De houten hektjalk 'De Vrouw Trijntje' voer blijkbaar als beurtschip op het traject Meppel-Rotterdam.
Foto: Jan Goedeljee, Havenkade, Leiden, ca. 1900, PD. Bron: Erfgoed Leiden e.o. PV_GN005795. (
groter formaat)
Het woord 'statie' staat voor een speciale vormgeving van het
boeisel op het
achterschip. Men treft het aan op
schepen met een rond achterschip. Een deel van het boeisel buigt daarbij niet met de
stuiten mee, maar loopt, schuin naar achter opgetrokken weg. De bovenkant van de statie valt sterk naar binnen en waar de bovenkanten van beide zijden elkaar raken, houdt de statie abrupt op, zodat er in de achterkant een driehoekige opening, het
hennegat, ontstaat. Door het hennegat steekt het
helmhout, waarmee het roer bediend wordt, naar buiten.
Behalve de term 'statie' gebruikt men ook de termen: staatsie, staats, staatie,
hekwerk of
hek. In Vlaanderen spreekt men van
vleugel,
keet of keete(1a) en in oudere geschriften van staise, stagie en stasie
(2).
Een houten
statieschip met een sterk oplopende statie, zonder
paviljoen of
roef maar met een lage
potkast op het
ruim.
Foto: H. Parson jr., Adolphe Braun, Oude Schans Amsterdam 1864. Bron: Stadsarchief Amsterdam, ANWD00629000001, PD.
Het valt aan de hand van een enkele foto vaak moeilijk uit te maken met welk scheepstype men precies te doen heeft, vandaar dat ik de vrijheid neem om, als ik denk dat het een kromsteven is, het maar een hektjalk te noemen en soms, als ik het echt niet weet, van een statieschip te spreken.
- Bij schepen zonder hoge
opbouwen kan de oplopende statie bij de passage van lage bruggen een bezwaar zijn. Maurice Kaak brengt dit onder andere naar voren bij de bespreking van het Denderschip
(1b). Dit euvel wordt in een aantal gevallen verholpen door de statie deels afbreekbaar te maken. In de twee voorgaande foto's valt dat al wel te onderscheiden, maar voor alle duidelijkheid, toon ik hieronder nog een voorbeeld.
Fotograaf onbekend. Amsterdam, Singel ca. 1870. PD
Bron: Stadsarchief Amsterdam OSIM00002000074.
Vooral in de eerste foto, maar ook hierboven bij 1, is de naad tussen het vaste deel van de statie (de
vleugel of het
vleugelstuk) en het losse deel van de statie (de keete) goed te zien.
Zowel bij de tweede foto als hierboven bij 2 is het zogenaamde
hakkebord te zien. Dit was een los sierstuk, beschilderd en soms met houtsnijwerk, dat op het eigenlijke hakkebord (hekkebord) dat de twee helften van de afneembare statie verbond en de nodige stevigte gaf, stond. Dit 'losse' deel was niet altijd zichtbaar aanwezig.
Bij nummer 3 ziet men de naad tussen het wegklapbare deel van de
roerkop en de
roerstander. In de eerste foto ziet men de weggeklapte roerkop tegen de roerstander hangen. Het bovenste deel van de roerkop noemt men in Vlaanderen
bakkes, daaronder bevindt zich dan de
muil.
De constructie en vormgeving kan van schip tot schip, zelfs binnen één type verschillen.
Merk op dat in voorgaande voorbeelden de onderkant van de statie een eindje boven het berghout en stuiten ligt!
De functie van de statie
De afbeelding laat er geen twijfel over bestaan dat het verblijf op het achterschip onder deze omstandigheden verre van aangenaam is en dat men wel een steuntje kan gebruiken.
Prent (Fragment): Reinier Nooms, alias Seeman ca. 1653, PD. Bron: Rijksmuseum Amsterdam obj. RP-P-1891-A-16551.
(
groter formaat)
De vormgeving van de statie wordt hier en daar beschreven en bovendien is er beeldmateriaal. Over het nut van de statie is mij echter weinig bekend. Alleen bij
Nicolaas Witsen heb ik enige aanwijzingen kunnen vinden. In zijn werk van 1690 schrijft hij op bladzijde 189:
- "De Ponten in Vriesslandt, die by wylen op de Watten varen, vinde in 't gemein lang te zyn 60 voet, hol 9 of 10 voet, behalven de kiel: de mast is hoogh 40 voet. Men maakt deeze van eiken-hout; doch het binnen-werk is veeltydts van greenen-hout.
De opperste zyd-planken schieten achterwaarts over 't Schip heen, en zulks om het roer in den bandt te houden: dit roer is breedt 5½ voet: het vlak ryst ½ voet: achter,
daar de man te roer staat, maakt men het hout voor scheens wat hoogh, om daar te mogen droogh staan." -
Ik maak hieruit op dat men (bij ruw weer) niet wilt dat het helmhout buitenboord zal draaien en dat men de roerganger wat beschutting wilt bieden.
