top
terug
banner
Naar de Verenigingssite Naar Binnenvaarttaal

BINNENVAARTTAAL


de binnenvaart encyclopedie op internet


Aanvullingen en correcties zijn welkom.



Woordenlijst C




~cabotage:
eigenlijk: het scheepvaartverkeer (over zee) tussen kustplaatsen van hetzelfde land.
Iets ruimer: het scheepvaartverkeer tussen de kustplaatsen van het moederland en overzeese gebiedsdelen.
In de binnenvaart: het vervoer tussen binnenlandse begin- en eind bestemmingen verricht door buitenlandse schepen.

~cachou:
aftreksel gemaakt door het kernhout van de Acacia catechu uit te koken en daarna het aftreksel in te dampen. Deze soort noemt men Bombay cachou. Bij de Bengaalse cachou gaat men uit van de noten van de Areca catechu. Cachou wordt ook geschreven als catechou, en als katsjoe.
Cachou vormde met eek of run een belangrijk bestanddeel van taan. Men kende verschillende merken en kwaliteiten. Deze werden onder meer koek, drijfcachou, locomotieve en gembier genoemd.
De term wordt soms verward met caoutchouc.
Sommige bronnen beweren dat cachou 'op het laatst' taan geheel vervangen heeft. Of deze bewering correct is, is mij nog niet bekend.
Cachou is pas sinds 1858 in Nederland in gebruik gekomen. Daarvoor gebruikte men voornamelijk eikenhout extracten.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
In Frankrijk kent men de stof onder meer als pastilles voor een frisse adem.

Gerelateerde termen: bolussen, caoutchouc, guttapercha.
tanen.

~cachouen:
een visnet met cachou verduurzamen. Zie ook tanen. [Links: Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.


~cadraaijen:
schepen langs gaan om waren te verkopen. Oude schrijfwijze voor kadraaien.

~Cage:
zeilend houten vrachtschip. Oude schrijfwijze voor Kaag.

~caisson:
(meestal) betonnen constructie, die, opdat het via het vaarwater vervoerd kan worden, waterdicht en daardoor drijvend wordt gemaakt. Op de plaats van bestemming wordt het caisson, door het openen van inlaten afgezonken.
Caissons worden meestal gebruikt als dam, soms ook als fundatie voor een brug of iets dergelijks. Een speciale vorm van het caisson is het tunnelsegment. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werden er caissons gebruikt die oorspronkelijk bedoeld waren voor de constructie van landingshavens te Normandië. Dit waren de Beetle, de Intermediate en de Phoenix.


~calamiteitensteiger:
voor de binnenvaart bedoelde tijdelijke ligplaats die door de diverse hulpdiensten kan worden gebruikt om hun taken uit te oefenen.
In veel gevallen is de autosteiger of auto-afzetplaats tevens het op- en afstappunt voor hulpdiensten. In enkele gevallen zijn er enige aanpassingen noodzakelijk geweest.


~calamiteitenkade:
kade of oever met dezelfde functie als een calamiteitensteiger, dus een op- en afstapplaats voor hulpdiensten. [Afbeelding verkeerstekens]

~campagne:
periode waarin een bepaalde actie ondernomen wordt. Zie bijvoorbeeld: bietencampagne.
NB.: De term voor een verhoogd achterdek, wordt als kampanje geschreven.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org. waar men schrijft: Ontleend aan fr. campagne, oorspr. land, platteland.


~campagnevaart:
het onder contract vervoeren van seizoen gebonden producten, zoals suikerbieten, pakstro en aardappelen en de eventuele afval producten hiervan. Zie ook Evenredige Vrachtverdeling.

~campagneroef:
minder bekende term voor paviljoenroef. De gebruik(st)er heeft echter de ene campagne met de andere kampanje verwisseld. Zie kampanjeroef.

~Camaliewandt:
keuken- en eetgerief. Oude schrijfwijze voor kommaliewant.
Bron: N. Witsen, Aeloude en hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier. Editie 1690 op DBNL.


~Canadier:
stalen motorvrachtschip; bijnaam voor een Franse motor.


~Canal-du-Nordschip, CdN:
maatschip, 52 à 55 x 5,7 x 2,5m ca. 500 ton. Het model is ongeveer gelijk aan dat van de spits, maar dan wel met een veel scherper voorschip. Daarom ook Canal-du-Nordspits genoemd. De moderne Canal-du-nord schepen staan ook bekend als superspits.
Zelfs onder kenners is men het er niet altijd over eens welke maten nu eigenlijk bij het canal-du-nordschip en welke bij de sambrespits horen.


~canvas:
eigenlijk zwaar doek gemaakt van hennepvezels (cannabis), later uitgebreid tot al het zeildoek van natuurlijke vezels. Ook geschreven als kanvas en ook wel kanefas genoemd.
De term 'Kanefas' wordt onder meer door Nicolaas Witsen gebruikt.

Gerelateerde termen: kleed, dekkleed, gonjekleed.

~caoutchouc:
sap van de rubberboom (Ficus elastica of Siphonia elastica) mogelijk gebruikt bij de vervaardiging van taan. Ook geschreven als kaoetsjoek.
Mogelijk verwarren diverse bronnen het met cachou (ingedikte houtsappen), dat in ieder geval wel voor de bereiding van taan gebruikt wordt.
In gevulkaniseerde toestand beter bekend als rubber. In ruwe vorm meer overeenkomend met latex.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org | Verslag van het Caoutchouc-congres gehouden te Djember op 19, 20 en 21 October 1907, Landsdrukkerij, 1908. via Delpher.nl

Zie ook guttapercha.

~carbol:
term die in de binnenvaart veelal gebruikt wordt voor alles wat maar naar koolteer ruikt. In het bijzonder wordt van (afval)water dat door fenolen verontreinigd is, gezegd dat er 'carbol' in zit. Zie ook Carboleum/carbolineum.
Officiële benaming: fenol of hydroxybenzeen. Vroeger ook carbolzuur genoemd.
Bronnen: Wikipedia, | overlevering.


~carboleum:
steenkooldestilaat dat geschikt is om hout en touw te conserveren. Carbolineum is de officiële benaming. Andere benamingen zijn creosootolie, teerolie en carbol. Het wordt, om het impregnerend vermogen te vergroten, vaak verdund op de markt gebracht. De verdunning die men voor het tanen gebruikt, noemt men taancarbolineum.
Bronnen: nl.wikipedia.org, | Terminologie van Riviervissers in Nederland door Dr. Th. H. van Doorn


~carboleümen:
ter bescherming tegen de rietworm de getaande visnetten met taancarboleum behandelen. In plaats van netten te tanen, werden ze ook wel gechromeerd.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.


~carbolzalm:
zalm die naar carbol ruikt en smaakt.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.


~carbuur:
Vlaamse term voor een kooktoestel in de vorm van een carbidvergasser.
Onder meer genoemd in: De Spits, door Waander Devillé. (online masterscriptie)

~cardan:
een constructie met twee haaks op elkaar staande assen waardoor, in zekere mate, draaiing in alle richtingen mogelijk is. In de binnenvaart gebruikt voor zaken, die min of meer, 'waterpas' moeten blijven, zoals olielampen en kompassen. Eigenlijk moet men van een cardanische ophanging spreken, want termen als cardan, cardanring, en cardanusring hebben eigenlijk slecht betrekking op één van de ringen.

~cardanstuurwerk:
stuurwerk dat gebruik maakt van assen en een haakse overbrenging (vaak het differentieel van een vrachtwagen) naar de roerkoning. [afbeelding]

~cardanusring:
soort slingervrije ophanging. Zie bij cardan

~cardinaalstelsel:
systeem voor het plaatsen van boeien en bakens , waarbij de delen van het vaarwater die NIET bevaarbaar zijn gemarkeerd worden. Ook wel cardinaalsysteem genoemd. Zie tekst Betonning en bebakening.
Het cardinaalstelsel maakt in hoofdzaak gebruik van geel-zwarte bakens met topteken. Het topteken geeft aan in welke positie ten opzichte van het 'gevaar' de boei/ton/baken ligt of staat.


