De website wordt vernieuwd, hierdoor kunnen er voor korte of langere tijd bepaalde bestanden en/of links ontbreken of storingen optreden. Zie verder bij: Het laatste nieuws :-)
~IALA:
internationale organisatie die zich bezighoudt met de voorschriften voor bebakening op zee. Van deze voorschriften zijn de voorschriften is het SIGNI afgeleid.
~I.F.K.S.,
Iepen Fryske Kampioenskippen Skûtsjesilen:
organisatie van eigenaren van skûtsjes, die tot doel heeft jaarlijks een aantal wedstrijden voor de aangesloten leden te organiseren. Opgericht 1981.
Reeds in de 16de eeuw is er sprake van dit veer dat in Amsterdam zijn ligplaats tot 1605 aan het Rokin en daarna aan de Nieuwezijds Voorburgwal ongeveer ter hoogte van de Wijdesteeg had. Deze plaats stond vroeger bekend als de Pijpenmarkt. In 1870 is die ligplaats nog steeds door het Goudse veer in gebruik. Men gebruikt dan echter geen IJkers, maar pakschuiten en ijzeren trekschuiten. De ligplaats in Gouda stond bekend als het IJkerveer. In de archieven der gilden spreekt men van de dienst als het Goudse IJkerveer, dit bestond naast het Goudse Volksschuitenveer.
Bronnen: diverse beeldbanken, verspreide geschriften, archieven van het Klein Binnenvaardersgild Amsterdam.
~ijkmeester: 1> ander woord voor scheepsmeter met dien verstande dat een ijkmeester gerechtigd is te bepalen waar het ijk geplaatst moet worden en een scheepsmeter, gezien de betekenis van het woord, eigenlijk alleen de metingen verricht.
~ijkmerk,
ijk,
inzinkingsmerk,
ijkteken,
eek,
ek,
ekke:
ingebeiteld of ingebrand teken, danwel een aangehechte strook of plaat, die aangeeft tot waar het schip beladen mag worden. [A>]
Op houten schepen en ten tijde van de eerste ijzerbouw ook kram genoemd. In de 17de eeuw noemde men het een roos.
: de afstand tussen de huidige waterlijn en het ijkmerk opmeten.
Men zou zeggen dat deze van de ijschalen af te lezen is. In de meeste gevallen zullen echter lang niet alle ijkschalen makkelijk af te lezen zijn en is men sneller wanneer men de afstanden vanuit het gangboord op meet.
zone 2 ijk
: ijkmerk dat van toepassing is op de Duitse zee armen. Voor zover bekend van toepassing op de beneden Brake, op de unterweser, en beneden Hamburg op de Unterelbe.
~ijkopname:
het, aan de hand van de ijkschalen, noteren van de inzinking van het vaartuig.
~ijkopnemer:
persoon die, teneinde te kunnen bepalen hoeveel lading er in of uit het schip gegaan is, voor en na het laden of lossen de ijken opneemt.
Gerelateerde term: pontmeter.
~ijkplaatje,
ijkplaat: ijkmerk in de vorm van een los tegen het schip geklonken of gelast plaatje. [A>]
Een ijkschaal kan gebruikt worden om de hoeveelheid lading die er in of uit het schip gegaan is te bepalen. Ze zijn, door hun plaatsing, minder geschikt om de diepgang van een vaartuig te bepalen; daartoe dient de diepgangschaal.
afgaande op de tekening van ir. E van Konijnenburg een ruim zeseneenhalve meter lange roeiboot met een model dat neigt naar dat van een tjotter zij het dan dat holte duidelijk minder is.
~ijsbank:
opeengepakt veld drijfijs.
~ijsbeer:
hardstenen bescherming onderaan een brugpijler. Ook avant-bec genoemd. Zie ook ijsbok.
~ijsbericht:
door Rijkswaterstaat verspreide mededelingen over de aanwezigheid van ijs op de vaarwegen en de eventueel, daarmee verbandhoudende, vaarverboden.
1> zwaar houten blok aan een lange stok, of soortgelijke constructie in staal, waarmee men het ijs rond het schip brak Soms ook tijdens de vaart(2) gebruikt.
1>ijsbord, ijsplank:
bij ijsgang, rond de waterlijn
van het voorschip aangebrachte houten constructie, die beschadiging van de gangen door ijsschotsen moesten voorkomen.
Gerelateerde term: ijsdubbeling.
2> soort van losse stalen band, die men bij ijsgang voor het schip kon hangen.
~ijsbootje,
ijsboot:
meestal een kleine open boot met buitenboordmotor,
waarin een vrieskist geplaatst is en waarmee men langs pleziervaartuigen vaart om ijs (en soms nog andere zaken) te verkopen. [A>]
Deze vorm van beroepsvaart is vrij nieuw en komt alleen in gebieden waar veel pleziervaartuigen op het water komen, voor.
