Verhalen is een vaartuig over korte afstand, meestal op het zelfde vaarwater, verplaatsen. Hierbij maakt het niet uit of men handkracht, een eigen voortstuwing (mechanische) hulpmiddelen op de wal of het schip, of de hulp van een sleepboot of duwboot
gebruikt.
Het kwam vroeger vrij geregeld voor dat men moest verhalen, maar door de schaalvergroting is het de laatste decennia, zeg maar zo vanaf de jaren zestig, wel flink afgenomen.
Enkele situaties waarin men kan moeten verhalen zijn:
Wanneer men langszij een ander vaartuig, dat wil vertrekken, gemeerd ligt.
Wanneer men door op te schuiven, plaats voor een ander schip kan maken.
Wanneer men op een ligplaats ligt, waar een ander schip moet laden of lossen.
Wanneer men geladen of gelost wordt met een installatie die niet verplaatsbaar is of kan worden. De meeste schepen zijn namelijk wel zo lang dat de laad- of losinstallaties het ruim van het schip niet vanaf één punt kunnen bestrijken.
Een laad- of losplaats verlaten en in dezelfde haven een andere ligplaats kiezen, noemt men eveneens verhalen.
Wanneer i.v.m. de voortzetting van de werkzaamheden een baggermolen,
bok of ander drijvend werktuig verplaatst wordt, is ook dat verhalen. Deze werktuigen zijn daartoe meestal met
verhaallieren uitgerust.
Bij duwcombinaties spreekt men wel van verhalen wanneer dit voor de voortgang van het laden of lossen noodzakelijk is, maar men noemt het verleggen wanneer men een eenheid verplaatst, omdat men het een bepaalde tijd niet nodig denkt te hebben.
Alhoewel men, wanneer zulks met mankracht geschied, daarvoor
dezelfde technieken gebruikt, wordt het dusdanig verplaatsen van het
schip, dat het in een gunstige vertrekpositie komt, geen verhalen genoemd. Het
moet dus, na het verhalen ook een redelijk tijd weer blijven liggen. In
de tijd van de zeilvaart
moest men namelijk, vrij geregeld, eerst aan hogerwal,
uit een havenkom of
andere onmogelijk hoek, zien te komen, voordat de reis werkelijk aangevangen kon worden.
Wanneer men met meerdere schepen naast elkaar ligt en een
binnenligger
vertrekt, schuiven alle daar buiten liggende schepen een eindje op.
Ondanks de zeer geringe afstand van de verplaatsing wordt dit toch verhalen genoemd.
Kleine vaartuigen worden op de hand verhaald. Bij niet al te
veel wind zijn schepen, tot een meter of dertig, gewoon door trekken of
duwen te verhalen. Bij grotere schepen moet men meestal een beroep doen
op de ankerlier,
dat daartoe van verhaalkoppen
voorzien is. De grote sleepschepen hadden soms aparte verhaallieren en ook op sommige sluizen en enkele kades in sommige havens waren soms mechanisch aangedreven verhaalkoppen aanwezig.
Sinds de komst van de motor,
wordt er steeds minder op de hand of met de lier verhaald. Zo er tegenwoordig
een lier gebruikt wordt, is dit vaak een mechanisch aangedreven lier.
Grote sleepschepen hebben de laatste decennia vaak een boegschroef om makkelijker te kunnen verhalen.
Afhankelijk van de grootte van het vaartuig en de sterkte van
de wind kan men een schip 'op de hand' verhalen door te
bomen,
te wegen, te
jagen
of te roeien,
maar er zijn nog andere technieken.
Bij het, langs dezelfde zijde van het vaarwater, verplaatsen van een
vrij licht vaartuig 'boomt' men vaak met de
pikhaak.
Men plaatst deze niet in het vaarwater maar tegen de wal, andere
schepen, remmingwerken,
enz. Ook wordt de pikhaak gebruikt om het vaartuig voort- of bij te
trekken, danwel af te duwen.
Wanneer het schip, bij een stevige wind, aan
lagerwal
ligt, moet men soms wel gaan duwen. De kracht waarmee het schip tegen
de wal gedrukt wordt veroorzaakt dan soms zoveel wrijving, dat er
nauwelijks beweging in het schip te krijgen valt. In zo'n geval duwt men vanaf de
wal, waarbij men het schip dan zowel van de oever af, als in de
gewenste richting duwt.
