De drijfriem is op binnenvaartschepen veel vuldig in gebruik geweest in combinatie met zijschroefinstallaties (zie ook
Menu zijschroeven) maar ook voor de aandrijving van pompen en compressoren in de machinekamer werden zij, tot de komst van betaalbare V-snaren, veelvuldig gebruikt.
De Riem
De drijfriem is een brede platte, bij voorkeur rundlederen, riem
bestaande uit kernleder van het rugpand. Deze stukken leer zijn ongeveer
anderhalve meter lang. Alhoewel er diverse uitvoeringen van deze lederen
riemen bestonden, was de meest gebruikte vorm die waarbij de benodigde
lengte en dikte verkregen werd door meerdere stukken, in lagen, met
verspringende (schuine) lassen met elkaar te verlijmen. Deze riemen werden
geproduceerd als eindeloze riem of als een riem op de rol. In de binnenvaart was het
gebruikelijk een eindeloze riem te vormen door de riemeinden van een stuk riem van de rol
met krammen of door vlechten met elkaar te verbinden, waarover straks meer. Riemen werden
geproduceerd tot een breedte van circa 60 cm, een dikte van circa 15 mm
en tot een lengte van meer dan veertig meter.
Leer is een natuurlijk materiaal: het kan uitdrogen, rekken, krimpen en,
als het te vochtig wordt, rotten en schimmelen. Het moet daarom van tijd
tot tijd met een onderhoudsmiddel, ondermeer bekend als drijfriemsmeer of drijfriemolie, behandeld worden. Hiervoor werd
ondermeer ledervet, walvistraan en bijenwas gebruikt. Deze stoffen hebben
echter een nadelig effect op de grip van de riem. Naar het schijnt zijn
er ook onderhoudsmiddelen ontwikkeld, onder andere mengsels met hars, die de grip van de riem moesten
vergroten, maar deze lijken geen blijvend succes geweest te zijn.
Behalve de leren riem heeft men in de loop der jaren ook nog riemen van strak
geweven katoen of hennep (canvas), van rubber en van gemengde materialen gemaakt. Dit soort riemen
bleken uiteindelijk allemaal wat minder geschikt voor gebruik in zijschroefinstallaties.
Zo is er bijvoorbeeld sinds de jaren 70 een sterkere riemsoort op de markt. Deze is
opgebouwd uit twee lagen leer met daar tussenin een laag nylon. Deze riem
is wel sterk, maar helaas niet goed bestand tegen slippen. Bij het
slippen wordt de riem heet en door het verschil in
uitzettingscoëfficiënt laat de verbinding tussen leer en nylon
los. Bepaalde zijschroefinstallaties gebruiken nu juist dat laten slippen van
de drijfriem als koppeling. Ook deze riem was dus geen succes.
Een 7pk Triumph met een ruim bemeten drijfriem
aan boord van de tjalk 'Nooit Volmaakt'
Foto: Pieter Klein, Maasbracht 30 november 2011. (groter formaat)
De afmetingen van riem
Om met een platte riem een bepaald vermogen over te kunnen brengen moet
de overbrenging aan bepaalde voorwaarden voldoen. Hierbij zijn veel
factoren van invloed.
- Materiaal, breedte en dikte bepalen de sterkte van de riem.
- De oppervlakte van het stuk van de riem dat contact met de poelie maakt, alsmede het materiaal van de riem en dat
van de poelie bepalen de grip die de poelie op de riem (of omgekeerd)
heeft. Hoe meer grip hoe meer vermogen er overgebracht kan worden.
- Ook de riemsnelheid en daarmee dus de doorsnede van de poelie en het toerental van
de aandrijvende as bepalen het maximale vermogen dat met de riem overgebracht kan worden.
Aan boord heeft men echter vaak niet voldoende ruimte voor grote
poelies. Vooral niet wanneer er ook nog een redelijke vertraging
gerealiseerd moet worden. De riemsnelheden zijn daardoor vaak niet optimaal, dus
is men aangewezen op bredere riemen en poelies dan bij vergelijkbare
installaties op het land.