~Caréne-inhoud:
de inhoud van het ondergedompelde deel van het schip; dus de inhoud van het onderwaterschip op een bepaald moment.

~cargadoor:
in de binnenvaart zelden gebruikte term voor bevrachter.
Volgens de volks etymologie afgeleid van De kar-ga-door. Dat is de man die in de stad bij hoge bruggen klaar stond om tegen betaling, de man achter de kar te helpen om tegen de brug op te komen. De kar-ga-door had voor dat doel een eind touw, voorzien van een haak, die aan de kar geslagen kon worden.


~cargadoorslichter:
naam die een lichter gegeven wordt wanneer die lading uit een zeeschip overneemt, terwijl er geen ontvanger is of de ontvanger niet tijdig een passend schip voor belading aanbiedt. Zie ook kapiteinslichter en ongewogen lichter.
CARGADOORSLICHTER MET ADMISSIE
: een cargadoorslichter met een lading die nog niet door de douane ingeklaard is.
Bron: Liggen en/of varen en laad-, los- en overligdagen, Mr. W.A.C. van Dam, Uitgeverij D. Brouwer & zn. Rotterdam 1930, via Delpher.nl


~carldoek:
bepaald soort zeildoek. Zie karreldoek.

~carlteer:
uit destillaat van naaldhout gewonnen teerproduct. Zie verder bij karlteer.

~carnavalslicht:
3-kleurig navigatielicht. Heklicht en beide boordlichten in 1 lantaarn verenigd.

~carrelteer:
uit destillaat van naaldhout gewonnen teerproduct. Zie verder bij karlteer.

~carterpomp:
pomp waarmee men smeerolie uit het carter van de motor kan pompen.
Daar scheepsdiesels met hun carter zowat op het vlak staan, kan men de olie moeilijk aftappen en zal men dus moeten pompen.


~cartouche:
dynamietpatroon die men gebruikt om vis massaal te 'verdoven'.
De term 'verdoven' wordt gebruikt in Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland. De omvang van de schade op al het onderwaterleven die deze methode aanricht is echter veel groter dan dat. Het spreekt voor zich dat dit een in Nederland verboden vismethode is. Het schijnt echter in de (zee)visserij elders op de wereld nog steeds gebruik te worden.


~carweel:
bouwwijze waar bij de planken van de huid met de zijden tegen elkaar aanliggen. Tevens de naam van schepen die zo gebouwd zijn. Oude schrijfwijze voor karveel. Zie verder aldaar.

~casco:
een in aanbouw zijnd schip waarvan al het ijzerwerk, maar ook niet meer dan dat, gereed is of een bestaand vaartuig wat in een soortgelijke staat verkeert.
TECHNISCH VAARKLAAR CASCO
: casco waarin de voortstuwing en besturing met alles wat daarbij hoort, reeds geplaatst zijn.

~cascoreglement:
verzekeringsreglement waarin de clausules betreffende het casco, meestal inclusief spijkervaste betimmering, opgenomen zijn.

~cascoverzekering:
een verzekering die de schade aan het schip, spijkervaste betimmering en werktuigen dekt.

~cat:
1> Verkorting van Caterpillar; fabrikant van diesel motoren e.d.

2> Verkorting van catamaran; vaartuig met twee smalle rompen naast elkaar.

~catamaran, cat:
vaartuig met twee, meestal smalle, met zekere tussenruimte geplaatste en door een ruim boven het water liggende constructie (dek) verbonden rompen. In de binnenvaart zijn er tegenwoordig enkele snelle veerboten en een enkele rondvaartboot met een catamaran-achtige romp. De catamaranconstructie werd echter al begin twintigste eeuw toegepast bij het motorveer te Nijmegen.
Verbastering van kattumaram, kantimaroen in verouderd Nederlands, en wat samengebonden boomstammen betekend of van kola maram, een vissersvaartuigje van de Coromandelkust dat uit een aantal met elkaar verbonden boomstammen/kano's bestond. [Afbeelding.] Wanneer er geen ruimte tussen beide rompen overgelaten is spreekt men van een duoromp.
Gerelateerde termen: éénrompsschip, meerrompsschip, duoromp, swath.
Het begrip twee ligt niet opgesloten in het woord catamaran, ook wat men een trimaran noemt is, in feite, een catamaran.


~catechou:
aftreksel gemaakt van het kernhout van de Acacia catechu. Oudere schrijfwijze voor cachou.

~Caterpillar:
Amerikaanse fabrikant van onder meer scheepsdiesels. Vaak afgekort tot cat. [Menu: Afbeeldingen motoren.]
Caterpillar dient uitgesproken te worden als 'ketterpiller'.


~cattuig:
tuigage met alleen een grootzeil. Mogelijk een watersportersterm.

~cavitatie:
verschijnsel dat bij schroeven optreedt wanneer het water te veel versneld wordt. Hierbij kan het materiaal waarvan de schroef gemaakt is sterk aangetast worden. Dit uit zich in een flink aantal kleine putten, die als men er mee door blijft varen spoedig groter en dieper worden. Cavitatie is in het water zichtbaar in de vorm van bellensporen. [Tekst: Schroeven, cavitatie.]

~C.C.R.:
orgaan dat de regelgeving voor de Rijn en aansluitende rivieren regelt. Zie Centrale Commissie voor de Rijnvaart.

~CdN:
niet geheel juiste afkorting voor Canal du Nord waarmee men dan eigen de 'spitsen' met de maat van dat kanaal bedoelt.
Zie verder bij Canal du Nordschip.

~CeBoSiNe:
afkorting van Centale Bond van Scheepsbouwmeesters in Nederland.

~cel:
verkort vorm van containercel; een door zware profielen begrensde ruimte waarin een container geplaatst kan worden.

~cementbak:
duwbak voor het vervoer van cementpoeder. Zie cementduwbak.

~cementduwbak:
duwbak ingericht voor het vervoer van cement. Vaak verkort tot cementbak.

~cementoverslagschip:
vaartuig ingericht voor het overslaan van cement. Vaak een cementpompboot.
Ook zuigpersschip of vacuumboot genoemd.


~cementpompboot:
vaartuig dat met behulp van een vacuümpomp cement verpompt. Ook vacuümpompboot en cementzuiger genoemd. [Afbeelding scheepsportret.]
Zie ook cementoverslagschip.

~cementtanker:
vrachtschip (ketelschip) dat speciaal inricht is voor het vervoer van onverpakt cement. Het schip beschikt daartoe over ladingtanks waar los cement in- en uitgepompt (geblazen, gezogen) kan worden. [Afbeeldingen]

~cementvaart:
de scheepvaart met betrekking tot het vervoer van cement.
Gerelateerde term: de grijze vloot.

~cementzak:
linnen zakje gevuld met cement, waarmee men na de eerste keer teren de nog plakkende teer beklopt, om bij de tweede keer te kunnen zien wat men al wel en nog niet gedaan heeft.
Behalve cement werd ook wel talk en gipspoeder gebruikt. Dat waren dan meestal reststoffen uit een ander productieproces.

~cementzuiger:
ander woord voor een cementpompboot.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.


~C.E.M.T.:
Afkorting voor Conférence Européenne des Ministres de Transport, Overeenkomst waarin onder meer een klasse indeling van vaarwegen vastgelegd is. In het Nederlands bekend als: Europese Overeenkomst van de Ministers van Vervoer.
Deze klasse indeling is thans (2008) als volgt:
klasse standaardschepen
type lengte
(max., m)
breedte
(max., m)
diepgang
(max., m)
tonnage
(ton)
hoogte
(max., m)
0 Kleine vaartuigen <250
I Spits 38,5 5,05 2,2 250-400 4
II Kempenaar 50-55 6,6 2,5 400-650 4-5
III Dortmund-Eemskanaalschip 67-80 8,2 2,5 650-1000 4-5
IV Rijn-Hernekanaalschip 80-85 9,5 2,5 1000-1500 5-9,1
Va Groot Rijnschip 95-110 11,4 2,8 1500-3000 5-9,1
Vb
VIa
VIb 140 15 3,9 7-9,1

klasse Duwstel
lengte
(max. m)
breedte
(max. m)
diepgang
(max. m)
tonnage
(ton)
hoogte
(max. m)
IV 85 9,5 2,5-2,8 1250-1450 5,25-7
Va 95-110 11,4 2,5-4,5 1500-3000 5,25-9,1
Vb 172-185 11,4 2,5-4,5 3200-6000 5,25-9,1
VIa 95-110 22,8 2,5-4,5 3200-6000 7 - 9,1
VIb 185-195 22,8 2,5-4,5 6400-12000 7-9,1
VIc 270-280 22,8 2,5-4,5 9600-18000 9,1
193-200 33-34,2 2,5-4,5 9600-18000 9,1
VII 285 33 2,5-4,5 14500-27000 9,1
195 34,2 2,5-4,5 14500-27000 9,1

~cent:
diagonale lijn in een lijnenplan. Zie verder bij sent.

