsje en volgens sommige bronnen ook de
Tjotter en bijbehorende varianten.
Meestal wordt de term alleen gebruikt voor scheepstypes die zowel de ene als het andere voorkomen kennen. Sommige schrijvers gebruiken de term echter ook om onderscheid te maken tussen verschillende, min of meer verwante, types. Zo in de trant van: "A werd gebouwd als eengangsboot, terwijl B als tweegangsboot gebouwd werd."
~
Eengangszijde:
zijde met slechts één
gang tussen
vlak en
berghout of
boeisel/bovenboord. De zijde van een
eengangsboot.
~
één-handelbediening,
:
1> bedieningssysteem voor
scheepsmotoren, waarbij 'gas' en
keerkoppeling met één handel bedient worden. Ook als
éénhandelbediening geschreven. Mogelijk ook
vaarhandel genoemd.
[
Afbeeldingen]
2> bedieningssysteem bij
direct-omkeerbare motoren waarbij het start-stop mechanisme en de omkeerbeweging in één handel gecombineerd zijn. 'Normaal' zijn dit twee aparte handels.
~
Éénmanszomp:
klein open schuitje. Ook bekend als Vriezeveense turfzomp. Zie verder bij
Zomp.
~
éénmastaak:
vrachtschip van het type
Aak met maar één
mast.
~
éénmaster:
schip met één
mast.
De term wordt alleen gebruikt om onderscheid tussen één,
anderhalf en
tweemasters te kunnen maken.
~
eenmastmotorklipper:
motorzeilschip van het
type Klipper met slechts één
mast.
Weekblad Schuttevaer, 11-10-1924. Via Delpher.nl
~
eenmastklipper:
zeilschip van het
scheepstype Klipper met slechts één
mast.
P.A. de Rover, De Waterreus, J.M. Bredeée's Uitgevers-mij, 1934. Via Delpher.nl
~
eenmastklipperschip:
zeilschip van het
scheepstype Klipper met slechts één
mast.
Weekblad Schuttevaer, 04-10-1924. Via Delpher.nl
~
eenmastkoftjalk:
zeilschip van het
scheepstype Koftjalk met slechts één
mast.
Weekblad Schuttevaer 12-04-1919. Via Delpher.nl
~
eenmastrivierklipper:
ijzeren of stalen
klipper getuigd met één mast.
De toevoeging 'rivier' is vermoedelijk alleen maar om onderscheid met de zeegaande clipper te maken. De bron heeft het vermoedelijk over de Belgische klippers.
Bron: J. van Beylen Zeilvaart lexicon, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, 2023
~
eenmastschip:
zeilschip met slechts één
mast.
J. Oderwald, De ontwikkelingsgeschiedenis van de scheepvaart: Het schip. The Turco-Egyptian import company, 1929. Via Delpher.nl
~
eenmasttjalk:
zeilschip van het
scheepstype Tjalk met slechts één
mast.
De Nederlandsche koopvaardij in den oorlogstijd (1914-1918), Van Holkema & Warendorf,1930. Via Delpher.nl
~
eenmastvaartuig:
zeilschip met slechts één
mast.
Vlissingse Courant, 4 november 1880, pag 2. Via Delpher.nl
~
eenmastzeilkast:
zeilschip van het
scheepstype Zeilkast met slechts één
mast.
Weekblad Schuttevaer, 31-12-1925. Via Delpher.nl
~
eenmastzeilklipper:
zeilschip van het
scheepstype Klipper met slechts één
mast.
Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag, 5 augustus 1994, pag. 5. Via Delpher.nl
~
eenmastzeilschip:
zeilschip met slechts één
mast.
Weekblad Schuttevaer, 01-06-1929. Via Delpher.nl
~
éénpunter:
vaartuig(je) met een scherp
voorschip en een
spiegel.
De term wordt gebruikt voor die vaartuigen die afgeleid zijn van de zogenaamde dubbeleinders. Men kan ze beschouwen als een dubbeleinder, die aan één zijde afgekapt is. Zoiets was ondermeer om een buitenboordmotor op te kunnen hangen.
Het is mogelijk dat G.J. Schutten degene is die dit begrip aan de taal toegevoegd heeft.
~
éénrompsschip:
deze term en de term
enkelrompsschip worden gebruikt om onderscheid te maken met schepen die twee rompen bezitten; het duo-rompschip of catamaran en het meerrompsschip.
~
éénschijfsblok:
ongebruikelijke benaming voor een
enkelschijfsblok.
~
éénschijver:
een
blok/katrol met slechts één
schijf. Gewoonlijk een
enkelschijfsblok genoemd.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
Eensgezindheid:
eigenlijk
Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Eensgezindheid. Deze werd opgericht 1882 en was gevestigd in Hasselt (Ov). In 1970 ging de Dedemsvaartse Onderlinge Verzekeringsmaatschappij van IJzeren Schepen op in de Eensgezindheid en vervolgens fuseerde men in 1999 met de
F.M.H., de Friese Maatschappij Heerenveen tot de
E.F.M. wat staat voor Eensgezindheid Friese Maatschappij.
~
Eensgezindheid Friese Maatschappij,
E.F.M.:
In 1999 uit een fusie van de
F.M.H. en
Eensgezindheid ontstane
onderlinge. Gevestigd te Meppel. In 2014 na een fusie met de Oranje verder gegaan als
EOC.
Bron: eoc.nl/Over-EOC/Ontdek-de-historie-van-EOC
~
éénvleugel:
aal-palingfuik met maar één
vleugelnet. Dit net is verticaal in het midden voor de opening aan de eerste
hoepel vastgezet.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
eer:
de golfslag en kolking rond de kop van een
krib.
Zie ook
kribstroom,
neer.
~
Eernewoudse vlotpraam:
houten
Friese praam met
gaffeltuig. Het vaartuig was tot de
mast toe
open. Voor de mast bevond zich een
tent/blaasbalg of
roefje. Grootte ca. 8 ton.
Bron: G.J. Schutten blz.352. Verder geen vermeldingen gevonden.
~
eerplank:
met de
voorbolder van een
Waalschokker verbonden houten schot dat de stroming voor de
ankerkuil bevordert. Ook broesplank en bungelplank genoemd. Zie ook
bungelen.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
Eerste Drentse Onderlinge Schepenverzekering,
E.D.O.S.:
onderlinge uit Meppel. In 1967 ontstaan uit een fusie van
Meppeler Onderlinge Verzekering Maatschappij en de
Onderlinge Verenigde Scheepsassurantie Maatschappij
Hoogeveen. In 1991 opgegaan in de
F.M.H..
Bron: eoc.nl/Over-EOC/Ontdek-de-historie-van-EOC.
~
Eerste Nederlandse Scheepsverband Maatschappij
:
oudste
scheepshypotheekbank op gericht in 1899 te Dordrecht. Algemeen bekend als de
Dordtse Bank.
~
Eerste Nederlandse Tentoonstelling Op Scheepvaartgebied,
E.N.T.O.S.:
tentoonstelling, alwaar diverse bedrijven die gerelateerd waren aan de scheepvaart zich presenteerde en welke in 1913 te Amsterdam-Noord gehouden werd.
Op www.stelling-amsterdam.nl schrijft men ondermeer: "De hoofdingang van het tentoonstelling-terrein was naast het nog bestaande Tolhuis. De tentoonstelling werd geopend door Prins Hendrik en vond plaats in het 'jubeljaar 1913', het 100-jarig bestaan van het Koninkrijk. De tentoonstellingsruimte besloeg 200.000 vierkante meter land en water met onder andere paviljoens van Nederlandse, Engelse en Duitse reders om de scheepsvaart te presenteren."
~
Eertvelder:
mogelijk 17de-18de eeuwse variant van de
Otter. Ook bekend als
hertvelder. Verder geen gegevens bekend.
Genoemd in: Orbis in orbem: liber amicorum John Everaert Door Jan Parmentier. Via Google books.