Gerelateerde term: leurboot.
1a>vaartuig speciaal gebouw om ijs te breken.
[A>]
Men maakt wel onderscheid tussen stoom- en motorijsbrkers, er waren echter ook ijsbrekers die vanmaf de wal voortgetrokken werden.
[E>IJsbreken op de zaan.
Opm. wat bij de foto een ijsploeg genoemd wordt is, volgens mijn gegevens, een ijsslof.
De ijsploeg schijnt rond 1880 tot ontwikkeling gekomen te zijn, men zegt dat de zwanehals(boeg) daar een uitvloeisel van is. De ijsslof is waarschijnlijk pas na de introductie van de ijsbreker, dus na 1894 tot ontwikkeling gekomen.
(vaak) een steven, die vanaf net boven de waterlijn,
vrij sterk schuin naar achter loopt, waardoor het vaartuig op het ijs zal schuiven. Bovendien is de steven extra stevig en zwaar uitgevoerd.
De ijsbreker met een smal voorschip welk op het ijs schuift, is een Amerikaanse vinding die in 1894 in ons land geïntroduceerd werd.
~ijsbrug:
aaneenschakeling van houten vlonders waarmee een begaanbaar pad over een dichtgevroren water gelegd wordt.
Uit afbeeldingen blijkt dat er soms alleen een soort aanbruggen gevormd worden en dateen deel van de overtocht per ijsschouw/sleeschuit afgelegd moet worden.
Term aangetroffen in de ordaonantiën van het steigerschuitengilde.
~ijsclausule:
in de overeenkomst tussen schipper en bevrachter op genomen clausule volgens welke men, wanneer men door ijsgang niet kan varen, voor elke dag dat men gedwongen stilligt een vergoeding krijgt.
Deze vergoeding bedraagt vaak ongeveer 50% van het wettelijk geregelde overliggeld. Naar het schijnt kan, wanneer deze clausule niet in de overeenkomst is opgenomen, deze vergoeding middels de rechter toch worden afgedwongen.
~ijscommitée:
samenwerkingsverband van de plaatselijke Kamers van Koophandel en van de scheepvaart afhankelijke bedrijven, die in strenge winters tot passende maatregelen inzake de transporten van en naar deze bedrijven moet komen.
~ijshaak:
soort pikhaak, maar dan met één recht vooruit geplaatste teen en een andere die schuinsweg staat. IJshaken worden gebruikt om schietschouwen/ijsschouwen voort te duwen.
~ijsjacht:
soort ijsschuit, meestal voor de recreatie.
~ijskropping:
ophoping van drijfijs op stromend water.
voor een schip, meestal een sleepboot, geplaatste
drijvende constructie, die onder het ijs schuift en daardoor het ijs breekt, waardoor het schip dus als ijsbreker gebruikt kan worden.
[A>]
Vergelijk: ijsslof.
Alhoewel er aanwijzingen zijn dat er reeds rond 1840 met iets wat men een ijsploegde noemde geëxperimenteerd schijnt te zijn, heeft het tot rond 1880 geduurd voor deze volledig tot ontwikkeling kwam. Hierbij was onder meer de Firma Ceuvel in Amsterdam betrokken. Men zegt dat de zwanehals(boeg) daar een uitvloeisel van is. De ijsslof is later ontwikkeling gekomen. (Bronnen: Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1840 (6) Ingenieur 1891 nr 6).
2> Rotterdamse onderneming die begin twintigste eeuw de havens open trachtten te houden. Voluit: N.V. Sleepvaart Mij. "IJsploeg". In Amsterdam heeft tussen 1879 en 1890 een vereniging met dezelfde naam en het zelfde doel bestaan.
nog niet voldoende bekent. Schip dat ijs vervoert.
Voor het gebruik in ijskelders en naar men zegt ook in brouwerijen werd in vroeger tijd natuurijs gebruikt. In strenge winters won men dat op rivieren en meren, maar ook werd er ijs uit Scandinavië aangevoerd. Foto's in het gemeentearchief van Amsterdam tonen dat er in 1903 ijs uit de Amstel in binnenvaartschepen verzameld werd.
EA>,
EA>,
forse open boot voorzien van schinkels waarmee men toewater oversteekt.
Sommige foto's tonen een Hollandse boot die als sleeschuit gebruikt wordt, andere afbeeldingen tonen vaak meer schouwachtige modellen.
Volgens het Algemeen Handelsblad van 1894 werden er in januari van dat jaar schietschouwen gebruikt om de Maas bij Slikkerveer over te steken.