~centenaar, crs:
oude gewichtsmaat van 100 pond dus (afhankelijk van welk pond) ca. 45,8 kg. Zie ook tolcentenaar. Na de Franse tijd werd de centenaar 100kg groot. Ook als centner geschreven.

~centimeterlijst:
bij de meetbrief behorende tabel waarin, per centimeter inzinking de totale waterverplaatsing van het vaartuig vermeld is.
Gerelateerde term: beunbrief.

~centlijn:
diagonale lijn in een lijnenplan. Zie bij sent.

~centner:
gewicht van 100 pond, ca. 45kg. Zie centenaar.

~Centraal Baggerbedrijf:
In 1935 opgerichte organisatie die de belangen van baggeraars behartigde. Zie verder Vereniging Centrale Baggerbedrijf.

~Centraal Bureau Rijn- en Binnenvaart, C.B.R.B.:
de grootste werkgevers- en ondernemersorganisatie in de binnenvaart in Nederland. De organisatie werd in 1929 opgericht en bestaat heden (2014) nog steeds. [Website: binnenvaart.nl.]

~ Centraal Informatiepunt Bestrijding IJs, C.I.B.IJ:
in 1993 door de Koninklijke Schippers Vereniging Schuttevaer opgerichte stichting ter bevordering van de scheepvaart bij ijsgang.

~centraalsmeerapparaat:
1> door de motor aangedreven smeeroliepompje met daarin een aantal druppelaars, waarmee een aantal smeerpunten van olie voorzien wordt. [Afbeeldingen en uitleg]
Iets afwijkend van constructie en gebruik maar uiterlijk weinig verschillend is het druksmeerapparaat.


2> mechanische inrichting waarmee vet naar schroefaslagers e.d. geperst wordt. Ook bekend als centraal vetsmeerinrichting. Zie ook smeerautomaat.

~centraalsmering:
1> smeersysteem bij stoommachines en oude langzaamlopende scheepsdiesels, waarbij een door de motor aangedreven smeeroliepompje een aantal smeerpunten van olie voorziet. Zie verder bij centraalsmeerapparaat.
Alhoewel ook de modernere motoren (meestal) vanuit één punt van smeerolie voorzien worden, spreekt men daarbij zelden van centraalsmering. Aangezien bij deze systemen de smeerolie door de motor circuleert, spreekt men meestal van circulatiesmering.


2> handbediend oliepompje met leidingsysteem waarmee de tuimelaars van dieselmotoren opgezette tijden van olie moeten worden voorzien. Slechts op enkele oudere motoren toegepast.

3> mechanische inrichting waarmee vet naar schroefaslagers e.d. geperst wordt. Zie ook smeerautomaat.

~centraal-vetsmeerinrichting:
mechanisme dat bepaalde punten van vet kan voorzien. Zie verder bij smeerautomaat.

~Centrale Bond van Scheepsbouwmeesters in Nederland, C.B.S.N.:
belangenorganisatie van werkgevers in de scheepsbouw. Ook de afkorting CeBoSiNe wordt door deze bond als naamvoering gebruikt.

~Centrale Commissie voor de Rijnvaart, C.C.R.:
als voortvloeisel uit de slotbesluit van de Weener Congresacte uit 1816, opgerichte volkenrechtelijke organisatie met het doel de vaart op de Rijn internationaal te reguleren. Voor dat doel heeft zij een aantal Rijnvaartcommissies benoemt. Gezamenlijk worden deze de Centrale Rijnvaartcommissie genoemd. [Website: ccr-zkr.org.]
De commissie heeft tot taak de vrije en veilige vaart op de Rijn te waarborgen. In vervolg daarop werd in 1831 de Acte van Mainz in 1868 gevolgd door de acte van Mannheim opgesteld en ondertekend, waarin uiteindelijk alles, met betrekking tot de Rijnvaart, geregeld wordt.


~Centrale Rijnvaartcommissie:
orgaan dat de regelgeving voor de Rijnvaart verzorgd. Zie verder bij C.C.R.

~certer:
oud Nederlands voor bouwbestek.

~Certificaat Maritieme Radiocommunicatie, marcom:
diploma voor de bediening van radiozend- en ontvangstinstallaties op zeegaande vaartuigen.
Meer op de website: marifoonhalen.nl/marcom-en-marifonie/


~certificaat van deugdelijkheid:
eertijds de officiële naam van het scheepsdocument dat men verkrijgt na een keuring betreffende deugdelijkheid en uitrusting van het schip, meestal werfrapport, scheepsattest of klopbrief genoemd. Voor zover bekend werd dit certificaat opgevolgd door het certificaat van onderzoek.

~certificaat van goedkeuring radarinstallatie:
bij een radarinstallatie behorend document waaruit blijkt dat de installatie volgens de geldende normen werkt en geïnstalleerd is. Een zelfde soort certificaat heeft men nodig bij de, bij de radarinstallatie verplicht gestelde, bochtaanwijzer.
Bron: Regeling radarinstallaties en bochtaanwijzers 1995. De installatie schijnt elke vijf jaar opnieuw gekeurd te moeten worden en moet voldoen aan de eisen gesteld in: Reglement Onderzoek schepen op de Rijn.


~certificaat van onderzoek, c.v.o.:
scheepsdocument, dat afgegeven wordt wanneer een schip aan de eisen, welke in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995. gesteld worden, voldoet. Dit reglement vloeide voort uit de binnenschepenwet. In 2009 is dit certificaat geleidelijk aan vervangen door het Communautair Binnenvaartcertificaat voor Binnenschepen (CBB).
Zie ook: Artikel op de nl.wikipedia.org.
Gerelateerde termen: certificaat van deugdelijkheid, werfrapport, scheepsattest, klopbrief.

~Comité européen pour l'élaboration de standards dans le domaine de la navigation intérieure, C.E.S.N.I.:
een commissie die de diverse standaarden voor de binnenvaart opstelt. In het Nederlands Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart genoemd. [Website: cesni.eu/nl.]

~Chaland:
1> Frans woord voor een vrachtschip in het algemeen.

2> soms gebruikt als 'synoniem' voor Waal/bak.

~chaloupe:
uit het Frans afkomstige woord dat in het Nederlands gebruikt wordt ter aanduiding van een open vaartuig dat voornamelijk geroeid, maar soms ook gezeild kan worden en meestal bij een groot zeegaand schip behoren. Zoals daar zijn: de sloep, de grote boot, de giek, e.d.
Vermeld in: Nederlandsche wetgeving op de scheepvaart, door mr J.W.C. van Hasselt 1843. Reglement voor de haven der stad Amsterdam 1834


~charter:
synoniem voor bevrachtingsovereenkomst.
IN CHARTER VAREN
: onder contract, een aantal reizen voor één en dezelfde verlader maken.
Bron: Weekblad Schuttevaer, 12-04-1947, 15-07-1939. Via Delpher.nl


~charteren:
geregeld met betalende passagiers varen.
De term wordt alleen gebruikt voor de schepen uit de chartervaart.