~
E.F.M.:
Onderlinge verzekeringsmaatschappij voor schepen. Zie verder
Eensgezindheid Friese Maatschappij.
~
EFM Oranje Combinatie:
per 1 juli 2014 gevormde fusie van de
onderlinge verzekeringsmaatschappijen EFM en
Oranje. Volledig
EFM Oranje Combinatie Onderlinge Schepenverzekering U.A. geheten. Kortweg bekend als de
E.O.C..
Bron: eoc.nl/Over-EOC/Ontdek-de-historie-van-EOC.
~
eft:
dialectvorm van
heft; een obstakel onder water waaraan het vistuig kan blijven haken.
~
egaliseren:
na het
baggeren, met behulp van een
ploegsleepboot en een
baggerploeg, bulten en ruggen, die in de bodem ontstaan zijn, gelijk trekken.
~
eigengewicht:
het gewicht van het ledige vaartuig met alle normale uitrustingsstukken aan boord en de tanks redelijk gevuld.
Het eigengewicht van het vaartuig is iets waarmee men soms bij het hellingen rekening moet houden.
Bron: o.a. van Dale, Groot woordenboek der Nederlandsche taal, 1898.
~
eigenhandel:
lading, die door de
schipper
ingekocht, vervoerd en verkocht wordt.
Het gaat hier in principe om grote partijen. De kopers zijn dus meestal bedrijven. Alleen ladingrestanten en overschot werd wel aan particulieren verkocht. In vroeger eeuwen waren vele grondstoffen eigenhandel. De laatsten die daar van overbleven waren turf en zand.
Gerelateerde termen:
eigenvracht,
uitventen en
negotieschipper.
~
eigenhandelschipper:
schipper die met
eigenhandel vaart.
~
eigenhandelvaart:
de scheepvaart met
eigenhandel.
~
eigenschokker:
riviervisser waarbij de schipper, tevens de eigenaar van het vaartuig en het
visgerei is.
Zie ook
kantoorschokker.
Behalve de kantoorschokker en de eigenschokker kende men ook nog vaartuigen varend met een zetschipper. De eigenaren van dit soort schepen verenigde zich soms tot een ploeg of vennootschap en vormde op die wijze eigenlijk weer een soort kantoor.
Bronnen: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland., Werner Böcking, Aalschokker erobern den Preußischen Rhein., P.J.M. Martens, Schokkermannen en Bootvissers. ZHC Tilburg 1999.
~
eigenvaart:
de
vaart met
eigenvracht.
~
Eigen Veerdienst Terschelling,
EVT:
op 23 januari 2006 opgerichte BV, die een veerdienst tussen Harlingen-Terschelling en Vlieland moest gaan onderhouden. Na de nodige geschillen met Rederij Doeksen werd de maatschappij begin 2014 door Doeksen overgenomen en opgeheven.
~
eigenvisser:
1> drijfnetvisser, die vist in water van zijn eigen vereniging/coöperatie en de gehele opbrengst voor zichzelf mag houden.
2> visser, die tevens eigenaar is van het vaartuig. Zie ook
eigenschokker.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
eigenvracht:
lading, voor een bedrijf, die door dat bedrijf, met een
schip van het bedrijf, vervoerd wordt. Vroeger vrij vaak voorkomend, later voornamelijk beperkt tot de
zand- en
grindvaart en de
tankvaart.
~
eigen-wal:
de
stuurboordswal.
~
eik:
bruin baaien visserskledij (jas plus broek) te Woudrichem en (naar het schijnt) Brouwershaven.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
Eiker:
bepaald type houten vrachtschip. Zie verder bij
Turfijker.
~
eikous:
gesloten, gootvormig stuk gegalvaniseerd staal dat eivormig gebogen is.
Eikousen worden meestal als
staaldraadkous gebruikt. Ze zijn over het algemeen vormvaster dan de gewone puntkous. Een enkele maal ziet men ze in gebruik als
touwkous.
~
eilander boot:
veerboot naar één van de Waddeneilanden.
Bron: o.a. Harlinger courant, 04-06-1957.
~
eind:
een stuk
touw soms ook
staaldraad; lengte en dikte onbepaald.
Gerelateerde termen:
vooreind,
voordraad,
achtereind,
achterdraad,
achtersteekeind,
steekeind,
reep,
spring,
tros,
landvast.
[
Lijst uitdrukkingen e.d.]
HET EIND HALEN
: term uit de
spanvisserij: naar het andere schip varen om de twee
sleepeinden van het net bij elkaar te brengen.
~
eindfok:
bepaald type
voorzeil. Verder niet bekend. Mogelijk een
geifok.
~
eindhelling:
een helling die in een schuur of loods gelegen is. Dus een
binnenhelling. (Vrij ongebruikelijke term.)
~
eindschut:
de laatste (of eerste)
sluis van een kanaal.
~
eindsim:
verticale lijn aan het uiteinde van een
staand want.
~
eindsplits:
splits waarbij men de
strengen van het touw, na het leggen van een
kroon, terug vlecht. Beter bekend als
Spaanse takeling.
~
eisen:
van
touw of
ankertros: meer ruimte verlangen.
Of zoals de Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org. het zeggen: "in den scheepsterm het touw eischt, het touw heeft noodig gevierd of gestoken te worden". De term wordt zelden gebruikt
~
eitje:
eivormige greep als deurkruk.
~
ei van Thijsse:
grote ovale verbreding van de uitmonding van een kanaal, wanneer dit op stromend water uitmondt of dit water kruist. Volgens de Wikipedia ook wel de
eieren van Thijsse genoemd.
De afzetting van zand en slib wordt met deze constructie voorkomen. Deze constructie zorgt er namelijk voor dat het stromende water niet geremd wordt.
In Nederland onder andere toegepast op de kruising Amsterdam-Rijnkanaal met de de Lek.
~
ek:
oude schrijfwijze van
ijk (zegt men).
~
ekke:
oude schrijfwijze van
ijk (zegt men).
~
el:
lengtemaat.
AMSTERDAMSE EL
: ca. 68 cm.
ENGELSE EL
:
ca. 91 cm. = 1 yard. Deze werd gebruikt voor
zeildoek.
Kort na invoering van het decimale stelsel, rond 1820, kwam 1 el overeen met 1 meter. [
Tekst: oude maten.]
~
Elbekahn,:
1a> scheepstype.
Nog onvoldoende bekend. Vrij fors houten
sleepschip met naar verhouding weinig
diepgang. Ook bekend als
Elperkahn.
b>
in staal gebouwd sleep- en motorschip. Deze schepen maten maximaal ca. 65 x 8m en hadden een diepgang van 1,8-2 meter. Het
laadvermogen bedroeg dan 660 - 750 ton. Het achterschip is
geveegd, maar op
berghouthoogte enigszins spits. Mogelijk ook bekend onder de naam
tausend bretter.
2> vrachtschip met ongeveer het model van een
kast en afmetingen die afgestemd zijn op de vaart op de Elbe. Dat wil zeggen circa 76 x 10,5 x 2,2 meter en 1000 ton groot. Ook bekend als
Elbeschip.
Zie ook
maatschip.
~
Elbeschip:
een houten vrachtschip; een zogenaamde
Elbekahn of een modern
maatschip; circa 76 x 10,5 x 2,2 meter en 1000 ton groot.
~
Elburgse botter:
type
Zuidwal botter. Verschillen met andere Zuidwal botters nog niet bekend.
~
Electronic Card Display & Information System:
bepaalde standaard, ook bekend als
Ecdis, die voor het vastleggen van aanvullende gegevens, welke op electronische
waterkaarten getoond kunnen worden, gebruikt wordt.
~
electro-veerboot,
:
electrsich aangedreven
pont, tot ca. 2015 vaak een
kabelpontje. Tegenwoordig als
elektro-veerboot geschreven. Ongeveer vanaf 2010 worden de vaartuigen steeds groter. In 2019 werd de eerste elektrische '
autopont' in dienst gesteld en vanaf 2021 worden de
wagenveren van het Noordzeekanaal eveneens door electrische exemplaren vervangen.