2> scheepstype. Vermoedelijk een vrij platte en stevige schouw voldoende groot om tenminste 6 personen te kunnen bergen en voldoende stevig om ijs te kunnen breken. Tegen de onderzijde van het vlak waren twee schinkels/schenen aangebracht waarmee de schuit over het ijs schoof/schoot. Over het algemeen Schietschouw genoemd. Ze werden gebruikt om bij ijsgang personen naar de overkant te kunnen brengen.
De term schietschouw wordt echter vaker gekoppeld aan een klein schouwtje met een erg hol vlak, dat door jagers en vissers gebruikt werd. Dat men met deze jagersschouw over het ijs zou gaan, zoals sommigen beweren, lijkt onwaarschijnlijk, maar toch werden deze kwetsbare vurenhouten schuitjes onder meer te Aalsmeer ook op die wijze gebruikt.
Dat er ook een heel andere schiet-ijsschouw bestond, blijkt onder meer uit in een beschrijving van de winter van 1838. Daar zegt men: "Eene schietschouw is een middending tussen eene schuit en eene slede" en in de 'Oude Tijd' van 1871 schrijft men:
"Tot de ijssleden behooren ook de sleeschuiten. ... Zij dienen om, bij ijsgang op onze stroomen, de gemeenschap met de Overmaasche en Zeeuwsche eilanden te onderhouden. Van ouds werden ze daarom ook schietschouwen, en tegenwoordig ... ijsbooten genoemd; maar de ware naam is sleeschuit, want het ding is slee en schuit tegelijk: 't is een schuit op schaatsen, zonder roer, voor en achter vierkant, die in open water geroeid en over de ijsvelden geduwd wordt" (Bron WNT)
Men mag dus aannemen dat de schuit voorzien was van lange schinkels/schenen waardoor de druk op het ijs beter verdeeld werd en het schuitje stabiel staat. Ook verhaalt men dat de schuit, die in gebruik was als veer over de Moerdijk, naast een aantal passagiers, "een aantal kloeken mannen" kon bergen. Een dergelijk vaartuig zal redelijke afmetingen moeten hebben.
De eerder genoemde jagersschouw en de ijsschouw, die beiden schietschouw genoemd worden, blijken in het verleden soms grondig door elkaar gehaald te zijn.
In de aangehaalde passage wordt een verband gelegd tussen de Zeeuwse wateren en de term Schietschouw. Mogelijk heeft dat betrekking op het vissersvaartuig dat Schietschouw genoemd wordt.
Zie ook [E>Winter van 1838] en [E>Willem van Houten].
scheepstype. Vrachtscheepje van het type aak(1).
IJsselaakjes hebben een voorstevenbalk en zijn over het algemeen wat kleiner dan bijv. de Hagenaar of de Hasselteraak. Ze hebben
meestal een beetje volle en hoge kop, een geveegd(1)achterschip en een fraaie zeeg. De boeisels, op voor- en achterschip staan meestal in lijn met de romp,
soms vallen ze iets naar binnen. [A>]
Het type is ontstaan rond de Hollandse IJssel. Ze werden veelvuldig voor het vervoer zand, riet en bouwmaterialen gebruikt. De Rietaak en de Zandaak worden vaak tot de IJsselaken gerekend, terwijl de IJsselaak op zijn beurt soms weer tot de Boeieraken gerekend wordt. De houten IJsselaken waren tot circa 13,5 meter lang. De vrij smalle heve liep tot het bovenboord en de berghouten liepen niet over de heve door.
Verwante term: IJsseljacht,
Oude IJsselaak.
~IJsselkop:
aardrijkskundige naam voor de landpunt op de scheiding van Rijn en IJssel ten zuiden van Westervoort (kmr. 879).
~IJsselman:
een schipper van langs de Hollandse IJssel. Ze voeren een eerste instantie vaak met ijsselaakjes, later met ijsseltjalken. Ze zaten net als de IJsselschippers vaak in de handel en het vervoer van bouwmaterialen.
~IJsselmeer:
watervlakte ontstaan na de afsluiting van de Zuiderzee. Nadien is het stuk dat de naam IJsselmeer is blijven dragen, door droogmakingen en bedijkingen beperkt tot het resterende water boven de Houtribdijk en ten westen van de Ketelbrug.
~IJsselmeerdijk:
dijk langs de kusten en polders van en aan het IJsselmeer.
~IJsselmeerhaven: haven die min of meer direct grenst aan het IJsselmeer.
Na de afsluiting van de Zuiderzee werden de Zuiderzeehavens IJsselmeerhavens, bij de verdere inpoldering van het IJsselmeer ging een steeds kleiner deel van de voormalige Zuiderzee IJsselmeer heten. Toch noemt men plaatsen als Marken en Muiden of zelfs Vollenhove en Elburg nog steeds vaak een IJsselmeerhaven, terwijl kleine vluchthaventjes, zeker als ze van na de aflsluiting zijn geen IJsselmeerhavens genoemd worden. Het lijkt dus een beetje een persoonlijke kwestie.