~charterpartij:
bepaalde vorm van bevrachtingsovereenkomst ook geschreven als charter-partij.
Bron: H. Sweys, Neêrland's vloot en reederijen: alphabetisch opgemaakt, Volume 1. Rotterdam 1867. | Weekblad Schuttevaer, 05-11-1921. Via Delpher.nl


~charterschip:
1> voormalig, thans weer zeilend, bedrijfsvaartuig of daarop gelijkende schip, dat met betalende passagiers vaart. [Afbeeldingen.]
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.

Zie ook vakantieschip.

2> een vrachtschip dat door een verlader ingehuurd is om een lading in meerdere reizen te vervoeren.

~chartervaart:
1> sinds ca. 1970: het varen met betalende passagiers op voormalige, thans weer zeilende, bedrijfsvaartuigen of daarop gelijkende schepen.

2> het, onder contract, maken van meerdere reizen voor één verlader. Ook contractvaart genoemd.

~Chemgas:
Rederij van binnenvaartgastankers. In augustus 1965 ontstaan als dochtermaatschappij van het samenwerkingsverband tussen Rederij "van Ommeren" en rederij "Vulcaan". Beide rederijen waren al op beperkte schaal actief in het transport van gas, doch Chemgas werd de eerste rederij die zich uitsluitend op het transport van gas toelegde. Inmiddels is Chemgas de belangrijkste, en de toonaangevende gasvervoerder op de West-Europese binnenwateren. Sinds 1985 is Chemgas eveneens actief in de zeevaart, terwijl de dochtermaatschappij CFT Gaz sinds 1991 in het vaargebied van de Rhône werkzaam is. Chemgas is thans (2008) een dochtermaatschappij van Reederei Jaegers. (Meer op de website van Chemgas) [Afbeeldingen]

~chemietanker:
tankschip, speciaal gebouwd voor het vervoer van diverse chemische producten. Tegenwoordig vaak voorzien van speciaal gecoate of RVS tanks soms met verwarming.

~chemicaliëntanker:
tankschip, speciaal gebouwd voor het vervoer van diverse chemische producten. Tegenwoordig vaak voorzien van speciaal gecoate, danwel roestvrijstalen tanks al dan niet met verwarming. Ook chemietanker genoemd.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.


~chemicaliëntankschip:
tankschip, speciaal gebouwd voor het vervoer van diverse chemische producten. Tegenwoordig vaak voorzien van speciaal gecoate of RVS tanks soms met verwarming. Gewoonlijk chemicaliëntanker genoemd.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.


~Chinese gijp:
gijp waarbij wel de giek, maar niet de gaffel, overkomt.

~Chockfast Orange:
productnaam. Kunststofhars dat voor motorvullingen gebruikt kan worden.

~chocoladebruin:
donkerbruine kleur, die vroeger veelvuldig op schepen toegepast werd.
De kleur werd vaak niet verkregen met behulp van lakverf, maar door blank staal in de lijn- of standolie te zetten. Chocoladebruin werd vaak gecombineerd met havannabruin en rode of oranje biezen.


~Christelijke Bond van Ondernemers in de Binnenvaart, C.B.O.B.:
belangenbehartigingsorganisatie voor particuliere binnenvaartschippers (en kleine rederijen). Van 1919 tot 1969 de Nederlandsche Protestantsch-Christelijke Schippersbond (N.P.C.S.B.) geheten.

~chromeren:
visnetten met een bichromaat-oplossing behandelen om ze voor bederf te behoeden. Chromeren kan wel bij getaande maar niet bij met carboleum behandelde visnetten.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland. Verder geen vermeldingen bekend.


~cilinder:
tonvormig dagteken. Ook geschreven als cylinder. Zie bij sleepton.

~cilinderolie:
olie, die gebruikt wordt om de smeerpunten van een stoomcilinder te smeren. De olie werd echter ook wel gebruikt om het vlak van stalen schepen te conserveren. Cylinderolie is de verouderde schrijfwijze.
Bron: Over emulsies; Johan Leonard van der Minne, Paris,1928, via Delpher en Scheepsoliemotoren door H.W. van Tijen, Kluwer,1925. eveneens via Delpher.


~circulatiesmering:
smeersysteem waarbij de smeerolie (onder druk) door het motorblok circuleert, daarom ook wel druksmering genoemd.

~circus van Assmanhausen:
het circus van Assmanhausen was de bijnaam voor de grote hoeveelheid paarden en jagers en al hun activiteiten, die in vroeger dagen verband hielden met de schepen die door het Binger Loch getrokken moesten worden.

~citroen:
rond dekglas met stervormig prisma. Afbeeldingen.
Voornamelijk in de zuidelijke streken en Vlaanderen in gebruik. Bron: De Spits, door Waander Devillé. Mogelijk gaat het om een afkorting van het woord citroenpers waarmee het glas enige gelijkenis vertoont. De afbeelding is ontleend aan de website 'Toplicht Gmbh' Schiffsausrüstung, Hamburg waar men het in het Duits 'Zitrone' en in het Engels 'melon' noemt. Mogelijk vanwege de vormgelijkenis aan de buitenzijde. Kijkt men van af de kant waar het licht invalt, dan ziet het er heel anders uit; zie hier.


~classificatiebureau:
bedrijf of instelling, dat toezicht houdt op de bouw en/of constructie van schepen, die aan bepaalde normen dienen te voldoen. Soms geschreven als 'klassificatiebureau'.
Classificatiebureaus bestaan reeds sinds 1875.


~classificeerbedrijf:
bedrijf dat zich op het schoonmaken van ruimen, bunkers, ladingtanks e.d. heeft toegelegd. Vaak ook classificeerdersbedrijf genoemd.

~classificeerder:
1> iemand die ruimen, bunkers, ladingtanks e.d. van schepen schoonmaakt. Een enkele maal ook geschreven als 'klassificeerder'.
In deze zin wordt het woord sinds 1920, mogelijk ook eerder, gebruikt. De oorsprong van dit woord ligt waarschijnlijk in het feit dat schepen en ook de ladingtanks op last van het classificatiebureau met enige regelmaat in- en uitwendig gekeurd moeten worden. Schip en tanks dienen schoon en droog ter keuring aangeboden te worden. Was dit laatste op gewone vrachtschepen nog wel door de bemanning op te brengen, bij tankschepen kwam men daarvoor vaak mankracht en geschikt gereedschap te kort. Clasificeerbedrijven vulden dit hiaat op.


2> ongebruikelijke term voor iemand die voor een classificatiebureau werkt.
Pas op het eind van de twintigste wordt de term in deze betekenis gebruikt.


~classificeerdersbedrijf:
bedrijf dat zich op het schoonmaken van ruimen, bunkers, ladingtanks e.d. heeft toegelegd. Vaak ook classificeerbedrijf genoemd.

~classificeren:
het reinigen van ruimen, bunkers, ladingtanks.
Dit heeft meestal betrekking op tankers die zware oliën, teerproducten, vetten, e.d. vervoerd hebben. Vroeger werd, in de binnenvaart, dit werk vaak door de eigen bemanning gedaan. Nu de schepen veel groter en de bemanningen kleiner geworden zijn, worden hiervoor extra krachten in gehuurd.


~clinket:
deurtje waarmee water in of uit een sluis gelaten kan worden. Zie verder rinket.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.

~clinometer:
1> mechanisch instrument waarmee de zijwaartse helling, de slagzij, van een schip gemeten wordt.

2> electronisch instrument waarop zowel de langs- als de dwarsligging aangegeven wordt. [Afbeelding]

~coaster:
schip geschikt voor de vaart buiten de binnenwateren. Ook wel kuster, kustvaarder, buitenvaarder of kumo genoemd.
Vroeger: voornamelijk bestemd voor de vaart op de Noord- en Oostzee of relatief dicht langs de kust. Tegenwoordig lijkt het vaargebied soms bijna onbeperkt. Zie ook: Rijn-zeeschip, motorkustvaartuig en kruiplijncoaster.

~coastersteven:
iets vooroverhellende, vrij scherpe, steven, die, naar boven toe, met een toenemende straal, afgerond is. [Afbeelding]

~coasterverf:
soort verf op basis van teer.

~coating:
(meestal vrij dikke) beschermlaag.
Niet specifiek een term uit de scheepvaart.