~
ecn:
afkorting voor wat men een
electronische waterkaart zou moeten noemen, maar een electronische vaarkaart genoemd wordt.
Bron: vaarweginformatie.nl/frp/main/#/page/infra_enc
~
elevator:
oude? benaming voor een willekeurig werktuig waarmee gehesen, gezogen of opgeschept kan worden. De term is vooral bekend van de
graanelevator.
Ook de bunkermachine en de daarop gelijkende machine waarmee men vroeger beunschepen en elevatorbakken leegde, waren elevatoren.
Gerelateerde termen:
bakkenzuiger,
bekerelevator/
emmerelevator,
bunkermachine,
derivatenlosser,
drijfkraan,
dwarselevator,
elevatorklepbak,
elevatortransporteur,
jacobsladder,
kolenelevator,
kraanelevator,
langselevator,
zandelevator,
zuigelevator,
enz.
~
elevatoraak:
Term voorkomend in de
liggers van de
meetdiensten: waarschijnlijk gaat het om een vaartuig met een
beun.
~
elevatorbak:
beunbak vaak ook
beunschip met
beunwanden die, naar onder toe gezien, schuin naar binnen staan.
Door de schuine wanden ontstaat er een klein 'vloer'oppervlak hetgeen het lossen met elevatoren, grijpers, lepelgravers en dergelijke vereenvoudigd.
Deze term, als ook de term elevatorschip wordt, voornamelijk in de liggers van de meetdiensten gebruikt.
Gerelateerde termen:
onderlosser,
Hennebak.
~
elevatorbakschip:
vermoedelijk het zelfde als een
elevatorbak.
~
elevatordekbak:
mogelijk een
dekschuit met
beun, mogelijk ook een afwijkend model
beunbak. Zie ook
dekbak.
~
elevatorduwbak:
beunbak geschikt (gemaakt) om
geduwd te worden. Ook
elevatorbak genoemd.
~
elevatorkaanschip:
mogelijk een
beunschip naar Duits model.
~
elevatorklepbak:
mogelijker wijs een
onderlosser met schuine
beunwanden . Ook
elevatorklepbakschip genoemd?
~
elevatorklepbakschip:
vermoedelijk het zelfde als een
elevatorklepbak.
~
elevatorponton:
verwarrende aanduiding voor een
graanelevator.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten; meetbrief A7642N.
~
elevatorschip:
1> vermoedelijk het zelfde als een
elevatorbak, mogelijk ook gebruikt voor een gewoon
motorbeunschip.
2> mogelijk een
elevatortransporteur of een
emmermolen.
DUBBEL ELEVATORSCHIP
: waarschijnlijk een soort
baggermolen.
~
elevatortransporteur:
machine om de
lading uit het
ruim van een schip over te brengen op de
wal of in een ander schip, waarbij gebruik gemaakt wordt van een mechanische jacobsladder uit gerust met bekers, emmers. Meestal in gebruik als
bunkermachine.
Het zou een combinatie van een
bekerelevator en
kolentransporteur zijn.
Bron: Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 5.(2002) A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot.
~
elfkorfs:
bepaalde maat die het aantal
korven/
kurven, die op het
vlak rusten aangeeft. Meestal gebruikt met de toevoeging
praam en van toepassing op eenvoudige
open houten vaartuigen.
~
elfkorfse praam:
open houten schuit uit het gebied rond Woerden benoorden de Oude Rijn. Een
dubbeleinder met vallende rechte
stevens en
zijden. Bij voor- en achterzijde voorzien van een
weegstoel. Ze werden voor het transport van mest gebruikt. Ook bekend als
elfkorver. In hetzelfde gebied kende men ook een vijf-, zeven-, acht- en negenkorfse praam.
~
elft:
haringachtige vis tot 75 cm lang en 5 kg zwaar. Begin twintigste eeuw nagenoeg uit Nederland verdwenen.
~
elftdrijfnet:
driewandig
drijfnet dat afgestemd is op de vangst van elft. Zie verder bij
zalmdrijfnet.
~
elftboezem:
de
boezem van een
elftnet. Deze boezem heeft een kleiner maas dan die van het
zalmnet en bovendien gaan er vier
mazen in één
staai. Men kende ook de
zalmboezem en de
finteboezem. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
elftfuik:
fuik die gebruikt wordt in een
zalmsteek. Mogelijk voorzien van een kleinere
maaswijdte. Zie verder bij
zalmfuik.
~
elftnet:
bepaald drie-wandig
drijfnet, bij Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland omschreven als een
visnet met een
boezemmaas die kleiner is dan van een
zalmnet. Het heeft drie of vier mazen in een
staai. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
~
elftvisserij:
het beroepsmatig vangen van elft (een haringachtige vis) en alles wat daarmee te maken heeft. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
elftzegen:
soort
zalmzegen, maar met een geringere
maaswijdte. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Reglement voor de Binnenvisserij 1911, maar niet in Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
elgen:
voor een
werfbeurt de
helling opgaan. (Overijssels?)
~
elger:
1> ijzeren hark met 20-25, zes à zeven centimeter lange, tanden die de visser over de bodem harkt of voortsleept in de hoop daarmee aal te verschalken. Naar het schijnt ook ham en aalgeer genoemd. Zie verder ook
aalzeilen. Ook bekend als
aalelger. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
2> door sommigen gehanteerd als synoniem voor
aalschaar.
~
elleboogponton:
twee scharnierend met elkaar verbonden pontons, die gebruikt worden om persleidingen van
zandzuigers te dragen.
Gerelateerde term:
leidingponton.
~
ellens:
bepaalde houtmaat; zie verder bij
spier.
~
Elperkahn:
Duits vrachtschip. Waarschijnlijk bedoelt men
Elbekahn.
~
embarkeren:
aan
boord gaan,
laden,
inschepen.
In de
binnenvaart, behalve in sommige reglementen, wordt deze term nauwelijks gebruikt.
~
Emer:
eenvoudige open
roeivisboot met
bun die gebruikt werd op de Beneden-Schelde. Voorkomende maat 7 bij 1,8 meter. Zie verder bij
Eemer.
~
Emergency position indicating radiobeacon:
noodbaken dat voornamelijk aan boord van zeeschepen gebruikt wordt. Beter bekend als
Eprib.
~
emerzeil:
bijna rechthoekig zeil dat gebruikt werd op de
Eemer. Zie verder bij
eemerzeil.
~
emmer:
1> rechthoekig zeil dat met het boveneind aan een
ra bevestigd is. Ook bekend als
emmerzeil.
2> bak van een
emmerketting.
De emmers kunnen gelast of geklonken zijn, maar ook gegoten emmers kwamen wel voor, terwijl men in 'oude tijden' zelfs houten emmers gebruikt heeft. De bovenrand van de emmer is vervangbaar en bestaat uit een harde staallegering. De inhoud van de emmers is afhankelijk van de grootte van de baggermolen. De grootsten kunnen zo'n 1200 liter bevatten. Emmers die gebruikt worden voor het baggeren van grind zijn voorzien van gaten, waardoor het meegevoerde water afgevoerd kan worden.
De stoombaggermolen 'Vooruit' gebruikte baggeremmers met een inhoud van 250 of 275 liter. De snelheid bedroeg 16 tot 32 emmers per minuut, respectievelijk in zand, in bagger.
3> klein bakje als onderdeel van een emmertjespomp, later vermoedelijk overgegaan over de onderste zuiger van stok- en krukpompen. De term wordt een alleen in deze gevallen alleen in de verkleinvorm '
emmertje' gebruikt. Zie ook
pompemmer.
~
emmerbaggermolen:
emmermolen die hoofdzakelijk gebruikt wordt om
vaarwegen,
havens e.d. te graven of
uit te diepen. Ook verkort tot
baggermolen of tot
emmermolen.
