Afbeeldingen Ingezonden door T. de Hoog.
Veel beroepstakken waren vroeger georganiseerd in een gilde, zo ook de
beurtvaart.
Beoefening van de beurtvaart buiten de gilden om, was vaak
onmogelijk. De gilden hielden toezicht op de prijzen, de kwaliteit van
de vaartuigen en de correcte uitoefening van de dienst, maar de gilden
deden meer.(Red.)
Twee eeuwen geleden waren er nog geen sociale voorzieningen, daarom
werden er per beroepstak (gilde) voorzieningen getroffen om
noodlijdende arbeiders toch voor armoede te behoeden. Dit was eigenlijk
de voorloper van de moderne sociale voorzieningen.
Zo ook het “Fonds Groot Schippersgilde” opgericht op 14
augustus 1863. Het fonds verzorgde in Gouda wonende armlastige
schippers- en schipperknechts* hunnen weduwen en minderjarige kinderen
volgens de bij de reglementen gestelde regels.
Ieder deelnemer betaalde jaarlijks 3 gulden contributie, hiervan kon
dan een wekelijkse toelage worden betaald aan gerechtigden met een
maximum van 3 gulden.
In1918 werd een schenking ontvangen van 75.000 gulden, hetgeen in die
tijd een waar fortuin was. Dit geld werd belegd in 2,5 % staatslening.
Van die rente konden uitkeringen en subsidies worden verstrekt. In 1942
werd nogmaals voor 1.000 gulden staatslening gekocht.
Het dagelijks bestuur werd verricht door 3 commissarissen, dit was
eigenlijk een erebaantje. Van de baten en lasten werd ieder jaar een
balans aangeboden bij de gemeente Gouda voor fiattering.
In de loop der tijd kwam het beheer bij
Beurtdienst de
Hoog, omdat de commissarissen en deelnemers toch meestal bij de Hoog in dienst waren.
In de jaren ’40 had het Fonds zich omdat er geen armlastige
schippers meer te vinden waren en door invoering
van landelijke Sociale Voorzieningen, eigenlijk overleefd. Het
fonds sukkelde door tot de jaren
‘90 waarna het in ’99 ontbonden werd
Het fortuin van 1918 was door de inflatie gereduceerd tot de huidige
waarde van 75.000 gulden. De hoofdsom was n.l. gelijk gebleven omdat
alleen de
rente was gebruikt voor uitkeringen. De obligaties werden verhandeld op
de beurs en brachten maar 33.500 op vanwege het lage rentepercentage
van de staatslening
Dit bedrag is naar diverse goede doelen gegaan.
Tekst: T. de Hoog.
* Waarschijnlijk was het fonds er alleen voor hen, die
werkzaam waren in de beurtvaart. De schippers van de wilde vaart waren, naar men
zegt, over het algemeen niet georganiseerd en moesten alle risico's
zelf dragen.
Blijkens een missive van Burgeneester en wethouders dd. 9 januari \'78 wordt
art. 15 voortaan aldus gelezen: Als maximum norm eene wekelijkse toelage worden verstrekt de norm:
a. aan een deelnemer of eene weduwe drie guldens;
b. aan een deelnemer of eene weduwe met twee of meer kinderen, beneden
de twaalf jaren vier guldens.
Dit maximum kan alleen in bijzondere gevallen met toestemming van
Burgemeester en Wethouders overschreden.