~cobratros:
zware tros/kabel, die deels uit manilla en deels uit staaldraad bestaat.
In tegenstelling tot herculestouw ligt het staaldraad bij cobratros veelvuldig aan de oppervlakte, waardoor het manilla minder last van slijtage heeft. Ook is het aandeel staaldraad groter.


~cofferdam:
Engels voor kofferdam, zelden in deze vorm in het Nederlands gebruikt.

~Coffy:
onbekend vaartuig van rond 1700.
Het bestaan van dit scheepje wordt gebaseerd op één enkele vermelding in een plaatselijk archiefstuk. Zie Haalmeijer en Vuik.


~Coghe:
oude schrijfwijze van Kogge.

~cognessement:
foutieve schrijfwijze van cognossement.

~cognossement:
min of meer verouderde term voor vrachtbrief. Ook geschreven als: connessement, cognessement en als connossement.

~cognossementvoorwaarden:
de voorwaarden die in de vrachtbrief overeengekomen zijn.

~cokeskrabber:
stalen staaf met dwars geplaatste plaat, waarmee men cokes tremt.

~combinatievaren:
bij gebrek aan voldoende personeel met twee vissers/schippers afwisselend samen op elkaars schip varen. Ook gewoon combineren genoemd.
Soms ook in de vrachtvaart toegepast, wat vooral ook ten tijde van de evenredige vrachtverdeling, gunstig kon uitpakken.


~Comité européen pour l'élaboration de standards dans le domaine de la navigation intérieure,:
zoals de naam al zegt: een commissie die de diverse standaarden voor de binnenvaart opstelt. [Website: cesni.eu/nl.]

~Comitee Oorlogsschade Binnenvaart 1940:
op 1 juli 1940 door de N.P.R.C, de N.P.B.C. en de N.P.S.C. opgericht comitée dat de berging van de schepen en de schadeloosstellingen regelt. Het comitée behandelt uitsluitend oorlogsschade opgelopen tussen 10 en 15 mei 1940. Het comitée wordt op 1 maart 1944 opgeheven.

~commaliewand:
keuken en eetgerei. oude schrijfwijze voor kommaliewant.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.


~commaliewant:
keuken en eetgerei. oude schrijfwijze voor kommaliewant.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.


~commandobrug:
vooral in de begin periode van de stoomvaart gebezigde term voor wat later de brug of de stuurstand genoemd wordt. Ook geschreven als kommandobrug.
Bij de oude raderstoomschepen was, omwille van het uitzicht voor de gezagvoerder/kapitein, tussen de twee raderkasten een 'brug' gebouwd. Van hieraf schreeuwde hij zijn bevelen naar de beneden hem liggende machinekamer en naar de op het achterdek staande roerganger. Pas bij het verder voortschrijden van de techniek verhuisde de stuurinrichting naar de brug en kreeg men betere communicatie mogelijkheden met de machinekamer en was ook de plaats van waar het schip bestuurd werd minder gebonden. Na eerst niet meer dan een gespannen zeiltje ter beschutting gehad te hebben, kreeg men langzamerhand ook een steeds degelijker schuilplaats in de vorm van een stuurhut.


~commies:
ander woord voor commissaris. Meestal degene bij een beurtdienst die voor de administratie en het toezicht verantwoordelijk is.

~commiezenhuisje:
gebouwtje van een beurtveer waar de commissaris zetelt. Ook kommiezenhuisje, commissarishuisje of walhuisje genoemd.
Zie ook schippersstal.

~commissaris:
bij het beurtveer: degene die alle walzaken regelt. Naar het schijnt ook wel commies/kommies en aantekenaar genoemd. Hij werd bijgestaan en somtijds vervangen door de bestelmeester.
De commissaris of aantekenaar behoorde tot de, door de (plaatselijke) overheden aangestelde, overlieden, die de goederen, personen en de post administreerde. Ook hielden zij toezicht op de toestand en uitrusting van de schepen en het gedrag van de schipper.
In latere jaren wordt de administratie echter meer door de beurtdiensten zelf gedaan en houden de plaatselijke overheden alleen nog toezicht.


~commissarishuisje:
gebouwtje waar de administratie van een beurtveer zetelt. Zie commiezenhuisje.

~commissie:
geld dat men dient te betalen bij bemiddeling door een scheepsbevrachter.
Bron: Weekblad Schuttevaer 20-01-1923


~Commissie Beheer Vaartuigen:
door de staat ingesteld orgaan dat in de jaren na de tweede wereldoorlog de vaartuigen zonder aantoonbare eigenaar beheerde. Dit waren niet alleen de vaartuigen waarvan de rechtmatige eigenaren nog niet achterhaald waren, maar ook de vaartuigen van eigenaren die vanwege hun oorlogsverleden uit hun rechten gezet waren.
Informatie nog verre van volledig.


~Commissie Binnenbeurtvaart:
bestuurlijke eenheid die tijdens de bezettingsjaren het Nederlandsch BinnenvaartBureau bij het departement van waterstaat vertegenwoordigde.

~Commissie Binnenscheepvaart:
voor zover bekend: in verband met de meningsverschillen tussen verladers en vervoerders over het functioneren van de evenredige vrachtverdeling door de overheid ingestelde commissie.

~Commissie Binnenvaart Rampenwet:
in 1931 opgerichte onderzoekscommissie met strafrechtelijke functie inzake ongevallen in de binnenvaart. Min of meer een afsplitsing van de Raad voor de Scheepvaart. Bij het instellen van de Raad voor de Transportveiligheid in 2005 werd de Commissie Binnenvaart Rampenwet opgeheven.
Bronnen: Uitspraken van den Raad voor de Scheepvaart en uitspraken in beroep van den voorzitter van dien raad 11-03-1949, via Delpher.nl; Verslag (28 634) Tweede Kamer der Staten-Generaal 2002-2003, Instelling van een Onderzoeksraad voor veiligheid; Wikipedia: Raad voor de Transportveiligheid.


~commissiekoper:
iemand die in opdracht van de overheid of een verzameling handelaren vis (of andere waren?) opkoopt om deze op eerlijke wijze te kunnen distribueren. onder meer van toepassing geweest op Zuiderzeevis ten tijde van de Eerste Wereldoorlog.
Onder meer genoemd bij: nieuwlanderfgoed.blogspot.nl
Het is me niet bekend er ook op andere terreinen commissiekopers actief waren of niet.


~Commissie Vergunningen Goederenvervoer, CVG:
van 1954-1959 onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat onder meer belast met zaken omtrent de evenredige vrachtverdeling. Vanaf 1959 Commissie Vervoervergunningen geheten.

~Commissie Vervoervergunningen, CVV;
van 1959-1992 onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat onder meer belast met zaken omtrent de evenredige vrachtverdeling. Daarvoor Commissie Vergunningen Goederenvervoer geheten.

~Commissie voor de vaart op de Rijn:
plaatselijk ingestelde commissie, die toezicht houdt op de naleving van de verdragen en reglementen inzake de Rijnhandel. In feite het college van commissarissen over de vaart op de Rijn. Dit instituut bestond reeds in 1790.
Bron: Inventaris van het Archief van de Commissarissen over de Vaart op den Rijn, Stadsarchief, Amsterdam.

Zie ook Acte van Maintz.

~Commissie voor Nederlandse Binnenschepen in België:
in Antwerpen gevestigde commissie die in de jaren na de tweede wereldoorlog voor de opsporing en administratie van in België aanwezige Nederlandse schepen zorgde. Zij werkten samen of onder de Marine Commissie Teruggave Vaartuigen.

~Commissie voor Nederlandse Binnenschepen in Frankrijk:
in Parijs gevestigde commissie die in de jaren na de tweede wereldoorlog voor de opsporing en administratie van in Frankrijk aanwezige Nederlandse schepen zorgde. Zij werkten samen of onder de Marine Commissie Teruggave Vaartuigen.