Over het achterschip van het
Smalschip, zoals hierboven te zien is, zegt Witsen (blz. 183) ondermeer: ".....de achterste zyd-planken schieten boven een weinigh over 't Schip: gelyk men mede aan alle Smal- en Wydt-scheepen ziet;
en zulks op dat het roer des te beter bedwongen werde, en niet op stuite, ten welken einde over 't zelve een dwars-plank gelegt wert, die mede voor een zit-bank dient.". Ook hier mag het helmhout dus niet te ver uitslaan! Een functie die in later tijd soms door de
stuurtakie overgenomen werd.
Schepen met een statie waren onder meer de
Smak, het
Smakschip, het
Hooischip, het
Brabants Beurtschip, de Friese
(hek)tjalk, de
Damloper, het
Gaffelschip(3),
Gaffelkaag,
Friese praamschuit,
Kaag(4),
boeier,
veerschip(5) en op deze site verder nog
paviljoenstatietjalk,
statieaak,
statiepaviljoenpoon,
statiepaviljoenschip,
statiepaviljoenschuit,
statiepoonschuit,
statiepraam,
statieschip,
statieschuit,
statietjalk.
Samengevat kan men stellen dat de houten schepen voor de binnenvaart, die ook op het zoute water kwamen vaak een statie hadden. De schepen die meer voor de buitenvaart bedoelt waren, hadden echter vaak over hun gehele lengte een vast boord van voldoende hoogte en ontbrak de statie. (Zie in dat verband bijvoorbeeld ook bij
opboeisel,
waterbord).
Fragment van een schilderij van Jan Michel Ruyten uit 1875 met het Koolvliet te Antwerpen PD.
Duidelijk is te zien dat de statie de nodige bescherming zal bieden.
Bron: Museum aan de stroom, Antwerpen, AS.1943.009.107. (
groter formaat)
STATIE OF STAATIE?
Dit artikeltje is mede ontstaan naar aanleiding van
een discussie die op kustvaartforum.com gevoerd werd. Een min of meer toevallige vondst, deed me besluiten de zaken wat uitgebreid op een rij te zetten.
- In de discussie ging het om of je nu 'statie' of 'staatsie' moet schrijven. Die keuze werd verbonden aan het feit of de term verbonden moest worden met de standplaats van de roerganger en de beschutting die de statie biedt of met het sierwerk, daarmee vaak doelend op het hakkebord, wat op schepen met een staatsie aangebracht is. Daarbij staat 'statie' dan dus voor standplaats en terwijl 'staatsie' voor pracht en praal staat
(6).
- Aangezien de termen 'statie' en 'staatsie' pas aan het eind van de 18de eeuw een scheepsterm worden, is de oorspronkelijke betekenis en etymologie van minder belang. Wat mij meer van belang lijkt te zijn, is het feit dat er lange tijd bijna geen voorgeschreven spelling bestond, dat veel personen analfabeet of laaggeletterd waren en dat vermeldingen in boedelbeschrijvingen en advertenties waarschijnlijk niet meer dan een fonetische weergave waren van wat de opsteller gedicteerd werd. Veel houvast om daarmee dan onderscheid te maken tussen 'statie' en 'staatsie' biedt ons dat dus niet.
Beide termen geven de lezer (van bijvoorbeeld een aankondiging van een openbare verkoop) voldoende een indruk van wat hij verwachten kan; een schip met een oplopend achterboeisel. Dus of hij/zij nu de boel graag opsiert of dat hij/zij een veiliger achterdek belangrijk vindt, het zal ze een biet wezen of je nu 'statie' of 'staatsie' moet schrijven!
Een toch vrij sober gesierd Wijdschip of is het een Vlieboot? Fragment van een schilderij van Hendrick Cornelisz. Vroom uit 1630 voorstellende de Haven van Amsterdam. PD.
Bron: Alte Pinakothek München, 4578. (
groter formaat)
Over het algemeen wordt door woordenboeken e.d. gekozen voor de vorm 'staatsie' dus pracht en praal. De allereerste foto in dit verhaal bevestigd dat idee wel een beetje, maar verder valt de opsmuk wel mee. Bovendien hadden ook schepen zonder statie de mogelijkheid de boel op te vrolijken. Men kent onder anderen het
roerbeeldje of de
roerklik, het
mastbord,
prinswerk op
roerklampen,
lofwerk, en de nodige artistieke uitingen op
zetboorden,
raamblinden,
naamplanken, de
spiegel enzovoort en niet te vergeten het
biezenwerk. Bovendien werd de noodzaak om beter af te steken tegenover je concurrenten pas na de afschaffing van de gilden (ca. 1798-1818)
(10) van belang.
De achterzijde van een hakkebord
met de wapens van Amsterdam en Franeker.
