Wrikken is een vaartuig met een soort van roeispaan, die over het achterschip van een boot in het water gestoken is, een
dusdanige heen en weergaande beweging maken, dat het vaartuig zich vooruit zal bewegen.
Voor het wrikken heeft men een wrikspaan nodig. Een wrikspaan bestaat
uit een lange dikke ronde houten schacht (een steel) aan een zijde uitlopend
in een plat breed stuk, het blad. Aan het andere einde vaak verschraald tot een ronde handgreep. Een wrikspaan is meestal duidelijk steviger en langer dan een roeispaan voor
dezelfde boot (meestal ruim 2/3 van de bootslengte),
terwijl ook het bladoppervlak meestal groter is. De wrikspaan rust achter op het schip in een wrikdol
of een wrikgat. Men spreekt van een wrikdol als de spaan in een metalen vorkvormige steun rust, maar slechts weinig boten hebben een wrikdol.
Een wrikgat is een U vormige uitsparing in de bovenrand van de spiegel of in een plankje dat tegen het achterschip bevestigd is. Dit plankje, maar ook het wrikgat, wordt soms wrikdol genoemd. De diepte van de
uitsparing varieert van enkele centimeters tot een centimeter of acht.
De wrikspaan wordt, tijdens het wrikken, onder een hoek van ca. 45 graden gehouden.
Het uiteinde van de spaan wordt in, een min of meer, horizontale dwarsscheepse
richting heen en weer bewogen, waarbij het blad onder een hoek van circa
45 graden met de bewegingsrichting gehouden wordt en wel zo dat de zijde
die het dichtst bij het vaartuig is in de bewegingsrichting van het blad
wijst. Dit houdt in dat aan het eind van elke slag het blad ca. 90 graden
gedraaid dient te worden. Men kan bij het wrikken de spaan minder of meer
dan 45 graden scheef op de bewegingsrichting houden, men kan de spaan steil
of minder steil over boord steken,
men kan weinig of veel spaan buiten boord steken en men kan korte snelle of lange trage slagen maken.
Bovendien kan men met één of met twee handen wrikken. Wrikt men met
één hand dan staat men dwars in de boot. Hierbij kan men dus makkelijk in de vaarrichting kijken. Wrikt men met twee handen dan staat men achterstevoren, en zal men dus af en toe achterom moeten
kijken om te zien wat er in de vaarrichting gebeurt. Tevens kan men dan het hele lichaam meebewegen waardoor men meer kracht kan zetten. Men wrikt dan met
lange halen. Welke stijl men gebruikt is afhankelijk van persoonlijke voorkeur,
de boot, de drukte in het vaarwater en de afstand die men af te leggen heeft.
Foto: Pieter Klein, Appelscha, 14 augustus 2010. (groter formaat)
Vergeleken met roeien heeft men het voordeel dat men weinig
breedte, aan vaarwater, nodig heeft en wendbaarder is, bovendien is, omdat men in
de boot staat, het aankomen en vertrekken veel makkelijker, dan wanneer men roeit. Ookal omdat men staat, kan men de wrikspaan vrij gemakkelijk als vaarboom gebruiken en
als laatste maakt men al wrikkend op woelig water
minder snel een misslag dan bij het roeien. Een nadeel is dat de windvang
van een staand persoon nu eenmaal groter is, dan wanneer men zit en ook
kan men slechts heel moeilijk achteruit wrikken of remmen.
De stuwkracht die men wrikkend kan ontwikkelen is ongeveer gelijk aan die wanneer men
roeit, men kan wrikkend echter wel, als de boot dat toestaat, een hogere snelheid bereiken. Omdat slechts één persoon tegelijk kan wrikken, mag de boot niet al te groot en zwaar zijn. Een meter of vijf
is wel het maximum. De boot mag echter ook niet te licht zijn, terwijl hij bovendien tamelijk
koersvast dient te zijn. De bekendste boten die
gewrikt werden, zijn de schippersvlet
en de beenhakker. Het waren
voornamelijk schippers,
die van voor anker, of op
palen liggende schepen naar
de wal voeren, die wrikten. Zo ongeveer sinds de jaren 60 ziet men echter nog maar zelden
schippers wrikken, wel kan men in het zomerhalfjaar de zeeverkenners deze
kunst nog wel eens zien beoefenen. Op sommige scheepjes van de zeeverkenners
wordt de wrikspaan, tijdens het zeilen
als stuurriem gebruikt.