Meestal gebruikt men echter een touw om het schip te verplaatsen en
over het algemeen trekt men vanaf het schip en niet vanaf de wal. Ligt
men min of meer aan lagerwal dan wordt het touw op een
bolder,
meerpaal,
o.i.d., die een eind weg staat, gezet en als de andere touwen los
gegooid zijn, begint men aan het touw te trekken. Meestal trekt men vanaf het
voordek, als men naar voor wilt en van het achterdek, als men naar achter wilt.
Ligt men aan hogerwal, dan zet men zowel een voor- als achtertouw een
eindje weg en gooit daarna de rest los. Door de wind waait het schip een
eindje uit de oever en verplaatst zich daarbij in de gewenste richting.
Wanneer de touwen strak staan, trekt men het schip bij (weer tegen de wal). Bij
lichte schepen kan men het touw gewoon inpalmen, d.w.z. op de
hand naar binnen trekken. Bij harde wind en bij zwaardere schepen moet men
het touw doorbochten of met de lier inhieuwen.
Doorbochten gaat als volgt in zijn
werk. Men trekt het touw strak en slaat het een aantal maal rond een bolder.
Terwijl men het vrije eind met de ene hand vasthoudt, pakt men met de andere
hand het touw, tussen schip en wal beet en trekt, zoveel mogelijk haaks
op de richting waarin het touw loopt, er stevig aan. Hierdoor komt er een
bocht in het touw. Vervolgens laat men de bocht los, waardoor het touw
slap komt te hangen, en haalt zo snel mogelijk de slagen, die rond de bolder
van het schip liggen, door, tot het touw weer strak staat. Dit herhaalt
men een aantal maal. Doorbochten kan men ook met z'n tweeën doen.
Het tweede persoon kan dan op de kant gaan staan en het touw ongeveer halverwege
beet pakken. Men trekt dan gunstiger en bovendien kan men veel meer kracht
zetten. De tweede man kan ook op of aan het touw gaan hangen. Is men alleen,
maar lenig en snel genoeg dan kan men ook één of twee voeten
op het touw zetten en het lichaamsgewicht het werk laten doen. Komt men
ook dan kracht te kort dan kan men het touw dubbel zetten. D.w.z. men zet
de lus op de bolder van het schip, legt het touw rond een bolder op de
wal en zet het daarna weer op de bolder van het schip. Op die wijze wordt
er een half-last takel gevormd en kan men,
als er geen wrijving zou zijn, twee maal zoveel kracht zetten als met een
enkel touw. Helpt ook dat niet dan zal men het schip met behulp van een
lier of de motor moeten verhalen. Het doorbochten wordt niet alleen gebruikt
bij het verhalen. Ook voor het goed strak zetten van de meerdraden en
vallen wordt deze techniek gebruikt.
Als het te zwaar wordt om op te hand te verhalen gebruikt men dus de
ankerlier of als men dat heeft, een verhaallier. Bijna elk ankerlier is
voorzien van één of meer verhaalkoppen. Men slaat het touw
een aantal maal rond de verhaalkop en terwijl men stevig aan het touw trekt,
draait men de ankerlier rond. Om het touw netjes naar de verhaalkop te
geleiden zijn op de bovenrand van het vaartuig, vlak voor de
verhaalkop(pen) verhaalkammen
of verhaalrollen aangebracht.
Wanneer men noch op de hand (zelfs niet met extra mankracht), noch met
de lier kan verhalen of wanneer men over een vrij grote afstand moet verhalen,
gebruikt men meestal de normale voortstuwing van het vaartuig.
Sleepschepen en veel drijvende werktuigen hebben geen eigen voortstuwing en zullen
dus een beroep op een ander, bijv. een sleepboot moeten doen. (Ook zeilschepen
moesten dat soms.) Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw zijn
een toenemend aantal sleepschepen en drijvende werktuigen echter uitgerust
met een beperkte eigen voortstuwing in de vorm van een
roerpropeller,
of bij sleepschepen een boegschroef.