[Mooie uitleg over een stoombaggermolen op
machinemuseum.nl.]
Bij de emmerbaggermolen schraapt de emmer de lading van de bodem, waarna de lading, terwijl deze in de emmer LIGT naar boven getransporteerd wordt. De emmer is bevestigd aan de emmerketting en wordt langs de emmerladder naar boven getransporteerd. Bij de tred- en rosbaggermolens gebruikt men vaak een systeem waarbij er geen emmers maar een soort van bakvormige schotten gebruikt wordt. De schotten schrapen de lading van de grond en schuiven het voor zich uit door een goot naar boven toe. De draairichting van de 'emmerketting' is daardoor tegengesteld aan die van de mechanische baggermolen.
~
emmerbaggermolenschip:
vermoedelijk het zelfde als een
emmerbaggermolen.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~
emmerelevator:
een
elevator die gebruikt maakt van een
Jacobsladder voorzien van
emmers/bakjes. Beter bekend als
bekerelevator.
~
emmerinhoud:
de inhoud van een emmer van een
emmermolen. De inhoud varieert tussen de 250 en 1200 liter.
~
emmerketting:
uit gelijkvormige schakels bestaande constructie waaraan de
emmers van een
emmermolen bevestigd zijn.
~
emmerladder:
onderdeel van een
emmermolen. De emmerladder vormt de geleiding voor de
emmerketting. Het bovenuiteinde is scharnierend bevestigd in de
hoofdbok, terwijl het onderuiteinde, opgehangen aan de
ladderbok, tot op de gewenste diepte neer gelaten kan worden.
~
emmermolen:
drijvend graafwerktuig dat met emmervormige bakken, bevestigd aan de
emmerketting, materiaal van de bodem schraapt. Emmermolens worden zowel gebruikt voor het 'opgraven' van bagger, als van zand, grind of klei. Ook
laddermolen genoemd.
Gerelateerde termen:
baggermolen,
emmerbaggermolen,
grindmolen,
stoombaggermolen,
stoomveenbaggermolen,
tredbaggermolen,
rosbaggermolen,
diepmachine,
hoppermolen,
achterlier,
achterlierman,
baggeremmer,
boegbak.
boventuimelaar,
emmerladder,
grindemmer,
hoofdbok,
ladderbok,
trilzeef,
stortbak,
stortgoot.
vijfkant,
voorlier,
voorlierman,
zijlier,
Rond begin 16de eeuw ontwikkelde methode om bagger e.d. vanuit grotere dieptes omhoog te brengen. Voordien werden schepraden, schuiven, beugels en scheppen gebruikt. De emmermolen is tot na de tweede wereldoorlog volop actief geweest. Vanaf die tijd wordt het werk langzamerhand steeds meer overgenomen door zuigers en kraanschepen, maar nog steeds worden er emmermolens gebruikt. De molens werden aangedreven door mensen (slingers en tredmolens), paarden en ezels (tredmolens), stoommachines en dieselmotoren, terwijl men op stevig stromende rivieren zelfs van het stromen van de rivier zelf gebruik maakte. De emmerinhoud loopt uit een van 50 liter bij de allerkleinsten tot boven de 1000 liter bij de grootsten. De snelheid van de emmerketting loopt (voor zover bekend) uiteen van 16 tot 32 emmers per minuut. Het aantal emmers aan de ketting bedraagt 30 tot 40 stuks.
Bron: Stoommachine.info (anno 2020 niet meer aanwezig)
~
emmertjespomp:
gesloten keten met daaraan emmers, die door middel van een op het dek geplaatst rad, rondbewogen wordt. Een enkel vaartuig had zelfs een windmolentje als aandrijving. Soms ook
noria genoemd.
Een emmertjespomp kan een vrij hoge opbrengst hebben, maar door zijn constructie neemt hij nogal veel ruimte in beslag. De pomp is daarom voornamelijk toegepast op de grotere en de zeegaande schepen.
~
emmerzeil:
1> trapeziumvormig
langsscheeps razeil waarvan de
ra op circa een derde van het uiteinde aan de
mast bevestigd is en waaraan geen
onderra gevoerd wordt. Mogelijk gelijk aan het
emerzeil. Soms wordt de term ingekort tot
emmer. Vergelijk:
eemerzeil.
Dit type zeil is in Nederland nooit populair geweest en het valt (nog) niet met zekerheid te zeggen of het in de binnenvaart in gebruik is geweest. Het zeil heeft als nadeel dat bij bepaalde koersen het zeil aan loef van de mast hangt. Hierdoor drukt de mast in het zeil, hetgeen de goede werking van het zeil ernstig verstoort. Een variant op het emmerzeil is het loggerzeil. Overigens kwamen beide soorten zeilen op vroege exemplaren van loggers voor.
Ondermeer in: Mr. J. van Lennep Zeemanswoordenboek 1856. | J. van Beylen Zeilvaart lexicon, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, 2023
2> soms, mogelijk bij vergissing, gebruikt voor een
dwarsscheepszeil dat aan de bovenzijde wel een
ra maar onderlangs geen
rondhout heeft.
Men spreekt in dit geval alleen van een emmerzeil, wanneer dit zeil het grootzeil is.
~
Empels kooikerschuitje:
aan de
Hengst verwante open
boot met een lengte van rond de vier meter. Iets groter en voorzien van een
bun was de
Visschuit van 's-Hertogenbosch.
~
en bloc:
term die gebruikt wordt in de
vrachtbrief om aan te geven dat de vrachtprijs niet naar gewicht of volume berekend wordt. Zie verder bij
blokvracht.
~
ENC:
afkorting van Electronic Navigational Charts; volgens een bepaalde standaard gevormde electronische
waterkaart.
~
endelschot:
1> dwarsschot in ondermeer de
Giethoornse bok.
2> achterste
bunschot.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
endman:
persoon die het
blok dat bij de
staatsvisserij langs de
leier loopt, bestuurd. Plaatselijk ook
kaloper genoemd. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
endpaal:
stevige paal, soort
beting, waaraan men bij de
haal, de
achterzegen vastmaakt. Ook
eindpaal of
achterpaal genoemd. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
Engelse aak:
een
palingaak die op Engeland vaart.
~
Engelse bak:
vrij smal, erg recht gebouwd,
vrachtschip met een korte steile
stafsteven, die in een zeer ruime boog naar het
vlak buigt. Het
voorschip is vrij scherp, het
achterschip iets
geveegd. Het achterschip eindigt vaak in een
spiegel, maar andere vormen komen voor.
Boeisels alleen aan voor- en achterschip. Oorspronkelijk waren de
gangboorden tamelijk breed. Voorkomende maten ca. 38 bij 5 bij 2 à 2,1m 250-300 ton. Vrij zeldzaam scheepstype. Ook bekend onder de naam
ammunitiekistje.
Deze schepen zijn tussen 1918 en 1919 (in opdracht van de Britse Admiraliteit) in Engeland gebouwd en waren bestemd om op de Franse en Belgische kanalen als sleepschip te fungeren. Één van deze schepen, bekend als AC-1320, werd bij wijze van experiment niet geklonken maar (geheel?) gelast (CO2!). De landen werden daarbij gejoggeld en zo gelegd dat deze onderhands gelast konden worden. Hoeveel van deze gelaste schepen er uiteindelijk gevaren hebben is niet duidelijk. Vooral niet omdat er bij later onderhoud en aanpassing wel gelast werd. In ieder geval bestaan er ook geklonken Engelse bakken. Het schip dat tegenwoordig als AC-1320 rond vaart/drijft is niet geheel gelast. In latere jaren is het vlak gedubbeld en op diverse plaatsen zijn klinken waarneembaar. De oorspronkelijke AC-1320 was wel gelast.
Bronnen: kustvaartforum.com, verkoopwebsite 'AC-1320', verspreide passages gezocht met Google-books en Delpher, bijv. British Welding Journal, Volume 15.