~IJsselmeerkotter: motorvaartuig dat gebruikt wordt voor de visvangst op het IJsselmeer.
~IJsselmeerkust:
de natuurlijke en kunstmatige oevers van het IJsselmeer voor zover deze ook reeds deel uitmaakten van de Zuiderzeekust.
~IJsselmeerpolder:
elk der droogmakerijen die na 1932 in het IJsselmeer tot stand gekomen zijn. De Noordoostpolder, Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland.
~IJsselmeervisser: 1> willekeurig vaartuig, dat gebruikt wordt om op het IJsselmeer vis te vangen. De nieuwe types worden over het algemeen motorkotter, soms ook IJsselmeerkotter, genoemd. [A>] Tot de oudere types behoren onder meer: de Aken(2),
de Bollen(1),
de Zeeschouwen,
de Schokker,
de Staverse jol,
de Botter
en de Zeepunter.
2>visser die hoofdzakelijk op het IJsselmeer vist.
~IJsselmeervisserij:
de visserij op het IJsselmeer.
~IJsselschipper: schipper, die zand beugelde en vervoerde op de Hollandse
IJssel.
~IJsselstoomboot:
vermoedelijk een stoomgoederenboot, die (vanuit de belangrijke havenplaatsen) een geregelde dienst op plaatsen langs de Rijn onderhoudt.
niet al te grote Hollandse tjalk, echter minder hoekig en wat sierlijker van lijn. Vooral voor het beugelen en transport van zand gebruikt. Vaak voorzien van paviljoen(2). De mooiste scheepjes werden soms IJsseljacht en soms ook paviljoenjacht genoemd. [S>Tjalken.]
voor een schip, meestal een sleepboot, geplaatste drijvende constructie, die op het ijs schuift en daardoor het ijs breekt, waardoor het schip dus als ijsbreker gebruikt kan worden. Door sommigen, abusievelijk, ijsploeg genoemd.
[A>]
De ijsslof schijnt rond 1879 door dhr. Rutters Amsterdam bedacht te zijn. De firma Ceuvel ontwikkelde het idee verder, terwijl de firma Goedkoop voor de bouw zorgde. De ijsploeg is van eerdere datum. (Bron: Eigen Haard 1818 nr. 7)
~ijssteven: 1> i.v.m. het varen door ijs extra sterk gebouwd voorschip.
Zie ook ijsversterking.
~ijstoeslag:
bepaalde extra vergoeding aan de schipper, wanneer er bij ijsgang of vriezend weer gevaren moet worden.
IJstoeslag wordt soms ook ijsgeld genoemd.
~IJsseltol:
elk der watertollen die op de IJssel geheven werden.
~ijsversterking:
in verband met het varen door ijs in het voorschip aangebrachte verstevigingen.
Deze verstevegingen bestaan meestal uit extra dikke huidplaaten, extra of extra zware spanten en mogelijk ook stringers. Spanten en platen kunnen ook als dubbeling aangebracht zijn. IJsversterkingen treft men niet alleen op ijsbrekers, ijsbrekende sleepboten, maar ook op diverse vrachtschepen, in het bijzonder tankschepen, aan.
Dit gebeurde onder meer voor brouwerijen, voor de ijskelders die bij sommige langoederen waren en voor de visserij.
Onder meer genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
Bron: Scheepvaartmuseum Amsterdam. Aldaar omschreven als: Model van een ijsvlieger van het Lingense veer. Gebouwd naar opmetingen door Maurice Kaak van de ijsvlieger in de collectie van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen.
~ijsvrij:
zonder noemenswaardige hoeveelheden vast ijs of drijfijs.
~ijszaag:
lange handzaag met zeer grove vertanding. De ijszaag wordt onder andere gebruikt bij het doorijzen en wanneer men bij ijsgang een strook rond het schip ijsvrij wenst te houden.
~IJveer:
naam en algemene aanduiding voor de vaartuigen van het Gemeentelijk
Vervoer Bedrijf Amsterdam, waarmee een oeververbinding tussen het
centrum van de stad en Amsterdam-noord onderhouden wordt. [A>]
Reeds in 1308 wordt er gesproken van een veerdienst tussen de monding van de Amstel en de Volewijk (Voelwije) in het huidige
Amsterdam Noord. Of het IJveer daarmee een plaatsje in het Guinessbook of records verdient, is me niet bekend.
Vanaf 1897 tot op heden (2011) is het veer in handen van de Gemeente en heeft het bijna altijd gevaren.