In dit verband kan men zich afvragen wat optimaal is. Hogere
riemsnelheden geven meer slijtage, maar de riem kan smaller en dunner,
dus goedkoper zijn. Ook de poelies zijn dan lichter en goedkoper.
De poelies
Vermogens tot circa 40 pk bleken aan boord van schepen geen al te
grote problemen op te leveren. Over het algemeen zal men van de
beschikbare ruimte voor de grootste poelie uitgegaan zijn. Dit
resulteerde in poelies van ca. 55 tot ca. 75 cm.
In de regel streefde men er naar de toerentallen op de schroef
onder de 600 toeren per minuut te houden. Bij echt grote vermogens kan
men dan problemen met de schroefdiameter krijgen zodat men toch wat
hogere toerentallen moet kiezen. Voor zover bekend lagen de gebruikelijke schroefdiameters tussen de 60 en 80 centimeter.
De gewenste vertragingen kwamen uit op 1,3 tot circa 2,5 keer, maar bij lage vermogens misschien
wat meer. Motorpoelies maten ca. 25 cm voor de relatief sneldraaiende
motoren tot tegen de 40 cm voor de langzame motoren.
Drijfriempoelies waren van gietijzer of staal. Het loopvlak van de
poelie staat meestal iets bol. Hierdoor zal de riem altijd het midden van de poelie zoeken.
Voorwaarde daarbij is wel dat de riem geen slechte plekken kent en
volkomen recht is. Houten riemschijven zoals die in fabrieken wel
gebruikt werden, zijn, voor zover bekend, aan boord van schepen niet
toegepast.
De poelie op de aandrijfas was in veel gevallen deelbaar. Hij
stak namelijk door het dek en zou anders, zonder de hele installatie,
van koppeling, sleef en haakse overbrenging, los te halen niet van de as
verwijderd kunnen worden.
Een deelbare poelie. Deze steekt een flink eind in het voorschild.
De aandrijfas ligt erg hoog boven het voordek.
Foto Pieter Klein, Zwolle 10 oktober 2010. (groter formaat)
De spanrol
Tussen de twee poelies in, meestal dicht bij de aandrijvende poelie, bevindt
zich de spanrol. Deze duwt tegen de rugzijde van de drijfriem, draait
vrij mee met de beweging van de riem en houdt de riem op spanning. De
spanrol is daarom aan de 'slappe' zijde van de drijfriem gemonteerd.
Draait de poelie rechtsom, dan zit de spanrol dus links en omgekeerd.
De voorspanning die met de spanrol op de riem gebracht wordt, zorgt er
voor dat de riem voldoende contact blijft maken met beide poelies. Zou
dat niet het geval zijn dan zou de drijfriem kunnen gaan slippen. Iets wat
men, zoals men verder op zal zien, soms ook doelbewust gebruikt. De spanrol
zorgt er tevens voor dat rek en krimp van de riem opgevangen wordt en niet minder
belangrijk hij duwt de riem naar binnen waardoor er door de riem een groter deel
van de poelie omspannen wordt. Het contactoppervlak is dus groter wat
gunstig is: er is minder slip en er kan een grotere kracht overgebracht
worden. Natuurlijk zijn er ook installaties waar men anders te werk
gaat.
Bij de blauwe pijl de spanrol en bij de rode pijl de hefboom
waarmee de spanrol gelicht kan worden.
Foto: Pieter Klein, Hasselt 28 juli 2007. (groter formaat)
De slipkoppeling
De spanrol is bevestigd aan een hefboom die met een stevige veer of
gewichten over een scharnierpunt heen deze rol naar binnen drukt. Een
aantal zijschroefinstallaties gebruiken deze constructie om daarmee een
slipkoppeling te vormen. Aan het eind van de hefboom bevindt zich
daartoe een stang of staalkabeltje waarmee men, als men er aan trekt, de
spanrol van de riem af beweegt. Er komt dan zoveel ruimte vrij dat de
drijfriem 'vrij' rond de poelie kan hangen en niet meer aangedreven
wordt.