~commissionair:
ten tijde van de evenredige vrachtverdeling een persoon die op provisiebasis trachtte de bevrachting soepel en snel te laten verlopen. Vaak runner of soms ook beurspooier genoemd.
De runner kon bijvoorbeeld de schipper op de beurs vervangen. De schipper had dan meer tijd voor het onderhoud van het schip en hoefde minder heen en weer te reizen. Ook schenen ze een zeker aandeel in wat buiten de schippersbeurs om verhandeld werd te hebben.
Bronnen: kustvaartforum.com, 'Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noordwest-Europa' proefschrift UvA door W.M. Gijsbers 1999.


~Communautair Binnenvaartcertificaat voor Binnenschepen, C.B.B.:
variant op het "Certificaat van Onderzoek". Het certificaat heeft betrekking op bouw, inrichting en veiligheid aan boord van beroepsvaartuigen en grote pleziervaartuigen in de Binnenvaart.
Bij het CvO vielen bepaalde categorieën van vaartuigen buiten de verplichting daarin gesteld. Sinds 2019 moeten bepaalde, eerder vrijgestelde, schepen, waaronder alle werkschepen ongeacht hun waterverplaatsing of afmetingen, aan de vergelijkbare eisen als gesteld in het CvO voldoen.
Bron: Binnenvaartkrant 4 september 2019, register-holland.nl, e.d.


~communicatievaartuig:
vaartuig waar vanuit men andere schepen regisseert en dirigeert. Onder meer in gebruik door de roeiploegen voor de coördinatie tussen de roeiersvletten.
Onder meer genoemd in de liggers van de scheepsmeetdiensten.


~compact:
1> vereniging van beurtschippers, later ook van wildevaartschippers.
Compacten ontstonden voornamelijk na het wegvallen van de gilden (1798-1820). Ze vormden belangenverenigingen van schippers en daarmee overlegpartners voor de overheden. Vaak ook vormden ze samenwerkingsverbanden voor sociale belangen, onder andere vormden ze onderlinge verzekeringen tegen bedrijfs- en persoonlijke risico's.
Bron onder andere: Hendrik A. Hachmer, Voor en tegen de wind.


2> soms gebruikt als synoniem voor een onderlinge verzekeringsmaatschappij.

~compactjet:
(productnaam?) soort boegschroefsysteem, waarbij de schroef als een soort pomp werkt en in- en uitlaat in dezelfde draaibare behuizing ondergebracht zijn.

~compagniejacht:
snel zeilvaartuig dat door 'rederijen' als de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie gebruikt werd. Zie ook transportjacht.

~compartiment:
1> een ruimte of gescheiden gedeelte in het schip. Soms gebruikt voor de vullings., de ruimte tussen de leggers en spanten.

2> meestal kleine, (waterdicht) afgesloten, ruimte.

~compenseren:
met behulp van kleine magneetjes en stukken weekijzer afwijkingen, die een kompas o.a. door magnetische stoorvelden van het schip krijgt en die men deviatie noemt, zo ver als mogelijk is, neutraliseren.

~composietschip:
(vracht)schip gebouwd van met vezels versterkt kunststof.

~composietspijker:
messing spijker met grote kop en korte steel. Vaak gebruikt om koperplaten die onder de waterlijn aangebracht moesten worden, vast te zetten en dan ook huidnagel genoemd. Verder werden deze nagels ook gebruikt als wormnagel. Soms geschreven als compositiespijker.
Volgens sommige bronnen zou de spijker bestaan hebben uit roodkoper waarbij dan de kop bekleed zou zijn met een ander materiaal. Dit moet echter onaannemelijk worden geacht en is de kop bekleed met koper en de nagel eventueel van een harder materiaal.


~compositiebouw:
bouwwijze, waarbij verschillende materialen (meestal hout en ijzer of staal) worden gebruikt om een romp te construeren en waarbij beide materialen een wezenlijke bijdrage aan de sterkte en/of drijvend vermogen van het vaartuig leveren.
Al eeuwen lang werden er metalen verbindingsmiddelen (nagels en strippen), scharnierverbindingen en beschermingsijzers (schenen, slijtstrippen) gebruikt. Pas sinds circa 1816 worden wezenlijke delen van de constructie, bijvoorbeeld knieën, door metaal vervangen. Echter al spoedig nam het gebruik van staal hand over hand toe. Dit geldt vrijwel uitsluitend voor de zeescheepvaart. In de binnenvaart heeft de compositiebouw van hout en ijzer of staal geen grote rol gespeeld.


~compressiekraan:
kraan in een verbinding tussen de cilinder van een motor en de buitenlicht. Zie decompressieventiel.

~compressor:
apparaat waarmee lucht samengeperst wordt.
a> gedeelte van een turbo, dat de verbrandingslucht van de motor onder druk brengt. Ook luchtcompressor of uitlaatgascompressor genoemd.

b> luchtpomp die o.a. op twee-takt scheepsdiesels gebruikt wordt en die eveneens de verbrandingslucht onder druk brengt. Meestal de spoelpomp genoemd.

c> door de hoofd- of hulpmotor aangedreven luchtpomp die de startlucht verzorgt en die soms tevens de lucht voor pneumatisch gereedschap, zoals de naaldenbikhamer levert. Veelal luchtcompressor genoemd.

d> electrisch aangedreven luchtpomp, die bijv. de lucht voor de scheepshoorn levert. Ook luchtcompressor genoemd.

~compressormotor:
type motor die gebruik maakt van luchtdruk om brandstof in te spuiten. Zie bij inblaasmotor.

~compressorset,
samenbouw van een luchtcompressor en een (verbrandings)motor. Eigenlijk een luchtaggregaat. [Afbeeldingen]
De term luchtaggregaat werd/wordt soms voor de grotere eenheden gebruikt.
Veel van deze sets werden vroeger gebruikt voor de verzorging van startlucht. Later werden ze voor het gebruik van pneumatisch gereedschap van belang. Aan boord van werkvaartuigen en bokken voorzien zij ook in duiklucht.


~condensor:
constructie, soort warmtewisselaar, waarin men gebruikt stoom tot water afkoelt.

~condensator:
onderdeel van de gaskoeler waarmee men het vocht uit het gas verwijdert.

~conducteur:
persoon aan boord belast met de zorg voor het op- en afstappen der reizigers en voor het innen der vrachtgelden of het controleren der plaatsbewijzen.
Genoemd in Staatsblad nr 46 1846 inzake de Rijnvaart en in Weekblad van het regt.....jrg 38, 1876, no 3960, 06-04-1876.


~conferentieschip:
vaartuig ingericht of verbouwd om vergaderingen aan boord te houden.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.


~Conflanshoorn:
bekende koperen luchtdruk scheepshoorn van Oliver Cons te Conflans-St-Honorine.

~connesement:
foutieve schrijfwijze van cognossement.

~connessement,
overeenkomst waaronder vracht vervoerd wordt. Zie cognossement.

~connossement:
overeenkomst waaronder vracht vervoerd wordt. Moderne schrijfwijze. Zie cognossement.

~consent:
vergunning waarover beroepsvissers vroeger dienden te beschikken.
Het betreft hier een vergunning of eigenlijk meer een registratie van schepen die in de zee- en kustvisserij, dus op zoutwater, actief waren.


~consentloodje:
metalen plaatje als bewijs dat men bevoegd is om bij nacht de haven te betreden. Zie ook scheepvaartpenning.
Bron: Reglement op het leggen, uit- en invaren van Schepen in de Haven van Harlingen, 1843. Via Google books.


~consentnummer:
meer officiële benaming voor visserijteken.
Het woord heeft eigenlijk alleen betrekking op het cijfermatige deel van het kenteken.
In de binnenvaart werd deze term weinig gebruikt.


~console:
hangende knie die een sterk uitstekend scheepsdeel steunt.
De term wordt wel gebruikt voor die knieën die uitstekende dekken of gangboorden steunen.


~consumptiegarnaal:
garnaal voor de levensmiddellenindustrie. Zie ook pellerijgarnaal.

~contactvaartuig:
vaartuig van de stichting Algemeen Nederlandsch Comité "Onze Marine" met de naam 'Vander Steng' dat het zeewezen bij het Nederlandse volk onder de aandacht moet brengen.
Term uit Maritiem Digitaal voor wat in de liggers van de meetdiensten een propagandavaartuig genoemd wordt.
Bron begripsverklaring: Amstelodamum; orgaan van het Genootschap Amstelodamum, jrg 35, 1948. via Delpher.nl en aldaar reclameschip genoemd.