Echter in verband met brandstofschaarste voer de pont tussen 1 april en half augustus 1945 niet, maar vormden zes ponten, samen met enkele schuiten een pontonbrug van de Ruijterkade naar het Tolhuis. De schuiten vormden het beweegbare deel dat ten behoeve van de scheepvaart op gezette tijden uit gevaren werd.
2> bij vorst een strook water rond het schip vrij houden. Dit om schade aan het eigen schip, andere schepen, meerpalen en wallekanten te voorkomen.
Vermeld in: Reglement voor de haven der stad Amsterdam 1834
~ijzer:
1>klipperijzer:
hiermee wordt in de binnenvaart een bepaalde soort staal, het zogenaamde puddelijzer bedoeld.
De eerste ijzeren binnenvaartschepen verschenen reeds voor 1840. Dit waren voornamelijk stoomschepen. De eerste ijzeren vrachtschepen (sleepschepen voor de rijnvaart) volgden spoedig. Het eerste stalen zeilschip, in de liggers omschreven als een zeilaak, zou in 1864 gebouwd zijn. Rond 1870 verschijnt de eerste ijzeren tjalk en rond 1877 de eerste Klipper. Dit alles voor de liggers van de meetdiensten.
Ik heb de indruk dat er in deze liggers niet altijd een betrouwbare scheiding tussen ijzer en staal gemaakt wordt.
Wanneer een schipper het woord ijzer of staal gebruikt kan hij, over het algemeen, zowel ijzer als staal bedoelen. Hij wijkt daarin niet af van de woordkeuze van veel walbewoners, waar ook de meeste personen het verschil tussen ijzer en staal niet kennen.
Wanneer een schipper het echter heeft over een ijzeren schip in tegenstelling tot een stalen schip, dan bedoelt hij een schip dat gebouwd is van een materiaal dat door schippers vaak aan geduid wordt als puddelijzer.
Over de verschillende officiële benamingen en de productie van staal is het nodige op internet te vinden. [E>Een voorbeeld.
3> hulpstuk van de korvenmaker bij het vlechten van tenen korven en kubben. Ook goot of aanslagijzer genoemd.
Met de goot wordt de ingestoken teen weer terug naar de buitenzijde gebogen.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~ijzerbeslag:
van staal, smeed- of gietijzer gemaakte beslagdelen.
Van dit vaartuig is slechts één vermelding en één afbeelding bekend. Volgens G.J. Schutten zou 'IJzeren varken' de bijnaam van de Overzeese beurtzomp zijn.
~ijzerglimmerdekverf: dekverf
met metaalsplinters, waardoor een stroef oppervlak ontstaat. Zie ook: antislipverf.
~inbijten:
door het hakken van wakken, bijten een schip door het ijs in de haven brengen.
Zie ook bijten, doorijzen.
~inbinden:
het vastzetten van een zegen aan de onder- en bovenreep. Zie verder bij staaien.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~inblaascompressor:
onderdeel bij een inblaasmotor. Luchtpomp waarmee de inblaaslucht onderdruk gebracht wordt.
~inblaaslucht:
gecomprimeerde lucht waarmee, bij inblaasmotoren, de brandstof in de verbrandingsruimte gebracht wordt.
~inblaasmotor, compressormotor:
in 1893 door Rudolf Diesel ontwikkelde motor, waarbij de brandstof met behulp van samengeperste lucht in de verbrandingsruimte gebracht wordt. Deze lucht had men nodig om de brandstof, tegen de compressiedruk in de cilinder in, in de verbrandingsruimte te brengen. In 1927, met de komst van de, door Robert Bosch uitgevonden, hoge druk brandstofpomp kwam er langzaam een eind aan het bestaan van deze inblaasmotoren.
~inblaasvat:
onderdeel bij een inblaasmotor. Luchttank waarin de voor de brandstofinspuiting noodzakelijke, gecomprimeerde, lucht wordt opgeslagen.
~inbraak:
plaat waar een dijkdoorbraak is geweest.
~inbuigen:
van inhouten of stalen spanten: door buigen passend maken.
~inclinatie:
de mate waarin de ligging van een kompasroos of naald afwijkt van horizontaal.
De inclinatie is eigenlijk de hoek dat een vlak ten opzichte van een standaard vlak heeft. De inclinatie van het aardmagnetisme ten opzichte van het aardoppervlak in Nederland bedraagt ca. 67 graden. Op de magnetische polen van de aarde is dat 90 graden. De voor Nederland geproduceerde kompassen zijn gecompenseerd voor de in Nederland voorkomende inclinatie. De kompasroos, naald, zal dus horizontaal liggen. Reist men echter verder noordwaarts dan zal het kompas steeds verder voorover gaan duiken, waardoor er een afwijking in de aanwijzing, een declinatie zal ontstaan.