Dat 'vrij' is echter relatief. Meestal ligt de riem toch nog
tegen de poelie aan waardoor er wrijving, dus warmte, ontstaat. De
temperatuur van de riem zal daardoor gestaag oplopen wat maakt dat deze
slipkoppeling niet al te lang achter elkaar gebruikt kan worden. De
ouderwetse leren drijfriem mag dan beter bestand zijn tegen hitte dan de
modernere riemen; de kwaliteit gaat er toch niet op vooruit als de riem
heet wordt.
Naar mate de slag die de spanrol maakt groter is, is het makkelijker om
voldoende ruimte in de riem te brengen. Het
risico dat de riem bij van het inschakelen van de spanrol, dus bij
het aantrekken van de drijfriem van de poelie loopt, wordt daardoor
echter
groter. Handige knutselaars kunnen ook daarvoor weer oplossingen
verzinnen, maar aangezien toch ook het inschakelen van de installatie
een extra zware belasting van de riem vormt, blijft deze vorm
'slipkoppeling' toch behelpen.
Schematische weergave van de slipkoppeling met een aandruk- of spanrol.
Voor een slipkoppeling is het beter als beide assen zich recht boven elkaar bevinden,
dat is echter in de praktijk lang niet altijd het geval. Tekening Pieter Klein.
Riemverbindingen
Zoals gezegd kon de riem als eindeloze riem geleverd worden. In het
begin rekt de riem echter nog vrij sterk en dat kan dan alleen met een spanrol
opgevangen worden. De mogelijkheid om een eindeloze riem in combinatie
met de spanrol als een slipkoppeling te gebruiken vervalt daardoor.
In de meeste gevallen gebruikte de schipper daarom een riem waarvan hij
zelf de einden aan elkaar moest zetten. Deze kon men dan, wanneer ze
oprekten, weer een stukje in korten. Het was dan een
kwestie van de riemeinden goed haaks afsnijden en de uiteinden stevig
met elkaar verbinden.
Voor dat verbinden zijn in de loop der tijden verschillende systemen verzonnen.
Twee daarvan zijn aan boord van schepen redelijk vaak toegepast.
De eerste is staat bekend als de vlechtriem. Wat er precies onder
verstaan werd, heb ik niet kunnen achterhalen. Het was waarschijnlijk
een systeem waarbij één of meerdere varkenslederen veters door een
flink aantal verspreid geplaatste gaten bij het uiteinde van de riem
gevlochten werden. Het lijkt me een erg secuur werkje dat de nodige
ervaring vereist want, indien de kracht niet gelijkmatig over de veters
verdeeld raakt, zal de riem scheeftrekken, gaan klapperen en van de poelies lopen.
Het tweede systeem is dat wat bekend staat als krammen. Het systeem is
tegenwoordig de meest voorkomende wijze waarop drijfriemen verlengd,
gerepareerd of gelast worden van daar dat een nadere beschouwing van deze riemverbinders mij op
zijn plaats lijkt.
De kram heeft twee benen, met een gering verschil in lengte, waarvan de
puntige uiteinden naar elkaar toegebogen zijn. De krammen komen aan de
uiteinden van de riem. De punten van de kramen worden van boven- en van
onderaf in de riem gedreven. Daarbij ligt de bocht van de kram op enige
afstand van de kopse kant van de riem. Er worden twee maten krammen
gebruikt. De ene maat is wat langer dan de ander. Om en om wordt, met
een bepaalde tussenruimte, de ene en de andere
maat kram gebruikt. Vervolgens worden ze in de riem gedreven.
Als beide uiteinden op de juiste wijze van krammen voorzien zijn en
men deze uiteinden naar elkaar toebrengt, dan vallen de krammen van de
ene zijde precies tussen de krammen van de andere zijde. Door de ruimte
tussen de bocht in de kram en de kopse kant van de riem ontstaat er een
binnen de krammen een 'tunnel' waarin een 'pen', een 'ronde
draadverbinder', gestoken kan worden.
Deze pen verzorgt de koppeling tussen beide riemeinden. De 'pen' die als
verbinder fungeert kan van diverse materialen gemaakt zijn.
