Rond 1820 doet de stoommachine in de binnenvaart haar intrede.
Het gebruik bleef voornamelijk beperkt tot
passagiersschepen,
sleepboten, de grotere
beurtschepen en veerdiensten. Een stoommachine met ketel en
bunkers is een omvangrijke en ook zware installatie en daardoor minder geschikt
voor vaartuigen waar men de ruimte en het gewicht nodig heeft voor de lading.
Een tweede bezwaar is dat voor het in bedrijf houden en de bediening
van de machine minstens één persoon bijna continu in de
machinekamer
moet zijn. Kolen moeten uit de bunkers geschept en op het vuur gegooid
worden, as en sintels moeten uit het vuur gehaald, in een
asmok
geschept worden en overboord gekiept worden (dit noemt men aswippen)
en ook de bediening van de machine, regeling van het toerental en de
draairichting, moet in de machinekamer geschieden. De hoofdverantwoordelijke in de
machinekamer noemt men meester, bij de grotere installaties werd hij
bijgestaan door één of meerdere stokers, die de vuren
verzorgden.
De commando's vanaf de stuurstand met betrekking tot het gewenste
toerental en de draairichting van de machine werden door middel van een
scheepstelegraaf
door gegeven.
Toch zijn er enkele vrachtschepen wel met een stoommachine uitgerust.
Deze schepen waren eigendom van een reder en voeren, met
één of twee schepen op sleeptouw, naar Duitsland. De namen van deze schepen
eindigden op 'wijk'. Ze werden de wijkboten genoemd.
Er zijn diverse types stoommachines en ketels ingebruik geweest. De
eerste machines kwamen voornamelijk uit Engeland, later zijn er ook op
diverse plaatsen in Nederland stoommachines gebouwd. Bij de ketels kent
men de kofferketel, daarna kwam de schotse ketel en tenslotte de
waterpijpketel.
Aan machines waren er de balansmachine, de oscillerende machine, de
compoundmachine en de triple-expansie machine. Met de combinatie van een
triple-expansie machine met een waterpijpketel werden vermogens tot meer dan 1500 aPK
bereikt.
Ook zijn er enkele schepen geweest die inplaats van met een
zuigermachine (wat alle voornoemde machines zijn), met een
stoomturbine
voortgestuwd werden.
De vermogens van de machines werden uitgedrukt in iPK's, later ook
in aPK's, nPK's en ePK's. [T>PK's.]
Omdat stoom zich vrij gemakkelijk verplaatsen laat (men legt een
pijpleiding) kon men ook op andere plaatsen aan boord van stoommachines gebruik
maken. Zo werden ankerlieren en
hijslieren van een kleine eenvoudige stoommachine voorzien. Ook waren er schepen met een
stoombekrachtigd stuurwerk.
Ook voor het opwekken van electriciteit maakte men gebruik van stoom.
Hiervoor werden zeer snellopende (1000 tot 1500 t.p.m.) zuigermachines, die ook stoommotor
genoemd worden of stoomturbines gebruikt. De combinatie van
stoommachine en generator of dynamo werd lichtmachine genoemd.
Na 1930 worden er nog maar nauwelijks schepen met stoommachines gebouwd
wel blijft men voor de hijswerktuigen op
bokken
stoommachines gebruiken. Stoom-zuigermachines hebben de voor lieren
gunstige eigenschap, dat ook een stilstaande machine een grote kracht kan
uitoefenen en dat de toerentallen zeer laag zijn, ca. 45 t.p.m., waardoor
vertragingen, nauwelijks nodig zijn.
Een aantal schepen met stoommachine is bewaard gebleven. Soms zijn
de kolengestookte ketels verbouwd naar oliegestookte.