~ingestraakt:
van een sterk naar binnenliggende rand voorzien.
Vlaamse term die in verband met berghouten en stuiten gebruikt wordt. Deze hadden (op houten schepen) soms een duidelijk zichtbare rand om de lijnen van het schip beter uit te laten komen. Het vormt tevens een droge-naad.
~inhalen: 1> verouderde term voor het de sluis in laten varen van schepen.
De term werd (in de zuidelijke Nederlanden) gebruikt in de trant van: "We gaan de sluis inhalen".
Het andere inhalen, van harder gaan dan een ander noemt men in de binnenvaart oplopen. Het passeren van het opgelopen schip voorbijlopen.
~inhieuwen, hieuwen: 1> van ankers: het omhoog halen van het
anker.
De term is voornamelijk van toepassing wanneer het anker met de hand of met een braadspil, stukje bij beetje omhooggetrokken wordt. Wanneer men een ankerlier gebruikt, spreekt men in het algemeen van opdraaien of indraaien.
2> in het algemeen: iets naar boven of naar zich toe trekken.
INKET is mogelijk Fries. Rond Bunschoten gebruikt men de term huifje.
De termen KIB, KIBBE en KOBBE zijn geen dialectvorm van keb en kebbe, maar van kub en kubbe. Zie aldaar.
~inkomen: 1> het inhalen van de lijnen aan de zegen, waarmee men dan de zegen naar zich toe trekt. Dit kan zowel op de hand, als met een paard, als met de spil gebeuren. Ook aanhalen, aantrekken, aandraaien, bijtrekkenbijdraaien, bijhalen en landen genoemd. [Diverse termen inzake de visserij>.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~inkorthaak:
op een moderne hijshaak gelijkende haak echter met een zeer smalle bek bestemd om rond kettingschalmen te haken.
[E>inkorthaak]
Gerelateerde term: inkortklauw.
~inkortklauw:
twee-tenige korte en stevige metalen 'haak', die om een kettingschalm past, waarmee men kettingstroppen in kan korten. Vroeger vaak met langere 'tenen' en ook duivelsklauw genoemd. [E>moderne inkortklauw]
Gerelateerde term: inkorthaak.
~inkrimpen: 1> het schip met de kop in de wind draaien en houden.
2>oploeven. (In beide betekenissen vrij onbekend.)
4> uitsparing in de ondergrond, waarin een voorwerp geheel of gedeeltelijk verdwijnt.
INGELATEN GANG
:
een gang, die tussen de andere gangen aangebracht is en waarbij de naast liggende gangen versmald zijn. Zie ook insteker.
~inlaatbijt:
bijt in het ijs waardoor men de zegen onder het ijs brengt.
Diverse termen inzake het vistuig L> .
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
Vanaf de inlaatbijt brengt men het zegen met de spoelstok via tussen liggen bijtjes naar de uitlaatbijt. Dit noemt men spoelen.
~inlaatsluis:
sluis bestemd om water in een bepaald gebied toe te laten. Over het algemeen dienen deze de sluizen de waterhuishouding en slechts indirect de scheepvaart. Aangezien ze in normale stand gesloten zijn, zijn ze ook niet in de vaarwegen zelf opgenomen. Een bekende inlaatsluis is de inundatiesluis, maar ook de irrigatiesluis is een inlaatsluis. Deze dient specifiek de landbouw. In Nederland is de grens tussen irrigatie- en inlaatsluis vaak moeilijk te trekken. Zie ook hevel. [Gerelateerde termen>]
Het begrip is onder meer te vinden in: Sluizen en Stuwen door G.J. Arends Delft 1994.
~inlegpremie,
inleg:
bedrag dat men moet betalen wanneer men als deelgenoot bij een onderlinge toetreedt (meestal een zeer klein percentage van de verzekerde waarde van het schip).
~inlegspie,
meeneemspie:
bij oudere 'werktuigen' een veel gebruikt 'machine'onderdeel. Een klein 'balkje' van staal dat klem in een uitsparing op een as past, maar meestal een met een zeer geringe speling in de ruimte, uitgespaard in het voorwerp rond die as, ligt. Onder andere toegepast tussen schroefas en schroef en tussen de verschuifbare tandwielen van lieren en de lierassen.
~inlieren:
iets met een lier naar 'binnen' draaien.
~in-lijn-koppeling, langhalskeerkoppeling:
keerkoppeling waarbij de verschillende mechanismen zoveel mogelijk achter elkaar geplaatst zijn en waarbij de ingaande en uitgaande as op één lijn liggen.
Meestal gebruikt wanneer men daarmee geen last verplaatst, dus wanneer het makkelijk gaat. In andere gevallen spreekt men vaak van inhieuwen.