~
Engelse kor:
kor met een driehoekig ovale
kordekop. [Links:
Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
Engelse kuil:
bepaalde
sleepkuil. Vermoedelijk bedoelt men de
Engelse kor.
~
Engelse teer:
bepaalde soort zwarte teer. Zie verder bij
koolteer.
~
Engels formaat:
breedtemaat voor
zeildoek. Waarschijnlijk 2 voet, dus ca. 61 cm.
Genoemd bij De scheepvaart of eene duidelijke voorstelling van zaken: die daarop betrekking hebben enz. Door Willem van Houten 1833.
~
Engels rood:
roestwerende verf op basis van ijzeroxides. Later geheel verdrongen door
ijzermenie.
~
Engels stuurwerk:
1> wormasstuurwerk, met tegengesteld gesneden schroefdraad op één as.
Het Engels stuurwerk werd in de 19de eeuw reeds op zeegaande zeilschepen toegepast. Ongeveer gelijk met de komst van de klipper rond 1880 deed het stuurwerk ook zijn intrede in de binnenvaart.
Zie ook
broodwagen.
[
Afbeeldingen stuurwerken]
2> soms ook gebruikt ter aanduiding van een
contrasturend stuurwerk.
~
engmazig:
met kleine
mazen.
~
engte:
sterke versmalling van het
vaarwater.
~
E.N.I.-nummer:
uniek 8 cijferig registratie nummer voor
bedrijfsvaartuigen. Sinds 1 april 2007 de opvolger van het
Europanummer. In contexten vaak alleen met
E.N.I. aangeduid. Officieel:
European Number of Identification geheten.
[
Zie tekst: Scheepsregistratie]
~
enkelgeslagen:
na het twijnen direct tot 'touw' geslagen. Ook
kardeelgeslagen genoemd.
Het bekende 2-strengs sisal-bindtouw is enkelgeslagen touw.
~
enkeljol:
de combinatie van één blok met één schijf en één loper. Dit kan dus zowel een gewone 'omleiding' van een touw (bovenste blok in afb.), als een
halflasttakel (onderste blok in afb.) zijn. Ook wel geschreven als
enkele jol.
In het eerst aangehaalde geval spreekt men ook wel van een wipper, terwijl de tweede vorm ook wel klaploper genoemd wordt. Beiden gecombineerd zoals in de afbeelding vormen een dubbeljol.
~
enkellier:
weinig gebruikte term voor een lier met of één
draadtrommel of één
nestenschijf, in dat geval ook een
enkelschijfsankerlier genoemd.
~
enkelplaatroer:
stalen
roer waarvan het
roerblad gevormd wordt door een enkele staalplaat.
Het geklonken plaatroer bestond meestal uit een smeedijzeren raamwerk, het roerraam, waartegen de plaat geklonken werd.
~
enkelrabatijzer:
bepaalde soort
breeuwijzer.
~
enkelrompsschip:
goed Nederlands voor
monohull; term die gebruikt wordt om onderscheid te maken tussen normale schepen en schepen met meerdere rompen. Een enkelrompsschip wordt soms ook een
éénrompsschip genoemd.
Oudste vermelding van de eerste term: De Volkskrant 12-03-1994 en van de laatste term: De Telegraaf 03-02-1990.
Gerelateerde termen:
meerrompsschip,
catamaran,
duoromp,
swath.
~
enkelschijfsankerlier:
ankerlier met slechts één
nestenschijf. Ook
enkelschijfslier genoemd.
~
enkelschijfsblok:
blok met één
schijf. Ook een
éénschijfsblok of een
éénschijver genoemd.
~
enkelschroefs:
met één
schroef ter
voortstuwing.
Alhoewel men eigenlijk 'enkelschroefs' direct met een zelfstandig naamwoord moet(?) verbinden tot bijvoorbeeld 'enkelschroefsschip' ziet men tegenwoordig (als gevolg van de 'Engelse ziekte'?) steeds vaker dat een dergelijk woord door een spatie gesplitst wordt. 'Enkelschroefs' komt daarnaast natuurlijk ook 'los' voor; bijvoorbeeld in een zin als: 'Dat schip is enkelschroefs.'
~
enkelschroefsschip:
vaartuig dat ter voortstuwing slechts één schroef gebruikt.
Bron: Manoeuvreerproeven met de duwboot "Veerhaven 3" Rijkswaterstaat Dordrecht Dienst Verkeerskunde Hoofdafdeling Scheepvaart, april 1986.
~
enkelwandig:
1> van
vaartuigen: deze zijn enkelwandig wanneer er zich tussen de
lading en het
buitenwater slechts één waterdichte laag bevindt.
De meeste ijzeren en stalen schepen zijn enkelwandig. Beunschepen, semi-beunschepen en sinds 2019 ook alle tankers zijn dubbelwandig.
2> van
visnetten: eenvoudig gezegd zijn deze enkelwandig wanneer er één enkel net gebruikt wordt. Dit is ondermeer het geval bij sommige
stropersnetten,
warnetten en dergelijke.
Drijfnetten zijn echter vaak
driewandig.
~
enkelwerk:
een (tandwiel)vertraging die uit slechts één stap, dus twee tandwielen, bestaat.
~
enkelwerkend:
bij pompen met een tweeledige beweging: slechts gedurende de helft van de tijd opbrengst hebbend. Er is dus een slag waarbij de vloeistof of het gas aangezogen wordt en een slag waarbij de vloeistof of het gas weggeperst wordt.
De meeste waterpompen, die met zuigers, plunjers of membramen werken,
zijn enkelwerkend. De vleugelkleppomp en enkele zuigerpompen zijn dubbelwerkend. De term is niet van toepassing op de meeste pompen met een roterend pompsysteem.
-Bij zuigermotoren: alleen bij neergaande beweging van de zuiger arbeid leverend.
De meeste zuigermotoren zijn enkelwerkend. De verbrandingsruimte bevindt zich boven de
zuiger. Dubbelwerkende verbrandingsmotoren zijn bijna altijd twee-taktmotoren.
~
enkelwerks:
van
lieren: een lier met slechts één vertraging.
~
enkelwerksas:
de as van een
anker- of
tuiglier waaraan zich de
jachtwielen of slinger(s) bevinden. Ook
jaagas en soms ook
aandrijfas genoemd.
Zie ook
dubbelwerksas.
~
enkelwerkslier:
bij
anker- en
draadlieren:
een lier met slechts één vertraging.
~
Enkhuizer aak:
verwarrende, Friese naam, voor
Enkhuizer bol. Ook als
Enkhuizeraak geschreven.
Bron: Mr. Dr. T. Huitema. Ronde en platbodemjachten. 8ste druk blz. 121.
Men heeft in Friesland regelmatig de gewoonte om een vissersschip een aak te noemen.
~
Enkhuizer boeier:
mogelijk zeventiende eeuws
zeewaardig type
Boeier.
~
Enkhuizer boot:
klein
vissersvaartuigje uit West-Friesland. Mogelijk gelijk aan een
Visschuit of
Binnenschuit.
~
Enkhuizer bol:
scheepstype. Klein rond gebouwd
vissersscheepje. Ook bekend als
Enkhuizense bol en in Friesland soms ook
Enkhuizeraak genoemd. Zie ook bij
Wieringer bol.
Bron: Mr. Dr. T. Huitema. Ronde en platbodemjachten. 8ste druk blz. 121.
~
Enkhuizer kempenaar:
kempenaar met duidelijk meer
zeeg, dan de normale kempenaar. Een 'krom schip' zoals men dat wel noemt.
De term wordt slechts in beperkte kring gebruikt. Ondermeer gevonden op kustvaartforum.com. Het lijkt in bijna alle gevallen te gaan om schepen van scheepswerf Vooruit te Enkhuizen. Voor zover het schepen van voor 1937 betreft, gaat het dan om schepen gebouwd door de firma Stapel.
~
Enkhuizer schouw:
type
Hollandse schouw, waarvan het
vlak aan de voorkant in een punt eindigt, waardoor het
voorbord ruitvormig is.