~container:
1> Engels woord voor elk vormvast voorwerp waarin iets verpakt kan worden. (Dus ook een fles of een doos.)

2> meestal: een gestandaardiseerde, rechthoekige, stalen, constructie, meestal geheel gesloten en aan de kleinste zijde van een dubbele deur voorzien. Containers worden voornamelijk voor het vervoer stukgoederen gebruikt.
Zie verder bij containerschip.

Voorkomende standaardmaten:
20 voet (6m) container: l: 5898 mm, b: 2350 mm, h: 2590 mm; totaalgewicht: 30.480 kg, lediggewicht: 2.230 kg, laadvermogen: 28.250 kg max. inhoud: 30,1 m3.
40 voet (12m) container: l: 12032 mm, b: 2350 mm, h: 2590 mm; totaal gewicht 30.480 kg, lediggewicht: 3.740 kg, laadvermogen: 26.740 kg max., inhoud: 67,6 m3.
40 voet hoog: l: 12032 mm, b: 2350 mm, h: 2895 mm; totaalgewicht: 30.480 kg, lediggewicht: 3.940 kg, laadvermogen: 26.540 kg max., inhoud: 76,2 m3.
SSC, Short Sea Container: l: 13506 mm, b: 2350 mm, h: 2590/2895 mm.
Bronnen: o.a. de.wikipedia.org/wiki/ISO-Container, | internationalvanlines.com/container-sizes/

Gerelateerde termen: TEU, koelcontainer, laadkist, plusbak, reefer, stekker, strippen, stuffen, tankcontainer, enz..

~containerbak:
duwbak voor het vervoer van containers. Zie ook containerduwbak.

~containercel:
in het ruim geplaatste stalen constructie waartussen precies één (40 voet) container past. Ook cel of gesloten cel genoemd. Zie ook containergeleider.
O.a. aangetroffen in: Scheepvaartkrant december 2007 en Schip en Werf, de Zee. 1996-10.
Containercellen bemoeilijken het laden, maar men hoeft niet alle containers stuk voor stuk apart met stekkers vast te zetten. Wat weer als voordeel heeft dat er geen personen in de buurt van bewegende hijslasten hoeven te komen. Het gebruik van containercellen heeft in de binnenvaart echter geen grote vlucht genomen.


~containerduwbak,
duwbak voor het transport van containers. Soms ingekort tot containerbak.

~containerduwschip:
sinds circa 2007 in gebruik zijnde term voor een duwschip gebouwd voor het vervoer van containers.
Onder meer gevonden in https://onlinekrant.binnenvaartkrant.nl/2007-18/59378571/12 .


~containerfeeder:
containerschip, dat binnen een klein gebied containers van de ene naar de andere containerterminal vervoert.
Bron: D. Henken (Medewerker Dubbelman Containertransporten).


~containergeleider:
1> stalen constructie, meestal alleen aan de achterzijde van het ruim, die moet voorkomen dat de container, in zijn vlucht, andere delen van het schip (zoals de stuurhut) beschadigt.

2> constructie waarmee de containercellen gevormd worden.
Bron: Schip en Werf, de Zee 2000-1.

~containerkraanschip:
containerschip uitgerust met een flinke hijskraan, waarmee het mogelijk is het schip te laden en te lossen.

~containernummer:
combinatie van 4 letters en 9 cijfers, welke voor iedere container uniek is.

~containeroverslag:
het overbrengen van containers van het ene schip naar een ander schip of naar een opslag of transportmiddel op de wal of omgekeerd.
Overslag heeft niet alleen tussen zeeschepen en binnenvaartschepen, maar ook tussen deze schepen onderling plaats.

Zie ook containerterminal.

~containeroverslaghaven:
haven met een belangrijke containerterminal.

~containeroverslagplaats:
goed Nederlands voor containerterminal.

~containerrederij:
rederij die uitsluitend met containerschepen vaart.

~containerschip:
1> een schip dat voor het vervoer van containers gebouwd is. Meestal is dat een motorcontainerschip, een mcs. In binnenvaartkringen vaak ook dozenvaarder genoemd. [Afbeeldingen.]
De laadcapaciteit van een container schip wordt uit gedrukt in het aantal 'standaardcontainers'/TEU dat vervoert kan worden. De afmeting en vorm van het ruim bepalen of het ruim efficiënt gevuld kan worden. Vooral de breedte is van grote invloed. Vandaar dat containerschepen vaak bepaalde maten hebben. Veel voorkomende breedtes zijn circa 11,5 en circa 14,2 meter ofwel 4 en 5 containers breed. De motorschepen hebben vaak lengtes van rond de 90, 110 of 135 meter. Dat is goed voor resp. 12, 14 en 16 standaardcontainers van 20 voet achter elkaar. Gevaren wordt er vaak met 3 of 4 lagen. Tegenwoordig hanteert men wel de regel dat men maximaal net zoveel lagen hoog, als breed laadt. Bij 5 of zelfs zes lagen gebruikt men de bovenste lagen voornamelijk voor lege containers of containers met een lichte lading.
Een containerschip van ca. 90x11,5m vervoert in vier lagen ca. 192 TEU, eentje van 135x14,2m komt op 320 TEU.
Kleine containerschepen laden meestal maar drie lagen en maar drie of zelfs twee breed.
- De term motorcontainerschip wordt zelden gebruikt, terwijl de term dozenvaarder een bijnaam is die men voornamelijk in de kringen van de containervaart zelf hoort.


2> schip dat containers vervoert.
Containerschepen (1) kunnen ook andere ladingen vervoeren, net zo goed als droge-ladingschepen containers kunnen vervoeren. Containerschepen beschikken in het algemeen niet over een ruimafdekking. Wanneer containerschepen 'gewone lading' vervoeren dan zijn, net zoals bij de overig vrachtschepen, ruiminhoud en laadvermogen belangrijke maten. Vervoert men containers, dan gaat het om laadcapaciteit.


~containerstekker:
op de hoekpunten aan te brengen metalen constructie, waarmee op elkaar geplaatste containers aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Kortweg vaak stekker genoemd.
Door het gebruik van stekkers ontstaat een stabielere stapel. De term is afgeleid van to stack: stapelen.
Bron afbeelding: Wikimedia Commons, Containerverriegelung, Kassander der Minoer GFDL-BY-SA


~containerstuwadoor:
iemand die de bevrachting van containerschepen voor de beschikbare scheepsruimte verdeeld.
Uit Nieuws en Transport van 27 september 2019. Via www.nt.nl


~containerstuurhuis:
in verticale positie verstelbare stuurhut. Dus ook containerstuurhut genoemd. Zie verder bij hefstuurhut / hefstuurhuis.

~containerstuwprogramma:
computerprogramma waarmee men een stuwplan-laadplan voor een containerschip gegenereerd wordt. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met het gewicht van de container en de aard van de inhoud (gevaarlijke stoffen bijv.); met het moment waarop de container aan boord komt en van boord gaat en met de stabiliteit, ligging, diepgang en hoogte van het schip.

~containerterminal:
overslag-, laad-, los- en vaak ook opslagplaats voor containers. In het Nederlands een containeroverslagplaats genoemd. [Afbeelding]

~containervaart:
de scheepvaart betreffende het vervoer van containers.

~conterhamer:
houten vulstuk achter het zwaard. Zie verder bij korthamer.

~continuvaart:
volgens het vaartijdenbesluit: de vaart gedurende 20, of meer uren, per dag.
VOL-CONTINUVAART
: de vaart gedurende 24 uur per dag.
SEMI-CONTINUVAART
: de vaart gedurende maximaal 20 uur per dag.
VERKORTE SEMI-CONTINUVAART
: de vaart gedurende maximaal 18 uur per dag.
DAGVAART
: de vaart gedurende hooguit 16 uur per dag.
Dagvaart hoeft niet overdag plaats te vinden, maar dagvaart mag niet eerder dan 8 uur na de laatste vaart aanvangen en niet langer dan 16 uur duren.