Bijvoorbeeld: gedroogde kattendarm en staal in diverse samenstellingen,
waaronder gehard staal. Tegenwoordig gebruikt men veelal roestvrijstaal en met kunststof
bekleed staal of staaldraad, meestal roestvrij. Gehanteerde namen zijn onder
meer verbindingspees en koppelingsdraad.
Om de juiste afstanden bij het krammen te waarborgen zijn de krammen
met een strook hardpapier gefixeerd. Tegenwoordig zijn ze soms echter
onderling verbonden door een extra staaldraad. Deze zijn ondermeer
verkrijgbaar onder de naam Anker verbinders.
Een hulpstuk in de vorm van een soort kam en een rits krammen aangezet aan
een kort stuk composiet materiaal leder-kunststof-leder.
Foto: Pieter Klein. (groter formaat)
Het Krammen
Het krammen is een secuur werkje dat over het algemeen met daarvoor
speciaal ontwikkeld gereedschap gedaan wordt. Het is zaak dat beide einden van de riem
precies haaks zijn en dat de krammen precies recht en in de juiste positie
staan! De strook hardpapier is hier bij behulpzaam, maar men moet wel
goed opletten dat de zaak niet verschuift wanneer men de krammen in het
leer perst.
Wanneer de krammen aan de linker- of rechterkant krapper
tegen het leer staan dan aan de andere kant ontstaat er een scheve las.
Hierdoor wordt een ongelijkmatige belasting op de
riem wordt uitgeoefend, waardoor of de riem van de poelies loopt of de
krammen of het leer rond de krammen gaat vervormen. De riem zal na enige
tijd gaan klapperen daardoor grip verliezen en snel slijten.
Bankschroef hulpstuk voor het persen van krammen.
Bij verschillende diktes riem horen verschillende maten krammen
en ook verschillende maten pennen.
Foto: Pieter Klein. (groter formaat)
Gereedschap
Het eenvoudigste stuk gereedschap is een soort kam met tanden in de vorm
van stalen boogjes. Een strook met krammen wordt tussen de tanden
geplaatst en met een pen vastgezet. Vervolgens wordt de riem stevig
tussen de krammen geduwd, waarmee dan gelijktijdig de strook hardpapier
tegen de kam gedrukt wordt. Dit zorgt voor een juiste ruimte binnen de
krammen. Het indrijven van de krammen kan vervolgens met een flinke pers
geschieden, maar de meeste schippers zullen die wel niet bij de hand
gehad hebben. Het alternatief was dan, voorzichtig en met beleid, kram
voor kram met een hamer het leer in drijven. Het was daarbij zaak geen
misslagen te maken. Een onregelmatigheid in de rij krammen zou zich
later in een slecht lopende riem wreken.
Iets makkelijker werd het met een bankschroefklem. Ook deze had de
eerder besproken kam, maar deze was gecombineerd met een kleminrichting
die in de bankschroef geplaatst kon worden. Ook nu zette men de strook
krammen met een pen vast. Vervolgens plaatste men het apparaat in een
opengedraaide bankschroef, stak men de riem tussen de krammen en draaide
de bankschroef aan. Na het eerste beginnetje waren de punten van de
krammen zover in het leer gedrongen dat men de riem los kon laten. Dat
was wel nodig ook want om de bankschroef aan te draaien had men niet
alleen beide handen nodig, vaak moest er een stuk pijp aan te pas komen
om de bankschroef ver genoeg dicht te draaien.
Met dit hulpstuk was het mogelijk riemen tot 15 cm breed van krammen te
voorzien. Bredere riemen werden met speciaal gereedschap van krammen
voorzien. Tegenwoordig zijn deze hydraulisch of worden de krammen er
stukje bij beetje in gewalst. (Deze zijn bekend onder de naam Roller
lacer.)
Nogmaals het bankschroef hulpstuk.
Foto: Pieter Klein . (groter formaat)
Met dank aan Han Visser, de lezers van het kustvaartforum, diverse informanten en verspreide bronnen.