~
Enkhuizer slag:
speciale methode om een touw op een
halve klamp of op de hak van een
hakblok te
beleggen.
~
Enkhuizerzand:
gevaarlijke ondieptes in het IJsselmeer, de Zuiderzee, voor de kust van Enkhuizen. Zie ook
Krabbersgat,
Hoornse gat en
Pottengat.
~
Ensergeld:
een belasting geheven door Overijssel gevorderd van ieder inkomend of uitvarend schip, om uit de opbrengst daarvan het eiland Schokland met het dorp Ens te onderhouden. Ondermeer van 1634 tot 1698 geheven.
~
enteren:
klimmen. Ook wel
openteren genoemd.
Vroeger voornamelijk gebruikt voor het langs de weeflijnen naar de masttop klimmen.
~
Enters bootje:
klein open schuitje; soort kleine
Zomp.
~
Enterse Zomp:
eenvoudig houten vrachtscheepje. Zie verder bij
Zomp.
~
E.N.T.O.S.:
afkorting van Eerste Nederlandse Tentoonstelling op Scheepvaartgebied. Zie verder
aldaar.
~
entrepôtdok:
eigenlijk een AFSLUITBARE
entrepôthaven, maar vaak ook gebruikt voor
douanehavens die niet afsluitbaar zijn.
Het Amsterdamse entrepôtdok werd rond 1828 ingericht rond de Rapenburgergracht tussen Nieuwe Herengracht en de Lijnbaansgracht (Thans aldaar Plantage Muidergracht geheten). Het Zuidelijke deel werd rond 1835 ingericht als Rijn-entrepôt. Dit deel werd rond 1898 afgestoten. In 1894 begon men met de voorbereiding van een nieuw dok in het Oostelijk havengebied, dit zou rond 1898 gereed moeten zijn geweest. Bron: Inventarissen Stadsarchief Amsterdam. De Telegraaf 10-12-1897 via Delpher.
~
entrepôthaven:
deel van de
haven waar, onder toezicht van de douane,
schepen met een
lading, waarover nog geen invoerrechten betaald is,
ligplaats krijgen. Ook
entrepôtdok genoemd.
~
entrepôtpakket:
pakket met goederen die, vrij van invoerrechten, over de grens mee mocht nemen.
~
entrepôtrecht:
vergoeding die men voor de afhandeling van entrepôtgoederen moet betalen.
Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-1917) door Herman Daniël Benjamins en Joh. F. Snelleman.
~
envare:
term die gebruikt wordt in een in het latijns opgesteld document uit 1252 in zake de tollen op het Zwin, waarmee een vrij groot
vaartuig met
roer middenachter, een
stevenroer dus, aangeduid wordt. De, uit de veertiende eeuw stammende Vlaamse, vertaling van het betreffende tekstdeel is dan: "....Een scip dat men heet eene vare dat achter heeft den roeder hangende....."
De herkomst van het woord is onzeker en de schrijfwijze was in vroeger eeuwen weinig constant. Door een aantal personen wordt aangenomen dat men met een 'vare' een Ever bedoelt, andere maken van 'envare' één-varen, wat uitgelegd wordt als een schip dat door één man gezeild, gestuurd, kan worden. Dat zou dan weer in tegenspraak zijn met geschriften waarin de Ever als een doorbalkt schip, wat zo veel wil zeggen als een zeegaand schip, voorgesteld wordt.
Ondermeer G.C.E. Crone besteed aandacht aan deze kwestie en ook Reinhard Paulsen heeft het in zijn boek 'Schifffahrt, Hanse und Europa im Mittelalter' uitgebreid over dit onderwerp. Hij stelt eveneens dat de herkomst van de woorden 'ever' en 'envare' onduidelijk zijn.
~
E.O.C.:
onderlinge verzekeringsmaatschappij. Zie verder bij
EFM Oranje Combinatie.
~
epirb:
noodbaken dat voornamelijk aan boord van zeeschepen gebruikt wordt. Afkorting van:
Emergency position indicating radiobeacon.
~
ePK.:
effectieve paardekrachten. Het aantal
PK dat aan de uitgaande as van de motor werkelijk beschikbaar is. Ook
nPK, nominale paardekrachten genoemd.
~
E.P.S.:
financieel administratief systeem t.b.v. de
ecokaart. Afkorting van
Ecocard Payment System.
~
Erdaldoos:
ronde verschansing rond het
stuurrad op
sleepschip. Zie verder bij
stuurbak.
~
eren:
het uitspoelen van het
kuilnet bij de
ankerkuilvisserij. Zie ook
bungelen en
dwasbroezen.
Plaatselijke variant van neren.
~
erf:
1> tussendek in de
luikenkap.
2> bergplaats direct onder de luikenkap. Zie verder bij
herft.
~
erfgoedhaven:
Rotterdamse benaming voor de
binnenhavens waar tegenwoordig
ligplaatsen voor oude(re) niet meer aan de
beroepsvaart deelnemende vaartuigen gereserveerd zijn.
Bron: erfgoedhavensrotterdam.nl
~
erft:
bergplaats direct onder de luikenkap. Zie verder bij
herft.
~
ernstvuurwerk:
pyrotechnische middelen, waarmee men
noodseinen kan geven. Bijv.: vuurpijlen,
parachutefakkels,
handstakellichten, rooksignalen,
lichtkogels e.d.
~
estuair:
geschikt voor de
estuarievaart.
Gevonden in: https://onlinekrant.binnenvaartkrant.nl/2007-18/59378571/12 .
ESTUAIRE VAART
: de vaart in en buiten langs de riviermondingen. Zie verder bij
estuarievaart.
~
estuarievaart:
de vaart in en buiten langs de riviermondingen. Heden ten dage voornamelijk gebruikt voor de vaart tussen Zeebrugge en de Westerschelde. Ook bekend als
estuariumvaart en als
estuaire vaart.
In bepaalde periodes van onze geschiedenis was het gebied binnen onze kustlijn één grote gatenkaas en voltrok een belangrijk deel van onze 'binnen'vaart op die wateren. Pas de laatste eeuwen is er een wat striktere scheiding tussen binnen en buiten ontstaan, maar de vaart binnen de waddeneilanden, Zuiderzee en op de Zeeuwse stromen is meer vergelijkbaar met de estuarievaart dan met de vaart op de smalle kanalen. Ook niet elk binnenschip was geschikt voor deze grote wateren. Zij die wel geschikt waren, waagden zich tot in het begin van de 20ste eeuw ook weleens buitenom de waddeneilanden of buitenom naar de Elbe of naar Zeebrugge. Later in die eeuw verdween deze vorm van binnenvaart, maar tegenwoordig worden de laatste twee routes weer wat vaker, door daarvoor goedgekeurde binnenvaartschepen, bevaren.
Zie ook
binnen-buitenvaart,
Zeebruggevaarder.
~
estuariumvaart:
de vaart in en buiten langs de riviermondingen. Zie verder bij
estuarievaart.
~
ertslichter:
vrachtschip bestemd voor het vervoer van erts. Verder niet bekend.
~
ertsoverslag:
het overbrengen van ertsen vanuit een zeeschip naar een
binnenvaartschip of een tijdelijk tussenstation op de wal.
Overslag vanuit het binnenschip naar het zeeschip komt/kwam in Nederland slechts sporadisch voor.
De term wordt genoemd in: Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 5.(2002) A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot.
~
ertsvaart:
de
scheepvaart met erts.
~
estuariumvaart:
de vaart in en buiten langs de riviermondingen. Zie verder bij
estuarievaart.
~
etapperecht:
Middeleeuws recht waarbij bepaald was dat, in een bepaald rechtsgebied, alleen schepen geregistreerd in dat rechtgebied lading mochten vervoeren. Dit hield dus in dat de complete lading bij het passeren van de 'grens' verladen moest worden. Zowel als men het gebied binnenvoer, als wanneer men het weer verliet. Ook geschreven als
etappe-recht. Het etapperecht is een variant op het beter bekende
stapelrecht. Mogelijk is het etapperecht ouder of slechts in de zuidelijke Nederlanden in gebruik geweest.