Gerelateerde term: uitpalmen. 2> onjuist gebruikt als synoniem van inhalen, binnentrekken.
Onder meer bij Dr. Th. H. van Doorn in Terminologie van Riviervissers in Nederland heeft men het over "met de spil inpalmen".
~insertplaat:
tegen of in de huid aangebrachte versteviging, in de vorm van een dikke plaat. onder meer toegepast voor de montage van onderdelen van een waterjet.
~inspectieschip: vaartuig dat voor de toezicht op (de toestand van) het vaarwater (en de daarbij behorende kunstwerken) gebruikt wordt.
In eerste instantie was de term min of meer gereserveerd voor zeegaande vaartuigen van de overheid. Later wordt de term ook voor binnenvaartschepen en voor schepen van niet-overheden gebruikt.
~Inspectie verkeer en waterstaat,
I.V.W.:
overkoeplend overheidsorgaan waarin sinds de oprichting in 2001 onder meer de scheepvaartinspectie opgenomen werd.
Bij het samengaan van departementen in 2012 kwam de dienst bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Het woord is afkomstig van inspit. In Vlaanderen gebruikte men namelijk ook bij houten helmstok een constructie waarbij het hout IN de roerkop gestoken wordt.
Volgens Maurice Kaak zou het Nederlandse helmHOUT in Vlaanderen een helmSTOK genoemd worden.
~inspit:
stalen staaf die in de kop van het roergestoken wordt en als helmstok fungeerd. Vergelijk inspet.
In tegen stelling tot een helmstok is de inspit altijd uitneembaar. Mr Jhr. J. van Lennep maakt dit onderscheid echter niet.
Voor de bewering dat deze term in het Nederlands ook voor houten helmhouten gebruikt werd, heb ik geen bewijzen kunnen vinden. In het Vlaamse taalgebied kent men dat echter wel.
~insteekhaven:
vrij smalle haven, die direct op een vaarwater of andere haven uitmond.
~insteken:
EEN NIEUW BOORD INSTEKEN
: bij houten schepen een (deel) van een gang
of boord vervangen.
~insteker: 1>gang die, tussen andere gangen in ligt en bij één van de stevens begint, maar niet tot de andere steven doorloopt.
Gerelateerde termen:
geerd,
soldatengat,
vrinksel.
2> het midderste deel van het boeisel bij onder meer de botter.
Bij de botter bestaat het totale boeisel uit een voor- en achterboeisel met daar tussen de insterker.
3> vrij onbekende term voor een opsteker, die tegen de onderkant van de botteloef aangebracht is.
~instructieschip:
meestal niet varend schip, waarop praktijklessen voor de binnenvaart
gegeven worden. Zie ook: opleidingsschip.
~instructievaartuig:
meestal een varend schip, waarop praktijklessen voor de binnenvaart
gegeven worden. Zie ook: opleidingsschip.
~insplitsen: 1> door middel van een splits vormen of met elkaar verbinden.
Het is in dit geval moeilijk aan te geven wanneer men alleen het woord splitsen danwel het woord insplitsen moet gebruiken.
2> een voorwerp in een touw
of een staaldraad opnemen, door het touw, of de staaldraad, strak om het voorwerp te leggen en met een splits vast te zetten.
betonnen caisson van 24x17,5x4,5 meter. Oorspronkelijk bedoelt om bij de landing te Normandië gebruikt te worden voor de aanleg van havens. Hier in Nederland onder meer gebruikt om in 1945 het gat bij Westkapelle te dichten.
Het was de middelste maat van de drie caissons die voor de landing in Normandië ontworpen waren. De andere maten waren de Beetle en de Phoenix.
~internaatschip:
vaartuig, waarin een schippersinternaat of soortgelijke instelling gevestigd is.
De Stichting Hervormde Internaten voor schipperskinderen had onder meer drie kempenaars, 'Prinses Margriet', 'Prinses Marijke', 'Prinses Irene', en een wat kleiner schip, 'Koningin Wilhelmina', als internaat schip. De drie eerste schepen hadden een ligplaats in Zwolle, Groningen en Rotterdam.
Er waren echter meer instellingen met internaatschepen. Het pantserschip 'De Schorpioen' fungeerde met de naam Prinses Margriet als internaatschip voor de zeevaartschool in Den Helder. Het opleidingsschip de 'Pollux' was behalve een opleidingsschip ook een internaat. De 'Bonaire' fungeerde onder de naam 'Abel Tasman' als internaatschip voor de zeevaartschool 'Abel Tasman', Delfzijl. Het passagiersschip 'Erasmus' deed dienst als internaatschip in Dordrecht onder de naam 'Hollands Glorie'. Verder was er nog de 'Jan Backx' in Rotterdam, maar daarmee is de lijst waarschijnlijk nog niet compleet.
