Fragment uit: "Herinneringen aan de Rijnvaart 1963/1964" van Adri J. Tijman.
Copyrights: A.J. Tijman.
Bewerking: P.Klein
De vlotvaart op de Rijn en
zijrivieren heeft ongeveer vijfhonderd jaar bestaan, en vergde een
bijzondere organisatie. Bomen werden gerooid in het Zwarte Woud,
vervoerd naar Mannheim, waar de “Holländer” (lang en recht
naaldhout voor masten en funderingen) tot vlotten werden samengebonden
door “Holländer Holz-Floßcompagnieen”. Ook Mainz was een
plaats waar vlotten werden samengesteld, maar de omvang hiervan was in
deze plaatsen gelimiteerd door de natuurlijke beperkingen van het
Binger Loch. Vooral Kamp-Bornhofen had een reputatie hoog te houden als
kenniscentrum van de vlotvaart. Naarmate de Rijn verder werd afgedaald,
werden de vlotten groter. De laatste toevoegingen werden gedaan in
Düsseldorf, waar de vlotten een maximum afmeting hadden van
circa 60 x 500 meter, ofwel circa drie hectare. Vanwege de lengte
werden ze scharnierend geconstrueerd, en voor de bemanning werd er soms
een heel dorp op gebouwd. Hoog boven iedereen uit torende de
Floßmeister (vlotvoerder)
op zijn troon. Er zijn vlotten bekend waarop zeshonderd mannen waren
gehuisvest. En klein deel van de bemanning was vast vlotpersoneel, de
rest werd als dagloner ingehuurd. Als de vlotten in Nederland bij
stukjes en beetjes werden ontbonden, gingen ze te voet weer terug naar
de dorpen en steden waar ze vandaan kwamen. De vlotten konden wel tien-
tot vijftienduizend kubieke meter hout bevatten, samengebonden in
pakketten tot anderhalve meter dikte! Met de komst van nieuwe
bouwtechnieken (prefab, kunststof, huizen met betonnen- in plaats van
houten vloeren, stalen schepen) ging de eeuwenoude vlotvaart in 1972
definitief ter ziele. Zelfs de
navigatietekens
zijn uit het Rijnvaartreglement geschrapt, ten teken dat de vlotvaart
definitief en voor altijd ten grave is gedragen.
Een houtvlot met sleepboot ter hoogte van de Lorelei.
Bron: Archief Hentry Platje (Fragment).
Aanvulling
Uit nader ingewonnen informatie is gebleken dat de vlotten een dikte
konden hebben tot 3 meter. Een vlot had natuurlijk geen vastgestelde
maten. De maten hielden verband met de breedte en diepte van het
vaarwater (, de
stroomsnelheid ?) en de
totale hoeveelheid te transporteren stammen. De ene keer zal een vlot langer,
breder of dikker geweest zijn, dan een andere keer.
De stammen lagen per laag haaks op elkaar en werden met touwen
(staaldraden?) en vlotbalken
bij elkaar gehouden.
Zie ook de tekst Vlotvaart.
De vlotten dreven, tot begin twintigste eeuw, op eigen kracht, geholpen en gestuurd door vele
roeispanen en
vaarbomen, de rivier af. In de
nadagen van de vlotvaart mochten ze echter uitsluitend met
sleepboothulp
getransporteerd worden.
De vlotten hadden veelal de grotere (haven)steden als eindbestemming.
Al zijn de vlotten verdwenen, in sommige steden heeft men nog steeds
een vlothaven. Het hout werd
onderandere gebruikt voor de fundering van gebouwen.