Bron: helaas vergeten te noteren!
Gerelateerde termen:
verbodemen,
lastbreken.
~
eu-nummer:
internationaal registratienummer voor binnenvaartschepen. Zie verder bij
europanummer.
~
EU-kwalificatiecertificaat schipper:
document als opvolger van het, al dan niet beperkt,
groot vaarbewijs A of B, en van het
Rijnpatent. Genoemde bewijzen blijven tot en met 17 januari 2032 geldig. Deze regelgeving ging op 18-1-2022 in.
~
euralcode:
bepaalde numerieke code waarmee een stof als genoemd in het
scheepsafvalstoffenverdrag aangeduid kan worden. Alle
scheepsafvalstoffen hebben dus een aparte code.
Bron: Handreiking Europese afvalstoffenlijst (Eural) 2001 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer via euralcode.nl
~
Eureka:
term waarmee een samengesteld
baggerwerktuig aangeduid wordt. Het hart van de eenheid is een
duw(sleep)boot, die een speciale
baggerploeg voort trekt en een
beunbak voort duwt. De baggerspecie die de baggerploeg verzameld wordt, wordt met een onderwaterpomp en een flexibele leiding in de beunbak gestort. Het is dus een soort
sleephopperzuiger met verwisselbare
hopper geworden. Naar het schijnt is er ook geëxperimenteerd met een systeem waarbij de baggerploeg niet achter maar onder de duw(sleep)boot gepositioneerd is.
Genoemd in: Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit, Rijksoverheid.
~
Eurofrachter:
type containerschip. Ca. 86 m. lang en 9,5m breed. Zie verder bij
eurovrachter.
~
Europabak:
bepaalde maat
duwbak, dus eigenlijk ook een
maatschip.
Men kent de maten
I : 70,00 x 9,50 x 3,00 m, laadvermogen ca. 1650 ton
II: 76,50 x 11,40 x 3,50 m, laadvermogen ca. 2400 ton
IIa: 76,50 x 11,40 x 3,90 m, laadvermogen ca. 2700 ton
~
Europanummer:
kortere benaming voor het
Internationaal scheepsregistratienummer. Een 7 cijferig nummer dat
bedrijfsvaartuigen, voor de internationale vaart, zichtbaar dienen te voeren. Het nummer fungeert als een soort van kenteken voor bedrijfsvaartuig. Ook bekend als:
Officieel Scheepsnummer,
eu-nummer en als
Rijnvaartnummer.
[
Afbeelding]
[
Tekst en uitleg]
Per 1 april 2007 is dit vervangen door het
ENI-nummer.
Verwante termen:
brandmerk,
teboekstellingsnummer.
~
Europaschip:
modern
maatschip.
Vooreerst hanteerde men de de maten: 95 x 11,5 x 2,7 m. bij een maximale kruiphoogte van 6,7m. Daarbij kwam het
laadvermogen op 2000 ton of meer. Later verdeelde men de schepen in klasse I, II en III (exacte maten nog niet bekend). Tegenwoordig hanteert men over het algemeen de
C.E.M.T. klasse indeling.
Gerelateerde term:
Europabak.
~
European Number of Identification:
uniek scheepsregistratie nummer. Beter bekend als
eni-nummer.
~
Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart:
zoals de naam al zegt: een commissie die de diverse standaarden voor de binnenvaart opstelt.
Website cesni.eu.
~
Europese Binnenvaart Unie,
E.B.U.:
Europese organisatie van alle mogelijke organisaties, ondernemingen e.d. die een binding met de binnenvaart hebben. Ook bekend als:
European Barge Union,
Europäische Binnenschiffahrts Union,
Union Européenne de la Navigation Fluviale en als
U.E.N.F..
Bron: www.ebu-uenf.org
~
Europese Schippers Organisatie,
E.S.O.:
overkoepelende organisatie van Belgische, Duitse, Franse, Nederlandse en Poolse binnenvaartorganisaties. Opgericht te Brussel in 1975. [Zie
eso-oeb.org]
~
Eurovrachter:
Type
containerschip. Ca. 86 m. lang en 9,5m breed.
Laadvermogen ca. 1500 ton of 90
Teu. Ook bekend als
riverliner of
eurofrachter.
~
eus:
Vlaams Limburgs voor hoos, in de zin van
hoosvat.
Genoemd in: Algemeen Vlaamsch Idioticon, door L.W. Schuermans, Leuven 1865-1870.
~
euzen:
Vlaams Limburgs voor hozen, water uit het schip scheppen.
Genoemd in: Algemeen Vlaamsch Idioticon, door L.W. Schuermans, Leuven 1865-1870.
~
E.V.:
afkorting van 'evenredige vrachtverdeling'. Systeem volgens welke vrachten aan schepen toegekend werden. Zie verder bij
vrachtverdeling.
~
evenaar:
1> een
spruit met gelijke benen. (Wat vrij gebruikelijk lijkt te zijn.)
2> het beweegbare bovendeel van een
hellingwagen. Zie verder bij
juk.
3>
beugel of constructie die onderdeel van een spruit vormt. Ondermeer toegepast bij het hijsen van bijboten en personenauto's.
De constructie maakt dat men, bij een zelfde spreiding tussen de benen van de spruit een geringere hoogte nodig heeft.
~
evenementenschip:
in de meeste gevallen: een groot
dagpassagiersschip
dat aan gezelschappen verhuurd wordt. Vaak zijn de catering mogelijkheden uitgebreider dan die op een dagpassagiersschip. Het is echter een niet nauwkeurig omlijnd begrip.
[
Afbeelding]
De kleinere evenementenschepen noemt men over het algemeen
partyschepen.
~
evenementenponton:
Ponton dat bij het houden van festiviteiten gebruikt kan worden. Het is echter een niet nauwkeurig omlijnd begrip.
~
Evenredige Vrachtverdeling:
systeem volgens welke vrachten aan schepen toegekend werden. Zie verder bij
vrachtverdeling.
~
evenwichtsroer:
roer, waarbij het gedeelte voor de
roerkoning de krachten op het gedeelte achter de roerkoning opheft. Vrij onbekend synoniem voor een
balansroer; soms ook
tolroer genoemd.
~
evacuatieboot :
schip waarmee evacués vervoerd worden.
De term 'evacuatieboot' wordt ondermeer gebruikt op Het Geheugen van Nederland en heeft dan betrekking op schepen waarmee evacués van de stormvloed van 1953 vervoerd werden. Het zal een ieder duidelijk zijn dat ondanks dat men van BOTEN spreekt, het zich hier om evacuatieschepen moet handelen.
~
Evangelisatieschip:
vaartuig dat gebruikt wordt voor christelijke bijeenkomsten.
Gerelateerde term:
kerkschip.
~
Ever:
1a> gedekt zeilvaartuig voor de
vrachtvaart uit de dertiende tot zestiende eeuw. In oude geschriften vaak in één adem genoemd met
Koggen,
Krajers, en
Hulken, dus met schepen die niet alleen binnen, maar ook buiten de duinen varen. Rond 1450 stelde men een Krajer 60 tot 70
last, een Ever echter 30-40 last. Over het uiterlijk van dit schip is weinig meer bekend dan wat voor al de schepen uit die tijd gold.
Volgens sommigen is Ever een andere schrijfwijze voor het oudere
envare, als ook voor de latere Duitse Ewer.
b> rond 1500 stelt men een Ever slechts een halve Kogge groot. Het is niet duidelijk of de zeegaande Ever zich ontwikkeld heeft naar een kleiner schip of dat men misschien de hierna genoemde 'Koch-ever' bedoelt.
De Maritieme Encyclopedie maakt nog wel melding van een Ever in de achttiende en begin negentiende eeuw, die als kustvaarder in gebruik is. Dit boek is echter erg onduidelijk in zijn onderscheid tussen zee- en binnenvaart en tussen de Nederlandse Ever en de Duitse Ewer.