Zie ook: exploitatiewijze binnenvaart.

~contractvaart:
het, onder contract, doen van meerdere reizen voor één verlader. Ook bekend als chartervaart en als relatievaart.

~contraknijp:
hefboom die bij het buigen van houten gangen gebruikt wordt. Zie verder bij knijp.

~contrarondtorn:
een slag, in touw, slang, staaldraad, enz., tegengesteld aan de voorgaande.

~contrasplits:
splits, waarbij het uiteinde, niet terug, maar naar het einde toe, weggesplitst wordt. Er ontstaat daardoor een cirkelvormige lus i.p.v. een druppelvormige.

~contrasturend:
stuurwerk dat tegengesteld stuurt. Draait men het stuurrad rechtsom (met de klok mee) dan maakt het schip een bocht naar links, naar bakboord.

~controlehut:
kleine ruimte waarin de belangrijkste apparatuur, waarmee de werking van motoren en andere installaties gecontroleerd kan worden, opgesteld is.
Een dergelijke ruimte treft men slechts op zelden en dan alleen nog op bepaalde vaartuigen of drijvende werktuigen aan.
Vermelding gevonden in Schip en Werf 1939/4.


~constrictorknoop:
bepaalde knoop veelal gebruikt om (plunje)zakken dicht te binden. Zie verder bij zakknoop.

~constructiewaterlijn, cwl:
de verwachte (ledige) waterlijn, zoals die in het lijnenplan weergegeven is.

~convooi:
in een groep varende schepen. Zie bij konvooi.

~convooivaart:
groepsgewijze vaart. Zie verder bij zie konvooivaart.

~convooivaren:
groepsgewijs varen. Zie verder bij zie konvooivaren.

~convooischip:
schip dat in een convooi vaart. Zie bij konvooischip.

~coöperatief:
onder riviervissers gebruikte betiteling voor hun coöperatieve verkoopvereniging van vis. Deze bezat een eigen visafslag.

~Coöperatieve Binnenscheepvaart Vereniging BA, C.B.V.:
in 1968 opgerichte vereniging van particuliere schippers met het doel te transporteren ladingen te verwerven en deze onder de leden te verdelen. De vereniging is/was gevestigd te Rotterdam. In 2016 fuseerde men met de N.P.R.C.
Met een grote openheid in structuur en handelen probeerde de CBV de concurrentie aan te gaan met de zeer besloten S.W.T..


~Coöperatieve Schippersleenbank Hulp en Vertrouwen:
te Groningen gevestigde schippersleenbank. De bank heeft tussen 1911 en 1939 bestaan.
Het idee achter een coöperatieve leenbank is dat deze goedkoper en sneller werken dan een scheepshypotheekbank.
Bron met uitleg: Verslag der staatscommissie ingesteld bij Koninklijk besluit van 4 Mei 1905, no. 51, enz, enz, Via Delpher.nl.


~Coöperatieve Vereniging van Vijfmeterschepen, CV5M:
belangenorganisatie van Belgische spitsenschippers.

~coppelije:
in de Maasvaart: een paar bij elkaar horende vaartuigen, meestal van één schipper zijnde.
Term die rond 1600 door Maasschippers gebruikt werd. Een coppelije kende meerdere samenstellingen maar bestond gewoonlijk uit één roefschip, een klein paetschip en een pont (overzet) om de jaagpaarden, indien dat nodig was, naar de andere oever over te brengen. Het roefschip kon een hoogmast, maar ook een hoogers zijn.
Bron: Publications de la société historique et archéologique dans le duché de limbourg. Tome xxiii. Tome iii. 1886. Via Google books.

~copperant:
productnaam, later handelsmerk. Schimmel en rotwerend impregneermiddel voor hout-, dekkleden, visnetten en touwwerk.
Genoemd in de Scheldebode van 25 mei 1951 en 15 juni 1951. Via Delpher.


~copralosser:
drijvende elevator speciaal ingericht voor het lossen van copra (gebroken cocosnoot).
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.


~corvijnagel:
stalen pen waarop touwen belegd worden. Zie verder bij korvijnagel.

~Crabschuyt:
zeventiende eeuws scheepstype. Zie verder bij Krabschuit.

~cremaillière:
soort kwadrant of tandheugel zoals bij bepaalde sluizen als duw- of gierboom gebruikt werd.
Bron: G.J. Arends, Sluizen en Stuwen, Delft 1994.
De term schijnt (volgens fr.wikipedia en de.wikipedia) voornamelijk op tandheugels en vertandingen, te slaan.

[Links: Diverse termen inzake sluizen en stuwen.]

~cruiser:
passagiersschip ingericht voor meerdaagse tochten.
In veel gevallen zal met onder cruiser of cruiseschip een zeeschip verstaan, daarom verdient rivier- of Rijncruiser vaak de voorkeur.


~cruiseschip:
passagiersschip ingericht voor meerdaagse tochten. Ook riviercruiser genoemd.
In veel gevallen zal met onder cruiser of cruiseschip een zeeschip verstaan, daarom verdient rivier- of Rijncruiser vaak de voorkeur.


~cubage:
de ruiminhoud in kubieke meters.

~Cummins:
Engels merk scheepsdiesel. In Nederland redelijk bekend van de levering van snellopers. [Afbeeldingen]

~cursusvaartuig:
vaartuig waarmee men tijdens vaarcursussen voor het klein vaarbewijs praktijkervaring tracht op te doen.

~curve:
gebogen stuk spant; een krommer. Zie ook kurf.
Het gebruik van de C in deze term schijnt in het Westfriese dialect gebruikelijk te zijn. Bron: Museumwerf Vader, Broek op Langedijk.


~cutter:
1> baggerwerktuig; verkorting van cutterzuiger. Zie snijkopzuiger.

2> de snijkop van bepaalde baggerzuigers.

~cutterbaas:
verantwoordelijke op een snijkopzuiger. Zie verder bij zuigerbaas.

~cutterdiepzuiger:
diepzuiger uitgerust met een snijkop.
Term aangetroffen in de liggers van de meetdiensten.


~cutterladder:
constructie waaraan de snijkop en zuigbuis hangt. Zie ook snijkopladder.

~cutterzuiger:
baggerwerktuig uitgerust met een snijkop. Zie verder bij snijkopzuiger.

~cycloon:
onderdeel van een gasgenerator, dat de gasstroom in een wervelende beweging brengt, waardoor as, stof en teerresten in het onderste, afneembare deel, de stofbunker, neer zullen slaan. De cycloon is direct achter de brandstofvergasser geplaatst. Volledig eigenlijk cycloonreiniger geheten.

~cylinder:
tonvormig dagsein, beter bekend als sleepton.
Tegenwoordig geschreven als cilinder.


~cylinderolie:
olie, die gebruikt wordt om de smeerpunten van een stoomcilinder te smeren. De olie werd echter ook wel gebruikt om het vlak van stalen schepen te conserveren.
Tegenwoordig geschreven als cilinderolie.



Volgende






Sitemap

© 1997-heden; Vereniging 'De Binnenvaart', Dordrecht. Redactie: Pieter Klein, Amsterdam.
De rechthebbenden kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor de gevolgen van het gebruik van deze site,
noch voor de gevolgen van het gebruik van de in deze site opgenomen links!
Deze site gebruikt cookies!
Zonder toestemming vooraf, is gehele of gedeeltelijke overname van enig deel uit 'Binnenvaarttaal' verboden! Veel inzenders zullen echter een verzoek tot het (her)gebruik van het getoonde materiaal inwilligen. (meer informatie)
Kopieën naar Facebook, Pinterest, en andere doorgeefluiken zijn echter niet toegestaan!

Deze site is geoptimaliseerd voor een resolutie van 1024x768 px.,

U wordt verzocht eventuele gebreken te melden!  (meer informatie)

Mijn dank gaat uit naar ALLEN, die mij met deze site helpen of geholpen hebben.

Pieter Klein:
Redacteur, auteur, ontwerper en webmaster.



Statistieken