~Internationaal (scheeps)registratie nummer:
zie bij Europanummer.
~intimmeren:
voor permanente bewoning geschikt maken. Zie ook: betimmeren,
~intrekken:
van de romp van een schip: in breedte minder worden. Meestal gebruikt voor een vermindering in het horizontale vlak. Voor het vertikale vlak bezicht men de term invallen.
~intrekking:
de mate waarin de romp van een schip in breedte minder wordt. Meestal gebruikt voor een vermindering in het horizontale vlak. Voor het vertikale vlak bezicht men de term invalling.
~inundatiesluis: inlaatsluis die gebruikt wordt om een bepaald gebied onder water te zetten. Meestal heeft dit een militairstrategische reden. Aangezien de sluizen in normale stand gesloten zijn, zijn ze ook niet in de vaarwegen zelf opgenomen. [Gerelateerde termen>]
Het begrip is onder meer te vnden in: Sluizen en Stuwen door G.J. Arends Delft 1994.
~invaart: 1> een doorvaart, die toegang tot een min of meer afgesloten gebied, bijv. een haven, een sluis e.d., geeft, maar ook de toegang van een meer naar smal water o.i.d. Zie ook invaartopening.
~invallen: 1> bij het richten van de mast, onder meer bij de Botter: bij deels opgerichte mast, met meerdere mensen tegelijk aan de strakgezette voorstag gaan hangen opdat de mast met een beetje snelheid tot in de mastkoker komt.
Men doet dit om met een minder lange takel, toch de mast geheel overeind te krijgen. Voor het richten gebruikte men minstens een vier- of een vijflasttakel. Voor een lange takel heeft men dus erg veel touw nodig, terwijl men bij het laatste stuk van het overeind zetten nog maar nauwelijks kracht nodig heeft. Door de mast een flinke zwiep te geven bespaart men een hoop werk.
3> met gebruikmaking van het eigen lichaamsgewicht extra kracht zetten bij het hijsen of inhieuwen.
Verouderd: WNT-online.
4> van de romp van een schip: in breedte minder worden. Naar binnen vallen. Uitsluitend gebruikt voor een vermindering in het vertikale vlak. Voor het horizontale vlak bezicht men de term intrekken.
~invaller:
in bepaalde streken gebruikte term voor wat elders een kalf genoemd wordt; een op het vlak liggend vulstuk tussen twee tegenover elkaar staande kimknieën of krommers. In NW-Overijssel ook nobeltien genoemd.
Bron: G.L. Berk, De Punter.
~invalling:
de mate waarin de romp van een schip naar binnen valt.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~inzetter:
persoon die er voor zorg draagt dat de zegen op correcte wijze uitgezet wordt. Bijvoorbeeld op de klepvlotvisserij van toepassing. Elders ook bovenman, uitzetter of voorzetter genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
verwisselbaar deel in de zuigerbodem. Bij Kromhout motoren wel paddestoel genoemd.
Men spreekt van zuigerbodem, maar men bedoelt de bovenkant van de zuiger. De kant die gesloten is.
~inzinking:
de afstand tussen de huidige waterlijn en de waterlijn van het ledige schip.
HET VLAK VAN INZINKING
: het vlak dat door de, op dat moment heersende, waterlijn loopt.
HET VLAK VAN GROOTST TOEGELATEN INZINKING
: het vlak dat, bij een volledig geladen schip, door de dan heersende
waterlijn loopt. Dit vlak is d.m.v. ijken of inzinkingsmerken op het schip aangegeven.
~inzwaaien:
het stroomafwaarts draaien van de toegetrokken zegen. De zegen komt daarmee in de positie te liggen waarin hij binnegehaald kan worden. In plaats van bijzwenken spreekt men plaatselijk ook van bijzwenken, bijkomen, bijslaan, bijzwaaien, omkomen, dwarstrekkenenz. [Diverse termen inzake de visserij>.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~Internationale Vereniging het Rijnschepenregister,
I.V.R.:
op 14 november 1947 te Rotterdam opgerichte Internationale Vereniging voor het houden van het Rijnschepenregister. Later worden de doelstellingen meer omvattend en omschrijft men het als:
"Internationale Vereniging voor de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de binnenvaart en de verzekering en voor het houden van het register van binnenschepen in Europa."
(citaat website I.V.R.).
~IVS-post:
kantoor, waarin de gegevens met betrekking tot de aangemelde schepen verzameld wordt.
Zie ook: I.V.S.90.
~I.V.S.90,
Informatie- en VolgSysteem Scheepvaart: Scheepvaart begeleidingssysteem, dat voornamelijk gebruikt maakt van marifoonverbindingen tussen de schepen en IVS-posten. [E>]
Verwant: Z.H.I.S.