2> Koch-ever: een door
Nicolaas Witsen genoemd vissersschip ten tijde van de aanval op Waterland in 1504.
G.C.E. Crone houdt het echter op een vergissing omdat het Latijnse verslag spreekt van 'tocheners', zijnde
tochtschuiten, wat dan gelezen zou zijn als 'kochevers'. Het voorvoegsel 'Koch' houdt hij voor een verbastering van Kogge. Maar een relatie tussen dit vaartuig en de Kogge lijkt hem onwaarschijnlijk. Ook volgens
E.W. Petrejus was de Ever van rond 1500 een vissersschip, maar waarschijnlijk baseert hij zich op de uitlatingen van Crone.
Om de verwarring compleet te maken bestaat er ook nog een
Spaarndammer roei-ever (Informacie Dordrecht 1514), een geheel open ever (misschien de staal-ever) (Keurboek C verzameld door Breen) en in het zelfde geschrift wordt de Ever ook nog als een soort van
trekschuit voor maar liefst 50 passagiers genoemd. (Zie
N.W. Posthumus).
3> stael-ever: een
vissersschip van de Zuiderzee dat gebruikt werd bij de
haringvisserij met zogenaamde
staalbomen. Het zullen niet al te grote open schepen geweest zijn. Ook
Nicolaas Witsen spreekt van het voorkomen van kleine vissersvaartuigen tot Enkhuizen. Mogelijk wordt dit vaartuig ook bedoeld toen men van een
jachever sprak.
Het voorkomen van zoveel verschillende vaartuigen met min of meer de zelfde naam heeft tot de nodige verwarring geleid.
Ook op Vaartips staat hierover een zeer informatief stukje.
Vooral de vermelding dat een grote variëteit aan schepen Ewer/Ever genoemd wordt, onderschrijf ik geheel. De gegeven etymologische verklaring van de benaming is naar mijn mening twijfelachtig. Men zou bijvoorbeeld, voor al als men denkt aan kleine open vaartuigen, ook kunnen denken aan een verbastering van het woord Eemer. In zijn boek Schifffahrt, Hanse und Europa im Mittelalter stelt Reinhard Paulsen eveneens dat de herkomst van de woorden 'ever' en 'envare' onduidelijk is.
Het feit dat de verschillende evers zowel geografisch als chronologisch zeer verspreid voorkomen, maakt het moeilijk te aanvaarden dat al deze schepen werkelijk aan elkaar verwant waren. Vooral het tijdsverloop moet wezenlijke veranderingen te weeg gebracht hebben. Al met al blijft de naamgeving van de verschillende vroege scheepstypes en soorten een groot raadsel. Als sterk voorbeeld daarvan kan men het voorkomen van de term Ever-aak aan het begin van de twintigste eeuw, zien.
Helaas ben ik er nog niet toegekomen het boek "Die Ever der Niederelbe" (1932) Door Hans Szymanski te bestuderen en in dit lemma te verwerken.
~
ever-aak:
zeer ongebruikelijke aanduiding voor een bepaald type
aak. Ook geschreven als
everaak. Welk type schip er precies bedoeld wordt is me helaas niet bekend.
De term is aangetroffen in de beeldbeschrijvingen bij het archief van Zaandam. Het gaat daarbij om een tekening van Rens Lensselink waarop de achterkant van een keenachtigvaartuig met klaphekkenroer te zien is. Buiten dit geval uit 1915 zijn er (in tekst) nog twee gevallen bekend van stalen everaken die aan het begin van de twintigste eeuw te Kampen gebouwd zouden zijn (resp. ca. 86 en 114 ton groot).
~
everdoek:
lichte soort
zeildoek van hennep of vlas. Geregeld voor het
oplappen en reparaties gebruikt.
~
ewerschip:
vermoedelijk het zelfde als een
Ever.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten. De benoeming van het scheepstype, de scheepssoort is soms sterk afhankelijk van de scheepsmeter en kan daardoor afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
~
excursievaartuig:
een
motorvaartuigje vermoedelijk bestemd om met niet al te grote gezelschappen (leerzame)
rondvaarten te maken.
~
expansievat:
onderdeel van een
interkoeling,
bunkoeling of
kielkoeling systeem. Met het expansievat wordt het uitzetten en inkrimpen van de, voor de koeling gebruikte, vloeistof opgevangen.
~
expediteur
:
1> persoon die bemiddelt tussen verlader en vervoerder. Ook
expediteur binnenvaart genoemd. Zie verder bij
bevrachter.
2> in sommige gevallen gehanteerd voor een soort van
rederij, die zich voornamelijk bezig houdt met een steeds wisselend vervoersaanbod.
Zij die deze term gebruiken gaan er van uit dat een gewone rederij voornamelijk werkzaam is voor slechts enkele verladers en ontvangers. Tevens gaan zij er vanuit dat de rederij voor het grootste gedeelte vaart met eigen schepen. De expediteur werkt volgens hen voor een wisselend aantal verladers en ontvangers en vaart voor namelijk met gehuurde schepen.
3> persoon die aan de grens de papierwinkel, die bij de in en uitvoer van goederen komt kijken, regelt.
[Tekst (website):
Artikel Maas- en Roerbode over het Grensstation Kempen]
~
expeditiekantoor:
gebouw waarin de
expediteur zetelt.
~
exploitatiewijze binnenvaart:
de wijze waarop een beroepsvaartuig geëxploiteerd wordt. Eerder werd dit onderscheiden in
dagvaart en
continuvaart (vol, semi of verkort-semi). Tegenwoordig (2020) spreekt men over wijze A1, A2 en B. Voor A1 geldt een maximaal gebruik van 14 of 16 uur, voor A2 maximaal 18 uur en voor B meer dan 18 uur per dag van 24 uur.
Gerelateerde term:
alleenvaart.
~
explosiemeter:
meetinstrument waarmee, afhankelijk van het type meetbuis, de aanwezigheid van bepaalde (explosieve) gassen vastgesteld kan worden. In het
ADNR is bepaald, welke
schepen een dergelijke meter aan boord dienen te hebben en welke niet.
~
expositieschip:
vaartuig waarop of waarin men tentoonstellingen organiseert. Ook
tentoonstellingsschip e.d. genoemd.
~
expositievaartuig:
vaartuig waarop of waarin men tentoonstellingen organiseert. Ook
tentoonstellingsschip e.d. genoemd.
~
expresreis:
een reis met lading die voor een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats dient te zijn.
Expresreizen betroffen vaak ladingen die min of meer op het laatste moment nog met zeeschip meemoesten.
Gerelateerde term:
datumreis.
~
ezel:
1> onder Zeeuwse vissers: de
uiterton.
2> Vlaamse term voor het afneembare bovenste deel van de
voorsteven, stevenbalk, kluisborden, enz. Dit heeft betrekking op een bijzondere voorziening die op de
Denderpleit aanwezig was. Vergelijk
(neus)klik. De Denderpleit had ook een afneembaar deel aan de statie in het Vlaamse
keet(e) genoemd.
~
ezelshoofd:
1> bovenste verbinding tussen tussen
steng en
ondermast. Soms ook
mastblok genoemd.
Een houten ezelshoofd valt over de dobbelsteen en wordt vaak gesteund door ezelsoren.
Een stalen ezelshoofd wordt door F. Bly een stengebeugel genoemd.
2> volgens F. Bly juist de onderste verbinding tussen steng en ondermast.
~
ezelsoor:
inmiddels vrijwel onbekende termen voor elk der
kalven, die het
ezelshoofd steunen. Ook
mastwangen of
oren genoemd.
Niet te verwarren met het ezelsoor uit de zeevaart waar het een touwstrop is voor de bevestiging voor het bevestigen van het tijdelijke bramwant. (Bron J. van Beylen Zeilvaart lexicon)