Bron: Digitale collectie Scheepvaartmuseum Amsterdam. hakkebord A.3521(01). © (
groter formaat)
VERMELDINGEN
- De term 'Statie Poonschuit' is al te vinden in de Oprechte Haarlemse courant van 20-12-1798. De 'Staatsie Poonschuit' komt wat later, namelijk in 1810. (Rotterdamse courant 07-08-1810).
- De 'Staatsietjalk' is al minstens sinds 1826 bekend (Rotterdamsche courant 14-09-1826) en de 'Statietjalk' sinds 1831 (Opregte Haarlemsche Courant 4-1-1831).
- Advertenties in kranten via Delpher.nl
(7) tonen bijna 4x zo vaak 'statietjalk' als 'staatsietjalk'. De 'Statiepoon(schuit)' is echter maar weinig populairder dan de 'Staatsiepoon(schuit)'.
- De zuidelijke regio's van ons taalgebied lijken een lichte voorkeur voor 'Staatsie' te hebben. Misschien dat 'statie' te nauw met het geloof verbonden is?
- Opvallend is wel dat een aantal schrijvers uit scheepvaartkringen 'statie' schrijven. G.J. Schutten, Frits Loomeijer, E.W. Petrejus, E. v. Konijnenburg, G.C.E. Crone en de ambtenaren van de meetdiensten schrijven 'statie'. Maar 'insiders' als Sopers, Dessens en J. van Beylen gebruiken 'staatsie'
(8). Nijhof's woordenboek uit 1940 en ook Maurice Kaak blijken beide vormen te hanteren.
- De term 'hektjalk' komt ca. 4x zo vaak voor als de term 'statietjalk'. De oudste vermelding, betreffende een hektjalk-schuite
(9), trof ik in de Leeuwarder courant van 03-01-1770. (Via Delpher.nl) De term 'Hektjalk' lijkt daarmee 56 jaar ouder dan de 'staatsietjalk' te zijn.
- Opmerkelijk is het dat in het 'Verslag der Handelingen' der Staten Generaal van 1887-1888 de 'statietjalk' en 'hektjalk' NAAST elkaar genoemd worden. Ze worden blijkbaar als twee verschillende vaartuigen beschouwd.
Een hek- of staatsietjalk zoals getekend door C. Hoogenbos en gepubliceerd in 'Schepen die verdwijnen' van P.J.V.M.Sopers. eerste uitgave 1947. © (
groter formaat)
Bronnen:
(1): Maurice Kaak, Vlaamse en Brabantse Binnenschepen uit de 18de en 19de eeuw, Vergeten vaktaal en oude constructies, Gent 2010.
- (1a): blz. 82, 91.
- (1b): blz. 82, 237 e.v.
(2): Kees Touw, via kustvaartforum.com.
(3): Types genoemd in Gerrit, Groenewegen's. Verzameling van vier en tachtig stuks Hollandsche schepen. 1789, 1967.
(4): Types genoemd in P. le Comte: Afbeeldingen van Schepen en vaartuigen in verschillende bewegingen, Amsterdam 1831.
(5): Prent van een boeier (razeilboeier?) en ook van een veerschip(wijdschip?) door Dirk Eversen Lons uit ca. 1642, via Rijks Studio.
(6): etymologiebank.nl
(7): Krantenberichten en advertenties kunnen een sterk vertekend beeld geven. Ten eerste bestaat er een selectie in krantenuitgaven en ten tweede komen berichten en advertentie soms bij herhaling in verschillende kranten of edities voor.
(8): De woordkeus van wat in druk verschenen is hoeft niet overeen te stemmen met het manuscript van de schrijver. De uitgever kan een andere voorkeur gehad hebben.
(9): GEPKE RADYS, Secretaris der Grietenye Lemsterland, zal op Woensdag den 10 January 1770 by de
eerste Zitdag, den 24 dito by de Finaale Palmllag, telkens om één uur na Noen, ten Huize van de Wed. Bylsma Hospita in de Lemmer, publicq en by Strykgeld verkopen: Een deftig Welbezeild HEKTJALK-SCHUITE,
in den Jaare 1766 Nieuw uitgehaalt, Lang 68, Wyd 14 en drie vierde, Hol 4 en drie vierde Voeten, zodanig 't zelve by Balthazar Muurling is gevoert, leggende in de Lemmer. Leeuwarder courant 03-01-1770 via Delpher.
(10): De gilden: eene bijdrage tot de geschiedenis van het volksleven, Door J. Ter Gouw. Via Google Books.
De naamgever van een hektjalk?
Een speel- of hekjacht. Het
bovenboeisel op het achterschip wordt gesierd met een soort balustrade die daar op geplaatst is.
Het hek, de spiegel, is opengewerkt.
Ets: S. Savry, midden 17de eeuw, PD. (
groter formaat)
Zie ook menu:
TEKSTEN.